P.N. Muller, *Art. in De Gids ARTICLE

Title P.N. Muller, *Art. in De Gids
Is same as work P.N. Muller, *Art. in De Gids
Author Pieter Nicolaas Muller
Reference
Place
Date 1874
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p. 544]\n“Old Kensington, door Miss Thackeray. Haarlem, Kruseman\nen Tjeenk Willink^ 1874.\n\nDe laatste van haar Geslacht, door Louise von François.\nArnhem, H. W. van Marie, 1874.\n\nDe Beijersche Hiezel en Noord en Zuid, van Herman\nSehmid. Alkmaar, P. Kluitman, 1874.\n\nOns eigen Boek, door H. Koorders Boeke. Amsterdam,\nP. N. van Kampen en Zoon. I, 1874.\n\nAlgemeene Bibliotheek,N°. 56—80. Leiden, A.W.SythoJf.\n\nDe klachten over den stortvloed van vertalingen waarmede ons\nlezend publiek overstroomd wordt, zijn evenmin ongewoon als ongegrond.\nDe vrees is gewettigd, dat onze landgenooten daardoor\nmeer en meer ontwend zullen worden aan het lezen hunner eigen\ntaal, en onjuist kan de bewering niet genoemd worden, dat de vertalers\nniet altijd de gewenschte nauwgezetheid in acht nemen bij\nde keuze hunner stof. Maar daarom is \'t te meer plicht, een\nwoord van erkentelijkheid te doen hooren, zoodra die vertalers onze\nletterkunde inderdaad verrijken door hun arbeid, en zoo wijs ik\nmet ingenomenheid op althans drie der vier hierboven vermelde\nboeken, omdat die in waarheid der kennisneming overwaard zijn.\nDat ik hiermede in de eerste plaats het oog heb op de pennevrucht\nvan Thackeray\'s geniale dochter zal niemand bevreemden,\ndie mij de eer gegund heeft een blik te slaan op de zoo aanprijzende\nwoorden, welke ik daarover in het Novembernommer van\nverleden jaar liet hooren. Nog altijd blijf ik Old Kensington op\néén lijn stellen met Middlemarch, en ik zou zelfs aarzelen bijna,\neen keus tusschen die beide te doen. Levende en sprekende en\nhandelende en vooral diep gevoelende personen, staan in de bladen\nvan beide schrijfsters voor ons; en het gemis van een eigenlijken\nknoop in het verhaal bemerken wij niet, omdat we als in de werkelijkheid\nmet hen verkeeren, die hier, van volslagen vreemdelingen,\neensklaps onze trouwe en warme vrienden worden. Dat danken\nwij aan het helder oog en aan het nobel hart van haar, die ons\neen Dorothea, en hier een Dolly, op het papier wisten te tooveren,\nen dat danken wij ook aan Louise von Francois, die in "de Laatste\nvan haar Geslacht" een even waardige en beminnelijke vrouw voor\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 545\nons geteekend — waarlijk niet geschetst — heeft, als Lady Sarah\ndoor ieder lezer van Old Kensington zal genoemd worden. Inderdaad\nbestaat er verwantschap tusschen de methode der Engelsche\nen Duitsche schrijfster. Beide laten het volle licht vallen op het\ninwendig leven der personen welke zij aan ons voorstellen; de\ndrijfveeren die tot de handelingen leiden zijn meer het onderwerp\nvan haar studie, dan die handelingen zelf. De karakterschilderingen\nzijn hoofdzaak, en de intrigue is meer de lijst waarin het werk der\nkunstenares gevat is, dan zoo als in de meeste romans, blijkbaar het\nhoofddoel van het boek. Beide hebben tot de eigenlijke spil van\nhaar verhaal eene vrouw van jaren gekozen, zwaar beproefd maar\neer geheiligd dan gebukt door het leed, en hoewel krachtig en\nzelfstandig handelende, toch overvloeiende van teederheid zoodra\n\'t de jeugdige weeze geldt. Nog meer kunst is ontwikkeld in de\nDuitsche dan in de Engelsche bladen, meer zorg is daarin besteed\naan den knoop, opdat die de aandacht van den lezer wekke en\nboeie en ten slotte bevredige. Maar somber als de kring van de\noude Lady Sarah en plechtig bijna als die van de oude freule mag\nheeten, in beide gevoelen wij ons toch te huis, omdat wij, onder\nal dat sombere der omgeving, den invloed van eene inderdaad nobele\nen trouwe ziel dankbaar gevoelen en waardeeren.\nHad Herman Schmid ons niet al zoo veel en zoo dikwijls reeds\nvan zijn geliefde Beijersche Hoog-Alpen verteld, dan zou ik zijn\nNoord en Zuid ook rangschikken onder die vertaalde boeken welke\nwij als een verrijking onzer letterkunde dankbaar mogen begroeten.\nWant inderdaad is het een verhaal waarin de karakters al zeer goed\nvolgehouden en met zulk een gemoedelijkheid en toch met zooveel\nvastheid van hand geteekend zijn, dat de meesterpen er niet in te\nmiskennen is. Ook hier is ernst de grondtoon. Ook hier wordt alles\nten offer gebracht aan de beste drijfveeren van inderdaad edele gevoelens.\nMaar ongelukkig heeft de vertaler van twee geheel zelfstandige\nverhalen één werk van twee deelen gemaakt, en nu wil\nik waarlijk de verantwoordelijkheid niet op mij nemen het geheel\naan te bevelen, terwijl de overzetting van het tweede verhaal mij\ninderdaad onbegrijpelijk is. Immers indien ergens de treurige gevolgen\nvan Herman Schmids gejaagdheid van schrijven duidelijk\nblijkt, dan is \'t in den Beijerschen Hiezel, een verhaal waarvan\nde aanleg veel belooft, maar dat ontaard is in een gewoon roover-\n1874. IV. 35\n\n546 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nhistorietje, waarvoor de aandacht telkens op nieuw gewekt moet\nworden door tafereelen die onderling wedijveren door zonderlingheid\nen onwaarschijnlijkheid, terwijl geen enkel afgewerkt is. Haast ondeugend\nzou ik \'t van den uitgever noemen juist deze keus te\ndoen uit de werken van een schrijver, die immers in haast lastigen\novervloed den vertaler stof levert, om inderdaad meesterlijke stukken\nuit den vreemde naar den eigen hof over te brengen. Waarom\ndan niet liever een Concordia genomen, al wil ik daarom aan die\nlaatste pennevrucht van eenigen omvang van dezen schrijver, nog\ngeenszins de voorkeur geven boven veel wat reeds in zijne Gesammelte\nSchriften voorkomt. Herman Schmid bezit de voor alle\ndegelijk werk zoo gevaarlijke gaaf om ongestraft telkens weer een\nnieuw verhaal te kunnen beginnen zonder vooraf nauwkeurig de\nschets te hebben geteekend, verzekerd zijnde dat zijn vruchtbare\ngeest en vaardige pen hem wel onder den arbeid tot een goed\neinde zullen leiden. En indien de uitzonderingen ook bij hem den\nregel zullen bewijzen, dan durf ik beweren dat de vertaler hier\njuist die uitzondering gekozen heeft.\nVertalen en altijd weer vertalen, dat schijnt de begeerte te zijn van\nhen onder ons, die toch door hnn boeiend weergeven van de gedachten\nvan anderen het bewijs leveren, dat de pen in hunne handen een\ngedwee en lenig werktuig is, \'t welk hun volkomen ten dienste\nstaat. Waarom dan niet liever de eigene gedachte door die zoo\nvaardige pen op \'t papier gebracht? vragen velen, en onder die\nvelen behoor ik. Maar in billijkheid moet ik toch oók erkennen dat\nmen dank schuldig is aan hen, die door hun vertolken dat goede\nop onzen bodem overbrengen, \'t geen tot nu toe alleen bij den\nvreemdeling welig opschoot. Zoo is bij ons de voorraad tot lectuur\nvoor onze arbeidende klasse niet groot. Onze eigene schrijvers\nschijnen weinig lust te hebben daarvoor hunne krachten in te spannen.\nDaarom begroet ik met ingenomenheid Ons eigen Boek van H. Koorders-\nBoeke, hetwelk dien titel met recht draagt, omdat de vertaalster\nvoor de Eabriekschool te Haarlem allerlei vertellingen en versjes\nuit \'t Engelsch in onze taal heeft overgebracht, welke voor dat gemengd\npubliek van jonge kinderen en volwassen mannen en vrouwen,\ndie naast elkander op de schoolbank plaats nemen, een, verkwikkelijke\nstof leveren voor hoofd en voor hart. Ongetwijfeld zou \'t mij\naangenamer zijn, wanneer die vertellingen en versjes geenerlei ken\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 247\nmerk droegen van hun vreemde afkomst en tot in merg en been\ntoe nationaal waren, zoodat ze tevens het vaderlandsche gevoel in\ndie nog onbedreven gemoederen versterkten. Maar naast den wensch\ndien ik hier uitspreek mag ik toch in billijkheid niet de voldoening\nonderdrukken welke ik onder de lectuur van deze, voor dit\npubliek inderdaad al zeer geschikte lectuur heb mogen vinden, enkel\nen alleen omdat ik liever Hollandsche gedachte en de volkomen\nHollandsche voorstelling, voor den Hollandschen arbeider gewenscht\nhad. Dankbaar aanvaard ik datgene wat mij hier werd gegeven,\nmaar ik doe het toch wel degelijk met een warm en dringend\nwoord van opwekking aan die velen of die enkelen onder ons, wier\nhoofd en hart en hand degelijke lectuur aan onzen landgenoot uit\nden arbeidersstand kunnen verschaffen, op dat gebied te leveren, wat\nzij vermogen. Duizenden en tien en honderd duizenden zullen hen\nin stilte zegenen, wanneer zij het opwekkend en bezielend woord\nrichten tot hen, die helaas! zoo weinig kennen van \'t geen boven\nhet materieel genot staat.\nOok voor hen, die bij hun lectuur hoogere eischen mogen doen\ngelden dan de gezinnen onzer arbeiders, is de hulp onzer populaire\nschrijvers onmisbaar, indien althans het algemeene peil van beschaving\nonder ons volk verhoogd zal worden. Uitnemend is de gelegenheid\nwelke de Algemeene Bibliotheek hun daarvoor aanbiedt,\nwaarvan het doel immers is degelijke lectuur in een zoo beknopten\nvorm en tot zulk een lagen prijs verkrijgbaar te stellen, dat ze\nonder het bereik van een ieder gebracht wordt. Maar ook die onderneming\nvindt, althans bij onze schrijvers, geen steun. Het\nstapeltje van vijf en twintig duidelijk gedrukte en keurig uitgevoerde\ndeeltjes, welke onder de nommers 56 tot 80 voor mij liggen, bevat\nweder meestal bloemlezingen of vertalingen, maar weinige oorspronkelijke\nstukken, met opzet voor deze uitgaaf geschreven. Immers\ndat laatste mag ik evenmin zeggen van Cremers novellen, als van\nhet omgewerkte artikel van den hoogleeraar Donders, over het oog,\nnoch van vele der overige stukjes van Hollandsche schrijvers, waaronder\nDr. Jan ten Brink\'s aardige studie der drie volksliederen, het\nWilhelmuslied, de Marseillaise en die Wacht am Ehein, zeker een\neerste plaats inneemt. Toch kan zulk een Bibliotheek alleen dan\ntot eene in waarheid Algemeene gemaakt worden, zoodra de mannen\ndie volkomen in en met hun tijd leven en gevoelen, de vruchten\n\n548 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nvan hun kennis en onderzoek en ervaring aan den tijdgenoot mededeelen.\nDe stempel der actualiteit, die het geschrift dan draagt,\nzal de waarde en den invloed daarvan verhoogen. Ons gevoel van\nnationaliteit worde niet verzwakt, door te veel vreemde lectuur onder\nalle klassen onzer maatschappij te brengen; en niet een geheel ijdele\nwensch blijve \'t, dat weldra onder het jongere geslacht zoo veel\ndeugdelijke letterkundigen mogen opstaan dat hij, die onder ons\ngoede lectuur verlangt, bij voorkeur naar de werken van den landgenoot\nde hand uitsteekt.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Old Kensington
In this reception

No persons found

Via received works
Old Kensington Anne Thackeray