*Art. in De Gids *Art. in De Gids ARTICLE Netherlands

Title *Art. in De Gids *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Charles Boissevain
Reference
Place Netherlands
Date 1867
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.67]\n“ELIZABETH BARRETT BROWNING.\n\nGebrek aan geestdrift houd ik inderdaad voor een der\ngrootste fouten onzer eeuw. Misschien is het wel de onvermijdelijke\nschaduwzijde van het rationalisme, en heeft dezelfde\nwijsgeerige methode, die een edelen strijd voert tegen dweepzucht\nen onverdraagzaamheid, in haar ijver tegelijk een der beminnelijkste\neigenschappen van het menschelijk gemoed zoo al\nniet vernietigd, dan toch stellig verdoofd. Doch wat hiervan\nzij, daar is iets anders, daar is een zekere moraal, la morale\nfondée sur 1\'intérêt, die ongetwijfeld aan onze eeuw dat onhéroïsch\nkarakter gegeven heeft, die zooveel van het ridderlijke\nen loyale in de menschelijke natuur heeft verlamd, die het\nmenschelijk hart heeft overgelaten aan den kouden invloed van\neen toenemend materialisme.\nEn toch, onbaatzuchtige toewijding aan een persoon of aan\neen idee is altijd een der verhevenste en reinste uitingen geweest\nvan een edel gemoed; godsdienst en poësie hebben dat\nheilig vuur der zelfverloochening nog altijd brandend gehouden.\nOf is er nu ook al geen godsdienst en geen poësie meer?\nDat niet; doch er zijn tijdperken in de geschiedenis, dat zij\nde aandacht en de sympathie der menigte niet zoo licht meer\ntot zich trekken. En nu moge men onze eeuw al niet ongeloovig\nkunnen noemen, halfgeloovig blijft zij, bovenal voor het jongere\ngeslacht, toch zeer zeker: terwijl ook de poësie, zoo al\nniet in het land der dooden, dan toch reeds in het land van\nde schaduwen des doods is binnen gegaan.\nDe moderne kritiek immers, die uitstekende diensten aan de\nlitteratuur heeft bewezen door met den smeltkroes rond te\ngaan en de ware poësie van de onechte te scheiden, heeft ook,\nzeker dikwijls onwillekeurig, tegelijk de geheele dichtkunst in\n\nELIZABETH BARRETT BROWNING. 67\nslechten naam gebracht. In de opinie, welke Lord Macaulay\neens uitte, "that Poets belong to the earliest stage in the\ndevelopment of a nation", wordt tegenwoordig door duizenden\ngedeeld. Vele schrijvers prediken haar nog wel niet ronduit, doch\nverschaffen haar toch zijdelings ingang in de gemoederen, en zoo\ngaat met de liefde voor poësie veel van de vatbaarheid voor\nenthousiasme en met deze veel van het edelste in den mensch\nverloren.\nToch ben ik er van overtuigd, dat, wanneer het schitterende\nlicht eener enthousiastische overtuiging maar eens door de nevelen\nbreekt, er dan ook telkens weder warmte en leven zal\nkomen in de kille atmosfeer. En daarom beschouw ik het\nthans als de taak der kritiek, om den smaak voor poësie weder\nop te wekken en dien te leiden; daarom zou ik wenschen, dat\nzij, die met zoo goed gevolg het heidensche geloof aan de valsche\ngoden van den dichterlijken Olymp vernietigd heeft, nu\nook het ernstige geloof in de ware ideeën verlevendigde.\nUitsluitend de wetenschap te beoefenen werkt even eenzijdig\nals verkeerd bestudeerde gymnastiek, welke het eene\nlichaamsdeel ten koste van het andere versterkt, en daarom is\njuist, zooals Carlyle zegt, de poësie "the attempt which man\nmakes to render his existence harmonious." Neen, de rechten\nvan het gevoelsleven kunnen niet straffeloos worden geschonden\nen men vergeet algemeen, dat gebrek aan gevoel de hoofdoorzaak\nis van alle vulgariteit en onbeschaafdheid. Werkelijke onbeschaafdheid\ntoch vertoont zich in loomheid en traagheid van\ngevoel, in onbekwaamheid tot het begrijpen van edele daden\nof tot het waardeeren van verheven gedachten, in onvatbaarheid\nvoor sympathie; gebrek aan fijn gevoel heet in andere woorden,\nbehoefte aan opwinding en verstrooiing. En zoo drijft die\nonbeschaafdheid hare slachtoffers naar spektakelstukken en stopt\nzij hun sensatie-romans in de hand, welke nog alleen in staat\nzijn de ruwe zenuwen te prikkelen: zoo doordringt zij alle rangen\nder maatschappij, zoo viert zij eindelijk onder de mindere\nstanden haar hoogtij in de vreugdelooze, sombere, drukkende\nopwinding van een Amsterdamsche kermis.\nOpium-eters hebben immers geen smaak meer voor natuurlijk\nvoedsel; de vriendelijke zonnestraal, die veler kamer komt vervrolijken,\nwordt niet meer opgemerkt door hen, die bij een pot\nwalmend bengaalsch vuur als waanzinnigen in de handen klappen\n; het publiek verliest langzamerhand het vermogen om gevoel\n5 *\n\n68 ELIZABETH EARKETT BROWNING.\nte hebben voor schoonheid, en de lage zin der meerderheid waarborgt\nhet succes alleen aan zeker dor genre van goedkoope geestigheid,\ndat onder den naam van het droog komieke in ons land\naanbidders telt bij duizenden.\nIk wenschte, dat er een satiren-dichter opstond, die dat\nlage, platte prosaïsme der menigte eens brandmerkte, die eens\naantoonde, dat de neiging om quand même alles af te keuren\ninderdaad geen bewijs is van scherpzinnigheid, maar veeleer\nvan vulgariteit en kwalijk verholen afgunst. De Engelsche\nhumorist Hazlitt zeide eens "that the City apprentice, who\ndid not think the Lord Mayor in his gilded Coach was the\ngreatest of human beings, would certainly come to be hanged",\nen ik vrees dat, indien de jeugd met haar "nil mirari" zoo\nvoortgaat, er na verloop van een twintigtal jaren — ora met\nHazlitt\'s termen te spreken — meer galgen dan boomen in\nhet land zullen staan.\nToch is het een genot te kunnen bewonderen, • te kunnen\nwaarderen, te kunnen liefhebben en daarom noemde ik het de\nedele taak der kritiek om aan onze eeuw dat genot terug te\ngeven. En zij kan het. Zij reinigt het goud van alle onedele\nbestanddeelen, maar zij doet ook het zuivere metaal helderder\nschitteren. Zij verwerpt het gebrekkige, maar zij waardeert ook\nhet gezonde enfrissche. Zij voelt bijzonder fijn, doch juist omdat\nzij zeer veel gevoel heeft. Haar hebben wij lief, en de kritiek\ndie wij haten is haar basterdzuster, is niets dan haar parodie.\nIs het derhalve de schoone roeping der kritiek, ons het verloren\nenthousiasme te doen wedervinden, dan moet zij ons terugvoeren\ntot de ware poësie, tot die meesterstukken van reine,\nedele kunst, die, indien wij ze eenmaal begrijpen, onwederstaanbaar\nzijn, doch die arbeid en moeite eischen van hem,\ndie ze waarderen wil, tot die dichters, "dont", zoo als Taine\nzegt, "Ie propre c\'est d\'être toujours jeunes et éternellement\nvierges." Verjonging toch is meer dan noodig. En indien\nonder de dichters, welke dien verjongenden invloed kunnen uitoefenen,\ntijdgenooten zijn, hebben deze aanspraak op den\nvoorrang. Hun stem heeft immers oneindig meer kracht dan\neen stem uit het verleden; de vorm, de taal, de zinspelingen,\nde beelden, die zij gebruiken, worden ligter begrepen, hun\ngeestdrift en hun bezieling worden eerder gevoeld. De dichtkunst\nvan eene eeuw moet in de smarten, de teleurstellingen, de\nverheven verwachtingen en de sombere twijfelingen van die eeuw\n\nELIZABETH BAUKETT BROWNING. 69\ndeelen , zij moet de volmaakte verpersoonlijking zijn van de\nmenschheid in dat tijdperk harer ontwikkeling, zij moet aantoonen\nniet alleen, wat de eeuw doet en wat zij bezit, maar\nvoornamelijk wat haar ontbreekt.\nGeene eeuw heeft dan ook ooit grooter behoefte gehad aan\nfrissche, krachtige, enthousiaste poësie dan de tegenwoordige en\ndubbel dierbaar is ons daarom eene dichteres van de groote gaven\nvan Elizabeth Barrett Browning, wier naam aan hét hoofd\ndezer bladzijden staat. Zij is, geloof ik, in ons land nog zeer\nweinig bekend en daarom wil ik trachten deze geniale vrouw\nbij velen in te leiden, als een vriendin.\nElizabeth Barrett, dichteres en echtgenoot eens dichters, was\nde dochter van een West-Indisch koopman, op wiens landgoed\nin Herefordshire zij in 1805 geboren werd.\nHier aan den voet der Malvern Hills sleet zij hare jeugd, en\nin een harer gedichten "The lost bower" heeft zij het tooneel\nharer kindsche jaren op schilderachtige wijze geteekend :\n\nGreen the land is where my daily\nSteps in jocund childhood played,\nDimpled close with hill and valley,\nDappled very close with shade;\nSummer-snow of apple blossoms running up from glade to glade.\nOn your left, the sheep are cropping\nThe slant grass and daisies pale,\nAnd five apple-trees stand dropping\nSeparate shadows toward the vale,\nOver which in choral silence, the hills look you their "All haü".\nPar out, kindled by each other,\nShining hills on hills arise,\nClose as brother leans to brother\nWhen they press beneath the eyes\nOf some father praying blessings from the gifts of paradise.\nZij ontving dezelfde degelijke opvoeding als hare broeders en\nleerde met hen Grieksch en Latijn. Deze studie ontwikkelde\n\n70 ELIZABETH BARRETT BROWNING.\nhaar verstand reeds vroegtijdig, en stelde haar in staat, haar\ngroote dorst naar kennis aan de beste en zuiverste bronnen te\nlaven. De poé\'sie der oudheid vooral had eene wondere bekoorlijkheid\nvoor haar en zoo als zij later schreef:\nMy soul\nAt poetry\'s divine first finger touch,\nLet go conventions and sprang up surprised ,\nConvicted of the great eternities\nBefore two worlds.\nEvenals geen jong bewonderaar der \'dichtkunde verzen kan\ngenieten, zonder mede zijn eigen scheppingsvermogen te beproeven,\ngaf Elizabeth Barrett op nog slechts veertienjarigen\nleeftijd reeds haar eerste gedicht "the Battle of Marathon" uit,\nterwijl zij ons in "Aurora Leigh" het meest uitgebreide dichtstuk\ndat wij aan haar te danken hebben en dat als het ware hare\n"Confessions" bevat, die eerste periode van haar dichterlijk\nleven op de volgende weergalooze wijze beschreven heeft:\nMany fervent souls\nStrike rhyme on rhyme, who would strike steel on steel\nIf steel had offered, in a restless heat\nOf doing something. Many tender souls\nHave strung their losses on a rhyming thread\nAs children cowslips; — the more pains they take,\nThe work more withers. Young men, ay, and maids,\nToo often sow their wild oats in tam e verse,\nBefore they sit down under their own vine\nAnd live for use. Alas, near all the birds\nWill sing at dawn, — and yet we do not take\nThe chaffering swallow for the holy lark.\nAnd so like most young poets, in a flush\nOf individual life, I poured myself\nAlong the veins of others, and achieved\nMore lifeless imitations of life verse,\nAnd made the living answer for the dead,\nProfaning nature \n\nELIZABETH BARRETT BROWNING. 71\nFor me I wrote\nFalse poems, like the rest, and thought them true,\nBecause myself was true in writing them.\nI , peradventure, have writ true ones since\nWith less complacence\nDoch deze wijsheid was de vrucht van latere levenservaring,\nen de jonge dichteres dacht aan dat alles nog niet, toen zij als\neene achttienjarige "An essay on mind" en eene vertaling van\nhet meesterstuk van Aeschylus "Prometheus Bound" uitgaf.\nDeze vertaling werd naderhand wel geheel door haar omgewerkt;\n"as in expiation of a sin of my youth" zoo als zij in\nde voorrede schreef, en om hare vrienden de eerste vertaling te\ndoen vergeten, maar toch toonen deze juvenilia reeds, welk een\nkrachtige dichterlijke geest in die tengere jonkvrouw leefde.\n"The child is father of the man", en de jonge eerzuchtige\ndichteres, die zich in haar kinderlijke stoutmoedigheid met zulk\neen forsch athleet der oudheid dorst meten, legde reeds daardoor\neen oorspronkelijkheid en grootheid aan den dag, waarvan men\nin de verzen van andere jonge menschen bij het eerste ontvlammen\nvan het "feu sacré" zoo zelden de sporen vindt. Hoe velen\ntoch zijn er, die bij de eerste ontdekking, dat zij eenige rijmende\nregelen vrij behoorlijk in dichtmaat kunnen schrijven,\nde jeugdige krachten alleen wijden aan weemoedige rhapsodiën\nover voorjaar, blonde haren, oneindige zee, eenzaamheid en\nmelancholie.\nMaar de jonge Elizabeth bezat die kinderachtige eigenaardigheden\nvolstrekt niet. Zij was werkelijk iets bijzonders en\nmen beschouwe ook slechts haar bekoorlijk portret, zoo als\nmiss Russell Mitford, die onze heldin juist in dezen tijd leerde\nkennen, het in hare "Eecollections of a literary life" gegeven\nheeft:\n"Onze eerste kennismaking", zegt zij, "had omstreeks vijftien\njaar geleden plaats. Zij was inderdaad een der interessantste\npersoonlijkheden, die ik ooit ontmoet had. En ieder,\ndie haar zag, dacht er eveneens over, zoodat men mijne ingenomenheid\ntoch wel niet alleen aan partijdigheid of opgewondenheid\nzal kunnen toeschrijven. Zij was rank en tenger van\ngestalte; aan beide zijden van haar edel gelaat vielen de donkere\nhaarlokken golvend neder, terwijl hare groote zachte oogen\ndoor lange wimpers weelderig werden overschaduwd ; haar glim\n\n72 ELIZABETH BARRETT BROWNING.\nlach was als een zonnestraal en zij zag er zoo jeugdig uit, dat\nik werkelijk eenige moeite had, om een mijner vriendinnen,\nin wier rijtuig wij te zamen naar Chiswick reden, te overtuigen\n, dat de vertaalster van den "Prometheus" van Aeschylus,\nde schrijfster der "Essay on Mind", inderdaad oud genoeg was,\nom in de wereld te komen, om, zoo als men dat noemt, uit\nte gaan."\nEn Theodore Tilton, haar amerikaansche levensbeschrijver,\nvan haar photographisch portret sprekende, verklaart, dat hem\nbij het zien dier beeltenis bovenal het verstandige en verhevene\nin de uitdrukking van haar gelaat en in den vorm van haar\nvoorhoofd getroffen heeft; "dat voorhoofd toch," zegt hij, "is\nals een boog, aan weerszijden op hare lokken als op twee zuilen\nsteunende en gelijk aan hetgeen zij zelf in haar Vision of\nPoets zag,\nA forehead royal with the truth!" —\nNadat hare broeders weldra het ouderlijk huis hadden verlaten,\nwas hare liefde voor de klassieke oudheid niet verminderd\nen zette zij hare studiën voort onder de leiding van Hugh\nStuart Boyd, den blinden schrijver van "Select Passages from\nthe greek fathers", terwijl zij nog in een aan hem opgedragen\nlyrisch gedicht, "Wine of Cyprus", eene bekoorlijke beschrijving\ngeeft van de morgenuren, waarin zij met dien leermeester de\nwerken van Griekenland\'s geniën genoot.\nDoch die dagen van ongestoord levensgenot duurden niet lang,\nen omstreeks denzelfden tijd, dat zij haar eersten belangrijken\nbundel, "the Seraphim and other poems", uitgaf, had er een treurige\ngebeurtenis plaats, die bijna een einde maakte aan haar\nleven.\nEen ader in hare longen was gebroken, en toen de winter\nnaderde, rieden haar de geneesheeren dien in een zachter klimaat\ndoor te brengen. Haar oudste broeder, aan wien zij innig\ngehecht was, vergezelde haar naar Torquay in het zuiden van\nEngeland en, hoewel zij in het voorjaar aanmerkelijk beter was,\nwerd toch besloten, dat zij ook nog gedurende den zomer aan\nden zeekant zou blijven. Op een Junijochtend, terwijl haar\nbroeder met een paar vrienden in de haven heen en weder\nzeilde, stond zij op het balkon hen na te staren, toen plotseling\nde boot waarin zij zaten omsloeg en allen onder de\ngolven verdwenen, voor dat iemand helpen kon. Zelfs hunne\n\nELIZABETH BABRETT BROWNING. 73\nlichamen werden nimmer gevonden. Deze schok was bijna\ndoodelijk voor de jonge kranke. Gedurende den geheelen volgenden\nwinter, zeide zij later, "the sounds of the waves rang in\nmy ears like the moans of the dying", en toen zij eindelijk naar\nLonden kon vervoerd worden, ving het droevige eentoonige\nleven van eene aan de sopha gebonden zieke ook voor haar aan.\nVerscheiden jaren moest zij nu als een gevangene slijten;\ndoch wel verre van zich over te geven aan moedeloosheid, of\naan het ziekelijk en voor vele weekelijke gemoederen eenigzins\naangenaam gevoel, dat [door een lijdenden toestand zoo licht\nwordt opgewekt, verzette zij zich met al dé veerkracht van\nharen geest tegen de gedruktheid harer zenuwen.\nDie jaren, welke inderdaad voor haar jaren van geduldige\nvlijt en inspanning waren, wijdde zij te midden van wijsgeeren\nen dichters:\n"In search of deep philosophy,\nWit, eloquence and poetry,"\naan hetgeen Milton noemt: "an industrious and select reading."\nEn doordat zij als het ware dagelijks omging met de groote\ngeniën van Griekenland en Rome, werd haar geest opgevoed\nin die strenge tucht, welke nog altijd voor de vorming van den\nwaren dichter hoog noodig is, terwijl de bestudeering der beste\nvoorbeelden, zoowel onder de oude als onder de moderne dichters,\nhaar de kunst leerde om voor de mededeeling harer gedachten\nde edelste en eenvoudigste vormen te kiezen.\nHetgeen door haar in die jaren van lijden en studie in de\neenzaamheid eener stille ziekenkamer geleerd en ondervonden is,\nheeft dan ook rijke vruchten afgeworpen in de dagen van haar\nherstel. Immers wat wij allen zoo dikwijls hebben gewenscht,\nwanneer wij soms een lijder ontmoetten, wiens gelatenheid en\nvertrouwende onderwerping bij een leven van smart en eenzaamheid\nonze bewondering opwekten, dat hem toch de gave mocht\nworden geschonken, om iets van hetgeen die eenzaamheid en\ndie stille overpeinzing hem leerden, aan ons te kunnen mededeelen,\ndat is hier geschied. Want Elizabeth Barrett heeft\ndie gave in de ruimste mate bezeten. Het korte gedicht "A\nMusical song", waarin zij aantoont hoe dichters, zoo als\nShelley zegt:\n"learn in suffering\nWhat they teach in song."\n\n74 BLIZABETH BAREETT BROWNING.\nis dan ook te schoon, dan dat wij het hier niet zouden neerschrijven.\n\nWhat was he doing, the great God Pan,\nDown in the reeds by the river?\nSpreading ruin and scattering ban,\nSplashing and paddling with hoofs of a goat,\nAnd breaking the golden lilies afloat\nWith the dragon-fly on the river.\nHe tore out a reed, the great God Pan,\nFrom the deep, cool bed of the river,\nThe limpid water turbidly ran,\nAnd the broken lilies a-dying lay,\nAnd the dragon-fly had fled away,\nEre he brought it out of the river.\nHigh on the shore sat the great God Pan,\nWhile turbidly flowed the river,\nAnd hacked and hewed as a great God can,\nWith his hard, bleak steel at the patiënt reed,\nTill there was not a sign of a leaf indeed\nTo prove it fresh from the river.\nHe cut it short, did the great God Pan,\n(How tall it stood in the river!)\nTien drew the pith, like the heart of a man,\nSteadily from the outside ring,\nThen notched the poor dry, empty thing\nIn holes as he saté by the river.\n"This is the way" laughed the great God Pan,\n(Laughed while he saté by the river!)\n"The only way since Gods began\nTo make sweet music they could succeed."\nThen dropping his mouth to a hole in the reed,\nHe blew in power by the river.\n\nELIZA.BETII BARRETT BROWNING. 75\nSweet, sweet, sweet, o Pan,\nPiercing sweet by the river!\nBlinding sweet, o great God Pan!\nThe sun on the hill forgot to die,\nAnd the lilies revived, and the dragon-fly\nCame back to dream on the river.\nYet half a beast is the great God Pan\nTo laugh as he sits by the river\nMaking a poet out of a man.\nThe true gods sigh for the cost and pain,\nPor the reed that grows nevermore again\nAs a reed with the reeds in the river.\n\nMevrouw Browning had niet de gave der dramatiek, die zich\nin het scheppen van de meest uiteenloopende charakters en de\nmeest tegenstrijdige toestanden verlustigt. Doch haar lied is\nevenmin het kunsteloos getjilp van een vogel, die slechts één\nzang heeft. Neen, hare poësie is de lyrische ontboezeming\nvan een edele vrouw, wier warm liefderijk hart, wier vurige\nverbeelding, wier enthousiaste liefde voor het schoone en ware,\nwier veelzijdig ontwikkeld verstand alle samensmolten tot een\nharmonisch geheel, dat zich door het scheppingsvermogen der\nkunstenares openbaarde in een vorm geheel geëvenredigd aan\nde grootschheid der gedachte, die er in werd uitgedrukt. En\ntoch is zij geen dichteres, die ooit onder de groote menigte\npopulair zal worden. Maar zij, die in staat zijn haar rijke\ngaven te waardeeren, zullen haar dan ook steeds meer en\nmeer kennen, bestudeeren en liefhebben. Velen zijn er die haar\nnooit, doch zeer weinigen geloof ik, die haar slechts eenmaal\ngelezen hebben. En opmerkelijk is het, dat hare populariteit\nin Amerika zoo veel grooter is dan in Engeland, gelijk, juist\nomgekeerd, de Amerikaan Longfellow in het land zijner geboorte\nveel minder gelezen wordt. Doch het zachte en zoetvloeiende,\nhet onberispelijk geacheveerde en vrouwelijk gevoelige van\nLongfellow wordt op bijzonder hoogen prijs gesteld door het\nvolk, dat Tennyson als den grootste aller moderne dichters bewondert,\nterwijl juist het forsche, het breede en krachtige in\nMevrouw Browning\'s poësie het jonge Amerika bekoren moet.\nEr zijn daardoor wel is waar in hare zangen te veel zware bas\n\n76 ELIZABETH BABRBTT BKOWNING.\ntoonen, er is in haar muze te veel mannelijks, er zijn in haar\nlied soms uitdrukkingen, die ons schoonheidsgevoel pijnlijk aandoen,\nmaar toch staat zij in mijn oog hooger dan Tennyson,\nwiens gladde verzen, even als zijn Mand, "faultily faultless" zijn\nen dien men zonder zich een oogenblik in te spannen, dadelijk\nbegrijpt.\nDat krachtige en verhevene treft ons reeds dadelijk in de\neerste gedichten, welke de jonge dichteres uit hare ziekenkamer\nin de wereld zond, "the Seraphim" en "A Drama of Exile."\nIn het eerstgenoemde worden de gedachten geschetst van twee\nengelen, "Ador the Strong" en "Zerah the Bright one", die volgens\nGods bevel de kruisiging van Christus moeten bijwonen ,\nen ofschoon het gedicht over het geheel wellicht moeielijk te\nlezen en te begrijpen is, komen er toch werkelijk aangrijpende\nbeschrijvingen in voor. De engelen zweven hoog in de lucht\nen aanschouwen de drie zwarte kruisen, omgeven door een dicht\nopeengedrongen\', woelende menigte, die gilt, vloekt en lastert,\nterwijl eene vrouw "with white lips asunder" aan den voet van\nhet middelste kruis ligt neergebogen. Zwarte, altijd weer voortgestuwde\nwolken verbergen de zon en door de dikke duisternis\nheen hoort men de wegstervende stem van den lijdenden Christus\n"Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten."\nHet tweede gedicht "A Drama of Exile" heeft oneindig hooger\nkunstwaarde, en bevat inderdaad gedachten van een volmaakte\nschoonheid. — De handeling* valt voor buiten den lusthof\nvan Eden in de treurige wildernis der onbebouwde aarde,\ndie voor Adam en Eva ligt uitgespreid, terwijl het vlammend\nzwaard van den engel hun den teruggang verbiedt. De beide\nballingen zijn met Gabriël en Lucifer de dramatis personae, terwijl\nhet choor wordt gevormd door een rei Engelen en door de\nGeesten van Eden.\nLucifer gelijkt niets op den Lucifer van het "Paradise Lost,"\ndie met de onschuldigen nog deernis hebben kan. Hier is hij\neen echte duivel zonder mededoogen, die het reeds zoo ongelukkige\npaar nog met een vloed van bittere, doch welsprekende\nbeschimpingen overstelpt. Eva is op een weergaloos schoone\nwijze geteekend, en de dichterlijke opvatting van het geheel\nkan het best beoordeeld worden uit die heerlijke regelen, als\nLucifer aan Eva heeft gevraagd of hij niet nog de schoonheid\nder Engelen behouden heeft.\n\nELIZABE1H BARRETT BROWNING. 77\nEve. Thou hast a glorious darkness.\nLucifer. Nothing more?\nEve. I think, no more.\nLucifer. False Heart — thou thinkest more!\nThou canst not choose but think, as I praise God,\nUnwillingly but fully, that I stand\nMost absolute in beauty. As yourselves\nWere fashioned very good at best, so we\nSprang very beauteous from the creant Word,\nWhich thrilled behind us, God Himself being moved\nWhen that august work of a perfect shape\nHis dignities of sovran angel-hood\nSwept out into the TJniverse, — divine\nWith thunderous movements, earnest looks of gods,\nAnd süver-solemn clash of cymbal wings!\nWhereof was I, in motion and in form,\nA part not poorest. And yet, — yet perhaps,\nThis beauty which I speak of, is not here,\nAs God\'s voice is not here, nor even my crown —\nI do not know. What is this thought or thing\nWhich I call beauty ? is it thought, or thing ?\nIs it a thought accepted for a thing?\nOr both? or neither? —• a pretext — a word?\nlts meaning flutters in me like a flame\nUnder my own breath: my perceptions reel\nFor evermore around it, and fall off,\nAs if it too were holy.\nEve. Which it is.\nAdam. The essence of all beauty, I call love.\nThe attribute, the evidence, and end,\nThe consummation to the inward sense,\nOf beauty apprehended from without,\nI still call lóve. As form, when colourless,\nIs nothing to the eye, — that piue-tree there,\nWithout its black and green, being all a blank, —\nSo without love, is beauty undiscerned\nIn man or angel. Angel! rather ask\nWhat love is in thee, what love moves to thee,\n\n78 ELIZABETH BABEETT BROWNING\nAnd what collateral love moves on with thee;\nThen shalt thou know if thou art beautiful.\nLucifer. Love! what is love ? I lose it. Beauty and love\nI darken to the image. Beauty — love I\n[He fades away, while a low music sounds],\nAdam. Thou art pale, Eve.\nEve. The precipice of ill\nDown this colossal nature, dizzies me —\nAnd hark! the starry harmony remote\nSeems measuring the heights froni whence he feil.\nNiet waar, hoe schilderachtig schoon zijn die twee laatste\nregels en hoe fijn gevoeld is dat verdwijnen van Satan, peinzende\nover het eeuwige wonder der liefde?\nDoch men meene niet, dat het gedicht geen schaduwzijden\nheeft. Neen, aangename indrukken worden ook hier dikwijls\nuitgewischt door in het oog vallende gebreken. En, wanneer\nik dit zeg, denk ik vooral aan eene al te groote weelderigheid\nvan den vorm, aan enkele vergelijkingen en beelden,\ndie inderdaad onmogelijk zijn. Onze heldin bezit ook de fouten\nharer majesteit; en die fouten moeten wij erkennen, al\nverkiezen wij ze ver boven de volmaaktheden en effenheden van\nzooveel andere soorten van poësie, die zich dan toch ook in\nveel lager en veel beperkter kring bewegen. Het is nu eenmaal\nniet anders. In de litteratuur, zoowel als in het zedelijk leven,\nworden de grootste en edelste hoedanigheden door gebreken op\nden voet gevolgd.\nToch zijn die fouten bij Mevrouw Browning zeer licht uit\nde bijzondere omstandigheden van haar leven te verklaren. De\nafzondering, waarin zij zooveel jaren doorbracht, werkte er toe\nmede. dat hare gedachten, die reeds op zich zelf een tint droegen\nvan diepen ernst, te veel bij haar zelf en haar eigen gewaarwordingen\nbepaald bleven. Zij erlangde daardoor schier onbewust\nde vaste overtuiging, dat zij met de onzichtbare wereld in\neen nadere betrekking stond dan de rest der menschheid, en\nofschoon haar een innig godsdienstig geloof bezielde, kwam zij\ner toe haar lezers soms uit het warme , heldere licht van dat\ngeloof over te brengen in de doffe atmospheer eener nevelachtige\nmystiek. Zij had wellicht overspannen denkbeelden aangaande\nde roeping des dichters, want de onderwerpen welke zij\nvoor hare dichtstukken koos, waren vooral in den aanvang ha\n\nELIZABETH BARRETT BROWNING. 79\nrer loopbaan voor het begrip van een sterveling schier onbereikbaar,\nja zij streden soms geheel tegen alle eischen van eenvoud\nen goeden smaak, terwijl het haar daardoor dikwijls ontzachelijk\nveel moeite moest kosten , zich begrijpelijk uit te drukken; en\ninderdaad indien haar diepe ernst en haar heilige overtuiging\nzich niet te duidelijk hadden doen gevoelen, dan dat men ze\nooit had durven miskennen, zoude de gedwongenheid, waaraan\nzij zich nu en dan schuldig maakte, allicht voor gemaaktheid\nen affectatie zijn aangezien. Het is dan ook zeer waar wat een\nEngelsen schrijver zoo kernachtig van haar verzen gezegd heeft:\n"In het streven om haar ideaal te achterhalen, loopt haar muze\ndikwijls met wankelende schreden voort. Toch bereikt zij het\neinddoel. De lauwerkrans wordt met recht aan haar toegewezen,\ndoch de overwinnares zelf ligt bij haar bekrooning in zwijm."\nHare versificatie is zeer ongelijk. Soms ontegenzeggelijk slordig\nen ruw, is zij elders weer zoo vloeijend en zacht, dat de woorden\nop de cadans van de een of andere rytmische aria na elkander\nschijnen voorbij te zweven. En wanneer ik nu eindelijk\nnog opmerk, dat onze dichteres soms vrij wijdloopig is, dat zij\nhare meest verhevene passages dikwijls ontsiert door triviale\nopmerkingen, die den indruk maken alsof zij in een symphonie\nhet bezielde snareninstrument met een stuiversfluitje accompagneerde\n, dan is, geloof ik, de ondankbare taak , om hare\nfouten aan te wijzen, afgedaan. Gelukkig zijn die fouten bovendien\nniet gevaarlijk en behooren zij allerminst tot de zoodanige,\ntegen welke men den lezer moet waarschuwen, omdat\nhij ze niet oplet, terwijl zij intusschen zijn gevoel verslappen en\nzijn oordeel begoochelen. Neen, hare gebreken zal ieder, die\nhare verzen in handen neemt, dadelijk zien. Wij hebben hier\nniet te doen met het bedriegelijk voorkomen van het digt begroeid\nmoeras der vlakten, doch met de scherp geteekeude afscheiding\ntusschen berg en afgrond.\nDe poësie van mevrouw Browning is de heldere spiegel, die\nalles terugkaatst wat in haar gemoed omgaat. In de voorrede\nvan een harer bundels zegt zij het zelf: "Al zijn mijn verzen\nook vol fouten, zij bevatten in allen geval mijn hart en mijn\nleven; het zijn geen ledige schalen. De dichtkunst is voor\nmij een even ernstige zaak geweest als het leven zelf, en het\nleven was zeer ernstig; in geen van beiden heb ik mogen spelen."\nDit laatste is volkomen waar. Ook haar verzen zijn als\nhaar leven, vol onbeschrijfelijke melancholie en somberheid.\n\n80 ELIZABETH BAEEETT BROWNING.\nZoo wijst zij op Christus altijd als op den man der smarte,\n"And those who loved him said he wept,\nNone ever said he smiled."\nen in een harer schoonste gedichten, "the Virgin Mary to the\nChild Jesus", laat zij Maria zeggen:\n"Unchildlike shade! — No other babe doth wear\nAn aspect yery sorrowful, as thou. —\nNo small babe-smiles my watching heart has seen,\nTo float like speech the speechless lips between,\nNo dóvelike cooing in the golden air,\nNo quick short jags of leaping babyhood.\nAlas, our earthy good\nIn heaven thought evil, seems too good for Thee:\n; Yet sleep my weary one!\nHoe kon het ook anders. In haar schoonste jaren heeft zij\nweinig vreugde gekend. Men herinnere zich het verlies van\nhaar innig geliefden broeder en het eentoonige leven in de ziekenkamer,\nwaarvan wij boven spraken. En toch was dit op\nverre na nog niet alles..... Doch de sombere geschiedenis van\nhet lijden, dat haar eigen vader haar veroorzaakte, blijft beter\nverzwegen. Laten wij het haar Amerikaanschen levensbeschrijver\nnazeggen, "dat de gebeurtenissen, welke haar eigen lippen\nnooit verhaald hebben, niet moeten worden opgerakeld." Zij\nheeft geduldig, met zachte onderwerping en voortdurende vergevensgezindheid,\neen grievend onregt verdragen, dat haar als\neen doorn zoo vele jaren heeft gewond. "Wij eerbiedigen haar\ngeheim; doch wij zijn er van overtuigd, dat het teeder hart\nder jonge vrouw hevig heeft geklopt onder namelooze smarten\nen dat zij juist daarom de innigste emoties van het menschelijk\ngemoed zoo naar waarheid heeft geschilderd. Op haar is het\ninderdaad toepasselijk, wat zij zelf zong in het lied, dat wij zoo\nstraks in het origineel hebben aangehaald: De groote god Pan\nheeft, aan den waterkant gezeten, met zijn koud staal het\nslanke riet kort gehakt, zoodat er geen blaadje meer aan te\nzien was. Toen heeft hij het merg door de bovenste ring getrokken\nen de arme ledige schacht nog met gaten doorboord.\n\nELIZABETH BARRETT BROWNING. 81\nDoch het arme, gepijnigde riet brengt nu ook, na dit alles\nte hebben doorstaan, zulke wonderzoete klanken voort, dat de\ngeknakte lelies herleven en de watervlieg terugkeert om bij de\nrivier te droomen van den tijd, toen zij haar zonnig plekje tusschen\nde biezen nog niet had verloren.— Maar gelukkig mengt\nzich onder die zwaarmoedige klanken somtijds een liefelijker toon.\nHet is het lied der vrouw, die belijden moet, dat ook zij een\nstil en edel verlangen heeft om eens te beminnen en bemind\nte worden:\nMy Father! — Thow hast knowledge, only Thou,\nHow dreary \'t is for women to sit still\nOn winternights by solitary fires,\nAnd hear the nations praising them far off.\nTo sit alone\nAnd think for comfort, how that very niglit,\nAffianced lovers, leaning face to face\nWith sweet half listenings for eachother\'s breath,\nAre reading haply from some page of ours,\nTo pause with — thrill; as if thcir chee']

No works found

In this reception
comments on person Elizabeth Barrett Browning
Via received works

No persons found