*Article on Catharina van Rees, De Duitsche eik (in De Gids) ARTICLE

Title *Article on Catharina van Rees, De Duitsche eik (in De Gids)
Is same as work *Article on Catharina van Rees, De Duitsche eik (in De Gids)
Author Jérôme Alexander Sillem
Reference
Place
Date 1871
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['HOoms (codes) XCCFX 565; XCCMX 565; XGX 566; XOX 567; XCCMX 572; XOX 573; XOX 576; XGX 576\n\n[p.565]\n“Elisabeth van Frankrijk, historisch-romantische schets,\ndoor Betsy Perk.\n\nDe Duitsche Eik, historisch-romantisch verhaal, door\nCatharina F. van Rees (Celestine).\n\nIndien ik vier of vijfhonderd jaar geleden geleefd had (stel b. v.\nin \'t jaar 1421), — indien ik in een geheel anderen stand geboren\nwas dan in dien liers, waartoe ik behoor, — indien\' \'t mijn beroep\nwas, in volle wapenrusting op een brieschend strijdros gezeten,\nde wereld rond te zwerven om de verdrukten te beschermen en de\nverdrukkers te dooden — en ik had dan de beide dames ontmoet\nwier namen boven dit opstel prijken dan zou waarschijnlijk\nmijn oordeel over hun arbeid geheel anders uitgevallen zijn dan\nthans.\nEn toch, — ik weet het niet. Bewondering voor de vrouw,\nridderlijke beleefdheid, toewijding aan dat gedeelte der menschheid,\ndat zich alleen door zachtheid, vroomheid en liefde kon verdedigen\n— \'t waren eigenschappen die zeker in een eeuw van geweld, van\nbijna algemeene onbeschaafdheid, heerlijke lichtpunten vormden op\nden somberen achtergrond. Maar wanneer de vrouw zelve de hand\nuitstrekte naar de wapens, wanneer zij vol heldenmoed ten strijde\nuittrok, wanneer zij met gevelde lans zich in \'t gedrang der vijandelijke\ndrommen stortte, — zou zij dan nog veel van die ridderlijke\nbeleefdheid hebben ondervonden? Hebben de Engelsche ridders\nzich verplicht geacht met hoofsche buigingen uit den weg te\ngaan, toen Jeanne d\'Arc hen met onweerstaanbaar geweld aanviel?\nIk zou \'t betwijfelen ; het zou mij ook spijten voor den roem der\nPucelle.\nDe dames Perk en van Eees XCCFX schrijven historisch-romantische verhalen,\n— zij vechten niet voor koning en vaderland; — en ik ben\ngeen Engelsch ridder uit den aanvang der XV4" eeuw, maar een eenvoudig\nXIXde-eeuwsch recensent. Niettemin bestaat er overeenkomst\ntusschen onze verhouding en die welke ik schetste. Wanneer dames\nin het strijdperk treden, waar een Walter Scott, een Viotor\nHugo, een van Lennep XCCMX hebben overwonnen , dan moeten zij er op\nbedacht zijn, dat haar de noodige kracht niet ontbreke; — vooral\nook moeten zij zorg dragen voor een goede wapenrusting, stevig, en\n\n566 BILBIOGKAPHISCH ALBUM.\ntoch niet belemmerend voor de beweging. Doen zij \'t niet, dan kunnen\nzij zich niet beklagen over minder streelende oordeelvellingen; zij\nkunnen zich niet beroepen op de ridderlijke beleefdheid der mannen ;\ndat ridderlijke is onbestaanbaar met onzen tijd, zoo rijk aan naaimachines,\nhoogere burgerseholen voor meisjes, Ida Pfeiffers, organen\nvan en voor ontwikkelde vrouwen en emancipatie-meetings. Beleefdheid\nblijft plicht voor iedereen, dat spreekt van zelf; — maar ik kan het\nmij niet tot plicht rekenen, uit beleefdheid elke dame, die een historisch-\nromantisch verhaal schrijft, tot mijne Dulcinea del Toboso\n(in historisch-romantisch-aesthetischen zin) te proclameeren XGX.\nZoo ik het standpunt, waarop ik mij plaats, wat uitvoerig heb\nomschreven, — men vergeve \'t mij. Had ik de kernachtigheid van\neen Georges Dandin, dan zou ik aan de dames Perk en van Kees\neenvoudig gezegd hebben: Vous 1\'avez voulu!\nMaar ter zake.\nWaartoe een woord vooraf al niet kan dienen! — Met de recensie\nbelast van het werk ons door Mej. Perk geschonken, had ik,\ngelijk de meeste romanlezers plegen te doen, het woord vooraf ongelezen\ngelaten. Ik was begonnen bij Hoofdstuk I. Ik had mij\nreeds den eerepalm der nauwgezetheid toegekend, wegens het uitlezen\nvan het geheele boek, — reeds vatte ik de pen op om de\nindrukken weer te geven, die de lezing op mij gemaakt had, toen\nmijn oog op de volgende captaüo benevolentiae viel, waarmee de S.\nde voorrede besluit:\n"Wanneer alzoo, geachte kritikus, uw voorhoofd zich fronst onder\n"de kennismaking met Elizabeth van Frankrijk, dat het zich dan\n"weder spoedig ontplooie door een weinig deernis met\n"de Schrijfster."\nDat "alzoo" dwong mij de geheele voorrede te lezen, en ik ben\nhet noodlot dank schuldig voor die lectuur. Ware die achterwege\ngebleven, dan had ik een grievend onrecht gepleegd, — een onrecht,\nmet een gerechtelijken moord — of althans met het correctioneel\nstraffen van een onschuldige te vergelijken.\nWant — Mej. Perk is ontoerekenbaar. Het woord vooraf getuigt\nhet.\nEr zijn fouten in het werk, veel fouten zelfs, — doch "Brutus is\nan honourable man," — Mej. Perk heeft er geen schuld aan.\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 567\nHet boek is niet onderhoudend. De edele vrouw, wier naam\nhet draagt, is geheel ongeschikt om als heldin op te treden van\neen romantisch verhaal. Zoolang de S. der geschiedenis getrouw\nblijft, is Elizabeth niet anders dan lijdzaam, duldend, engelachtig\nvan humeur, — eigenschappen, die hoe voortreffelijk ook op zich\nzelf, zeker niet veel kunnen bijdragen tot de levendigheid der handeling.\nWaar Elizabeth handelend, vooral raadgevend wordt voorgesteld,\nis men dikwijls geneigd te vermoeden, dat zij door de S.\nopgesmukt wordt met de veeren van anderen; — de heldin moest\ntoch ook wat te zeggen hebben! De beschrijving van het verblijf\nder koninklijke familie in den Temple is langdradig; wel is zij in\nhoofdzaak juist, volgens het verhaal van Madame Eoyale; doch\nde S. tracht er afwisseling in te brengen door allerlei mogelijke en\nonmogelijke middelen te verzinnen om de van elkaar gescheiden leden\nvan het gezin met elkaar te doen communiceeren; Elizabeth is\nnatuurlijk altijd degeen, die. zoo wat bedenkt. Zij heeft geen oogenblik\nrust, — en toch vraagt men zich gedurig af: waarom moet\nElizabeth hier hoofdpersoon zijn ? — Wat de geschiedkundige waarde\nbetreft van het boek, die is zeer zeker niet groot. Onnauwkeurigheden\n(ik ben en blijf beleefd) zijn niet zeldzaam XOX. De Fransche\nrevolutie is niets dan een strijd tusschen den Koning en de fanatieken,\nvan wie het overigens niet blijkt, wie zij zijn. Er heerscht\neen groote verwarring tusschen de begrippen Parlement en Nationale\nvergadering. De hoogloopende oneenigheden tusschen het Hof en\nde Parlementen worden van 1787 verplaatst naar 1789, en de Hertog\nvan Orleans wordt verbannen, omdat hij als lid der Nationale\nVergadering den Koning beleedigd heeft; waarop, volgens Mej. Perk,\nde Parlementen voor hem in de bres springen, en zich permanent\nverklaren (blz. 61); de optocht van \'t Parijsche grauw naar Versailles,\nin Octöber \'89, wordt opgesmukt met verschillende incidenten\nvan den eersten aanval op de Tuileriën, op 20 Juni 1792. De\nPrinses de Lamballe, een der slachtoffers van de Septembermoorden,\nwordt door Mejufvrouw Perk in \'t leven gehouden tot\nDecember \'92 en staat Voor een rechtbank terecht (blz. 207),\nenz., enz.\nZiedaar eenige opmerkingen over den inhoud van het boek. Ook\nop den vorm van \'t verhaal, op den stijl, de woordenkeus, het gebruik\nvan germanismen zou ik nog menige aanmerking.kunnen ma\n\n568 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nken, maar waartoe ? Geen van die aanmerkingen raakt Mej. Perk\nin \'t minst.\nDe ware schuldigen zijn:\n1°. De gravure van E. M. Ward, voorstellende "de familie Capet\nin den Temple", die de aandacht van Mej. Perk heeft getrokken,\nhetgeen ten gevolge had, dat de S. "meer on meer voor de verzoek\ni n g bezweek, om met het oog op "ONZE ROEPING" een schets te\n"schrijven over een harer leden" (i. e. van \'de familie Capet, niet\nvan Mej. Perk).\n8°. De tweede en grootste schuldige, de auctor moralis, is de\nuitgever Joh. Ykema. Eenmaal attent geworden op de zuster van\nden rampspoedigen Lodewijk XVI, aanvaardde de S. "de taak haar\n"te bewerken (sic) met bizondere opgewektheid." De schets zou\nongeveer acht vellen druks beslaan en de Heer Ykema verklaarde\nzich bereid die uit te geven. Onder \'t werken bespeurde de schrijfster,\ndat zij in acht vellen druks en drie weken tijds niet klaar zou\nkomen; zij trachtte zeer terecht den Heer Ykema, zelfs met vergoeding\nder reeds gemaakte onkosten, tot een uitstel van eenigen\ntijd te bewegen. De wreedaard weigerde. Drie weken had Mej.\nPerk reeds gewerkt, met St.-Nicolaas moest het boek in de wereld\n( — als belooning voor de recensenten, die goed opgepast hadden ? ?) ;\nnog ééne week bleef er over. Heldhaftig en standvastig werkte de\nS. door, en Elisabeth van Frankrijk kwam binnen de vier weken\nklaar, — "en nog wel," zegt S.. "binnen die vier, gedurende welke\n"mijne werkzaamheden voor onze Eoeping door een wekelijksche\n"verschijning der nummers verdubbeld waren en die voor "Arbeid\n""adelt" waren aangevangen."\n\'t Springt in \'t oog, dat onder zulke omstandigheden de fouten ,\ndie \'t werk ontsieren, niet op rekening van de S. kunnen worden\ngeplaatst. Zij is het slachtoffer geweest van een te sterke verzoeking\nen van een meêdoogenloozen uitgever. Ons betaamt, gelijk\nook de voorrede zegt, een ruime mate van deernis met zooveel ongeluk,\n— ja, troost komt hier te pas, geen verwijt. De S. trooste\nzich dus met de zekerheid, dat de opgedane ervaring haar zal geleerd\nhebben te bidden, dat zij in \'t vervolg niet meer in verzoeking\ngebracht worde; en mocht die verzoeking toch komen, dan zal\nzij juist uit diezelfde ervaring de kracht putten om heldhaftig te\nstrijden. Bezwijkt \'zij ook dan, dan zal zij toch zorgen, niet ten\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 569\ntweedenmale in handen te vallen van een uitgever van St. Nicolaasboekjes!\nMaar had ik niet gelijk, toen ik de opmerking maakte, dat een\nwoord vooraf soms heel wat kan goed maken? Wij danken Mej.\nPerk dus zeer voor die voorrede; te meer nog, omdat zij zelve de\nopenhartigheid heeft daarin den lezer te waarschuwen voor te groote\nlichtgeloovigheid in hetgeen zij schrijft. De figuur van Elizabeth,\nzegt zij, heeft zij getracht zuiver historisch weer te geven. "Alleen\n"het decoratief, de mise en scène en zoo velerlei bizonderheden,\n"bijv. over de telkens wisselende regeering, die van ernstige studie\n"zouden hebben moeten getuigen, en niet minder van een arbeid\n"die a, tête reposée werd verricht, zullen, vrees ik, veel te wenschen\n"overlaten." Jammer maar, dat de S. niet op het denkbeeld gekomen\nis, het ware in haar schets van het onware te onderscheiden\ndoor een andere drukletter of door aanhalingsteekens!\nHet tweede werk, waarover ik blijkens het opschrift van dit opstel\nte spreken heb, is zonder "woord vooraf" in \'t licht gezonden. De\nauteur heeft dus geen, of althans niet dezelfde redenen ter verontschuldiging\naan te voeren als Mej. Perk. En trouwens, gebrek aan\ntijd zal wel niet bestaan hebben bij haar, die George Friedrich Handel\ntot held wilde maken van een historisch-romantisch verhaal, •—\nwant de Duitsche eik, die ons in \'t werk van Celestine wordt voorgesteld,\nis niemand anders dan de groote componist van den Messias,\nden Samson, den Israël in Egypte.\nEr behoort tijd, veel tijd toe, om een grondige studie te maken\nvan het lange tijdvak waarin Handel geleefd en gewerkt heeft.\nOverhaasting is allernadeeligst voor de bewerking van een aanschouwelijk\nen historisch juist beeld van de Duitsche, de Italiaansche\nen de Engelsche maatschappij, die elk voor een deel invloed\ngehad hebben op den wasdom van Celestine\'s Duitsche Eik.\nBovendien vereischt de geschiedenis van de wording eens kunstenaars,\nvooral als- die kunstenaar Handel heet, de beschikking over\neen ontzachlijk materiaal van biographische en kunsthistorische bizonderheden,\nwaarvan de verwerking niet dan veel tijd kan kosten.\n\n570 BIBLIOGBAPHISCH ALBUM.\nIk geloof dus te mogen aannemen, dat Mej. van Rees oneindig\nveel meer tijd aan haar werk heeft kunnen besteden dan Mej. Perk,\nen dat haar uitgever, de Heer Thieme, haar niet achterna gezeten\nheeft met gedurige aanmaningen om copij. Het eenige, waarbij\nmisschien overhaasting heeft plaats gehad, is de correctie der drukproeven,\n— want het anders zeer net uitgegeven boek wordt door\nmenige spelfout ontsierd. Het staat echter nog te bezien, of dat alleen\ndrukfouten zijn; doch hierover later.\nDe afwisseling in Handels lotgevallen, de talrijke reizen die hij\ndeed, de betrekking waarin hij stond tot groote, althans beroemde\nmannen, — last not least — het bestaan eener goede biographie van\nden componist (die van Chrysander), \'t zijn, dunkt mij, omstandigheden\n, die velen hebben moeten verlokken, hem tot held te\nkiezen voor een historischen roman. Toch heeft, voor zoover ik\nweet, nog niemand aan de verzoeking toegegeven, zelfs niet Louise\nMühlbach of Heribert Eau, — en dit verwondert mij meer, dan dat\nMej. van Rees, die naar ik meen te weten een verdienstelijke musicienne\nis, voor de verleiding (evenals Mej. Perk voor de plaat van\nWard) is bezweken. En toch had zij in den weerstand moeten volharden,\njuist, indien zij werkelijk de hooge achting voor haar held\nkoestert, die telkens vertoond wordt, als zij over hem spreekt. —\nIk althans vat niet, hoe die achting gepaard kan gaan met de grootste\nvrijmoedigheid in \'t bedenken van verhalen, waarin Handel in\neen allesbehalve gunstig daglicht verschijnt.\nZie hier enkele voorbeelden.\nIn \'t werk van Mej. van Rees is Handel te Hamburg in aanraking\ngekomen met eene beeldschoone actrice, Vittoria Tesi, -die destijds\neen niet onbesproken gedrag leidde; Handel is later op Vittoria\nTesi verliefd geworden, — en die liefde is wederkeerig; hij\nontdekt dit echter eerst op eene reis in Italië, en zijne vreugde\nover deze ontdekking is zoo uitbundig, dat hij zich tegenover zijne\nbeminde geheel vergeet. "Geen eerbiedig minnaar, maar alleen eèn\n"door hartstocht overweldigd man kan zich aldus vergeten en de\n"waardigheid beleedigen der vrouw, die hij zegt te beminnen\n"Van Handel\'s natuur kan men, op zulk een oogenblik, een verge-\n"ten van zich-zelf verwachten. Vittoria ziet er alleen het bewijs in\n"van gebrek aan achting, veroorzaakt door zijne bekendheid met\n"haar vroeger gedrag." (Dl. I , blz. 111.) Als dat nu historisch\n\nBIBLIOGEAfHISCH ALBUM. 571\nwas, dan zou \'t in eene biographie, al is \'t een romantische biographie,\nzijne plaats moeten vinden. Maar daar het uitgemaakt is,\ndat Handel nooit verliefd geweest is op Vittoria Tesi, kan ik niet\nzeggen, dat Mej. van Rees hier een groot blijk geeft van achting\nvoor den beroemden componist. — Later weer wil de S. ons doen\ngelooven, dat zeker Engelsch meisje Maria Vanhomrigh (de zuster van\nSwift\'s Vanessa, — die, a propos, in den familiekring Esther heette)\nop Handel verliefd geworden is , en dat deze bijna met haar zou\ngetrouwd zijn, niet uit liefde, maar omdat hij in een onbewaakt\noogenblik, en na Maria\'s leven en eer gered te hebben, zich eenige\nopgewonden woorden heeft laten ontvallen; Handel voelt zich gedrongen\nopenhartig te gaan bekennen, dat hij \'t niet zoo ernstig\ngemeend heeft, daar hij nog steeds die denkbeeldige liefde voor\nVittoria Tesi koestert, maar dat hij desniettemin als fatsoenlijk man\nzijn woord gestand wil doen. Het meisje bedankt (geen wonder!\n— en Handel had dat ook wel kunnen voorzien) en sterft aan een\ngebroken hart, zooals men dat in een roman noemt.\nWelnu, ook dit verhaal is grootendeels verzonnen, althans voor\nzoover de rol betreft, die Handel daarin speelt. Wederom vraag\nik, of die rol zoo mooi is, dat men haar zonder historische noodzakelijkheid\naan een man dien men bewondert moet toedichten?\nEn als Mej. van Eees ons talrijke episoden schetst uit het hofleven\nte Herrenhausen (hier steeds Herringhausen genoemd) te Hannover,\nte Celle; tafereelen van het Engelsche Hof onder Koningin\nAnna, en onder de beide eerste Georges, — van het leven der\nEngelsche letterkundigen onder Koningin Anna en later •— dan\nlezen wij die fragmenten met min of meer belangstelling, met min\nof meer genoegen zelfs, — doch telkens doen wij weer de vraag : Wat\nheeft Handel toch met dat alles te doen? — Behalve in die enkele\nhoofdstukken, waar sprake is van den strijd tusschen de vóór- en\ntegenstanders van de opera\'s die Handel te Londen dirigeerde,\nvervult de zoogenaamde held van dit romantisch verhaal bijna overal\neen onbeteekenende rol.\nDaarentegen missen wij geheel, wat bij eene levensbeschrijving\nvan zulk een kunstenaar als Handel, het meeste belang zou inboezemen.\nNergens wordt gemeld, welken loop Handel\'s studiën namen,\nwie zijne leidslieden waren (na Zachau, Handel\'s eersten leermeester);\n\'t is alsof hij reeds in de wieg even volmaakt componeerde,\n\n572 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nals toen hij den "Israël in Egypte" schreef. Zoodra Mej. van Kees\nhem als musicus doet optreden, is er slechts sprake van zijn kolossalen\ngeest, van de reusachtige wieken zijner verbeelding, van genialiteit,\nvan goddelijken vonk; — men beseft dat dergelijke uitdrukkingen,\nhoe zeer ook gewettigd aan \'t eind van een langen\nclimax, den lezer die ze telkens en telkens weer ontmoet, eindelijk\ngaan vervelen, en dat de figuur van Handel er meer onder lijdt\ndan de bedoeling kan geweest zijn van Mej. van Rees. Niet allen,\ndie Heere, Heere zeggen, zullen ingaan in het koningrijk der Hemelen.\nNiet allen die met het woord geniaal schermen, leggen ware\nvereering voor het geniale aan den dag.\nMaar, zal misschien de schrijfster ons toeroepen, wie zegt u dat\nik eene levensbeschrijving van Handel wilde geven? Toont de geheele\nsamenstelling van mijn boek niet aan, dat ik Handel slechts\nals het middenpunt beschouw van een aantal personen en gebeurtenissen,\nwaar hij meê te doen heeft,, als den draad die eene reeks\nhistorische tafereelen aan elkaar verbindt?\nO, was dat uwe bedoeling, hooggeschatte schrijfster ? Wel, — ik\nhad het niet gedacht, dat beken ik, — maar als u \'t zegt, dan\nzal het wel zoo zijn. Toch veroorloof ik mij dan nog de bescheiden\nvraag, met welk recht ge Handel juist voor die verbindende\ndraadrol hebt gekozen? Handel is, u zult het niet ontkennen, een\nhistorisch persoon, wiens geschiedenis, in weerwil van Chrysander\'s\nBiographie, in weerwil zelfs van F. J. van Kempen\'s hollandsche levensbeschrijving\nvan den componist, nog niet zoo goed en algemeen\nbekend is, dat men hem zonder gevaar in den helaas! zoo ruimen\nkring der romanlezers kan invoeren onder eene gestalte, die, -—\nja, wel iets heeft van den echten Handel, maar die toch door eene\nonnauwkeurigheid hier, door een halve waarheid ginds, door eene weglating\nelders, •— ontzachlijk veel van zijn ware gedaante verloren heeft.\nWas \'t alleen te doen om een peinture de moeurs et de caracteres\nuit de eerste helft der 18de eeuw te geven, dan had hij, die de\neervolle rol van middenpunt bekleedt, een onhistorisch persoon\nmoeten zijn. Zulk een persoon kan de S., mits zij menschenkennis\nbezit, overal heenbrengen, en alles laten doen wat zij wenschelijk\nacht om haar tafereelen met elkaêr te verbinden. Als onovertroffen\nvoorbeeld van iets dergelijks neme ieder Thackeray\'s Henry Esmond\nter • hand. XCCMX\n\nBIBLIOGRAI\'HISCH ALBUM. 573\nAch, dat mij die naam juist nu te binnen moest schieten!\nHet werk handelt even als de "Duitsche Eik" over Engeland in\nden aanvang der 18dc eeuw. Maar dat is de hoofdreden niet waarom\nik er aan denk. Even als de emigrant in "Martin Chuzzlewit"\ndoor New-York sterk werd herinnerd aan Tork, omdat de nieuwe\nstad zoo bizonder weinig overeenkomst had met de oude, — zoo\ndacht ik bij \'t lezen van de tallooze historische onjuistheden in Celestines\nroman terstond aan dat schoonste van Thackeray\'s werken,\nwaarin de grootste vrijheid van vinding geen afbreuk doet aan\nhistorische betrouwbaarheid. Er is o. a. een hoofdstuk in "de\nDuitsche Eik" dat eiken vriend van historische waarheid moet\ndoen rillen. Ik moet, ware \'t slechts om mij te vergewissen, dat\nik zelf niet in mijne chronologie van streek geraakt ben, een oogenblik\ndaarbij stilstaan. XOX\nHandel is in 1710 voor het eerst in Engeland. Hij heeft al zeer\nspoedig kennis gemaakt met eenige der meest bekende personen\nvan dien tijd, litteratoren, kunstenaars en hooggeplaatste edellieden\nuit den holkring. Om zijn groot talent wordt hij overal met\nopen armen ontvangen. Zoo heeft hij ook eene uitnoodiging gekregen\ntot een kunstavond bij Mevr. Vanhomrigh, de moeder van\nVanessa, — en Mej. van Rees beschrijft ons die soiree in het 1B4"\nhoofdstuk van haar werk. — Dat Handel zelf niet verwonderd was\nover het gezelschap, dat hij daar bijéén vond, laat zich begrijpen:\nhij was immers pas in Engeland, en wist niet hoe hoog daar de\nstrijd der partijen liep in het jaar toen Harley (later lord Oxford)\naan \'t ministerie kwam, — en toen het proces van Sacheverell alle\npolitieke hartstochten in beweging gebracht had. Ons, die daar wel\neens van gelezen hebben, dunkt het vreemd, Bolingbroke, Harley\nen Swift zoo vriendschappelijk te zien keuvelen met Addison, Steele\nen Halifax. Mej. van Eees zelf vindt er iets onwaarschijnlijks in,\nen acht zich verplicht ter verklaring te zeggen, dat Whig\'s en Tory\'s,\n\'t zij uit kiesch gevoel voor hunne gastvrouw, \'t zij omdat ze\nelkanders verdiensten naar waarde schatten, hier elkander schijnbaar\nvriendelijk de hand drukten. Dat erkennen van elkanders\nverdiensten wil er bij mij niet in, als ik mij de "Dunciad" van\nPope herinner, en de liefelijkheden van een Swift, die beiden\nook tegenwoordig waren, — van Swift vooral, die eerst onlangs\nvan de Whig- tot de Tpry-partij was overgegaan. Intusschen on\n\n574 BIBLIOGEAPHISCH ALBUM.\nmogelijk is het feit niet, — en indien Mej. van Kees er vrede meê\nheeft, dan wil ik die bijeenkomst bij Mevr. Vanhomrigh gaarne voor\nhistorisch houden. Wat Handel zeker wel verwonderd zal hebben,\nis de aanwezigheid van Johnson, destijds een zuigeling van ongeveer\néén jaar, met een ongewoon uiterlijk voor iemand van dien\nleeftijd: "een groot vierkant gebouwd persoon, wiens somber, ruw,\n"door de pokken geschonden uiterlijk. " in één woord, het\nklassieke portret van den Lexicograaf. Eenmaal over dit kleine\nanachronisme heengestapt, legt de S. haar historische conscientie\nhet stilzwijgen geheel op, — en nu krijgen wij een gesprek te hooren,\nwaarin Bolingbroke tot Vanessa o. a. de volgende (in 1710\nniet anders dan uit de gave der profetie verklaarbare) woorden\nricht: "Welnu de deugd zoekt men bij Johnson niet te vergeefs.\n"Gelukkig dat anderen niet zoozeer door zijn onbehagelijk voorko-\n"men worden afgeschrikt, als gij ; Eichardson is zijn vriend (Eichard-\n"son\'s eerste werk : Pamela, verscheen in 1741), Goldsmith (geb. 1728)\n"bewondert hem, mejufvrouw Burney (geb. 1752) bootst zijn stijl na,\n"en vereert hem als haar vader. De geschiedschrijver Gibbon (geb.\n"1737), de schilder Eeignolds (sic. Sir Joshua Beynolds werd in\n"1723 geb.), de tooneelspeler Garnick (sic. Garrick, geb. 1716) zijn\n"naijverig op zijn gezelschap. Graaf Chesterfield (geb. 1694), die\n"bij hem in ongenade is, doet al het mogelijke om zich met hem\n"te verzoenen" f, enz. Aldus Bolingbroke. Esther Vanhomrigh\ndoet of ze meer van die namen heeft hooren spreken, hetgeen bewijst\ndat ze den schijn wilde aannemen van knapper te zijn dan ze\nwas, — misschien is het wel daarom dat Swift nooit met haar heeft\nwillen trouwen.\nDit ééne staaltje zij genoeg om te toonen, hoe Mej. van Rees\nmet de geschiedenis der Engelsche letterkunde omspringt. Erger\nnog schijnt het op een andere plaats van \'t boek (Dl. II, blz. 191),\nwaar zij Milton een spotdicht op Handel en Johnson laat schrijven.\nEchter zou ik dat anachronisme zoo kolossaal vinden, dat ik liever\naan eene schrijffout 2 wil denken, of aan \'t bestaan van een mij on-\n1 Ik heb mij de moeite gegeven de juiste datums in Chamber\'s Cyclopaedia\nof Engl. Litterature op te zoeken. Wat een recensent al niet moet doen!\n\'t Was toch wezenlijk niet noodig, hier de anachronismen te controleeren!\n2 Ook de Heer Tjaden Modderman, die het boek in den Tijdspiegel heeft\ngerecenseerd, geeft er deze vergoelijkende uitlegging aan.\n\nBIBLIOÖRAPHISCH ALBUM. 575\nbekenden Milton, in de jaren 1740—50. — De Fransche litteratuur\nkomt er op dien avond bij Mevr. Vanhomrigh niet beter af\ndan de Engelsche. Althans vaart de éénjarige Johnson met de hem\neigene ruwheid uit tegen de theoriën van den nog ongeboren Kousseau,\nen Pope is klaarblijkelijk door Voltaire op de hoogte gebracht\nvan hetgeen de wijsgeer van Eerney eenmaal zou schrijven.\nZijn nu dergelijke anachronismen gewettigd, zelfs in den hybridischen\nkunstvorm, dien men historischen roman noemt ? Wie durft\nhet volhouden ? En let wel, — de kunstavond bij Mevr. Vanhomrigh\nis geen bijzaak, geen uitweiding, althans niet meer dan eenig\nander der tafereelen waaruit het werk is samengesteld: en tot de\nbiographie van Handel staat deze episode in nauwer verband dan menig\nandere, daar Maria Vanhomrigh bij die gelegenheid op den\nheld van \'t verhaal verliefd wordt. Maar gesteld zelfs, dat het geheele\nhoofdstuk uit het boek kon gelicht worden, wat kan dan in\nvredesnaam de S. bewogen hebben, er een chronologische cacographie\nvan te maken?\nGrondige studie, men zal het mij toegeven, wordt vereischt voor\nde beschrijving van een historischen toestand, en wel voornamelijk\ngrondige studie van de letterkunde van het tijdvak dat men wil\nbeschrijven. Zou \'t gewaagd, — of onbeleefd — zijn te veronderstellen,\ndat die studie bij onze S. ontbroken, of althans uit onzuivere\nbronnen plaats gehad heeft?\nIk hel tot het laatste gevoelen over, althans wat haar kennis van\nde Engelsche maatschappij betreft. Mej. van Eees heeft klaarblijkelijk\neen of meer boeken gelezen over Engeland in de eerste helft\nder vorige eeuw. Zij kent eene menigte namen van letterkundigen,\nvan staatslieden, van kunstenaars. Maar dat alles zweeft haar als in\neen nevel gehuld voor oogen. Vooral wat de litteratoren betreft,\nsteunt zij niet op eigen studie; zij heeft hunne werken niet gelezen,\nzou men zeggen. Hoe onwaarschijnlijk het klinke, ik kan het vermoeden\nniet onderdrukken, dat de S. de Engelsche taal niet\nkent, en dat zij haar wetenschap van Engelsche toestanden, personen\nen zaken aan Duitsche auteurs ontleent, die zelf ook niet altijd\nop de hoogte schijnen geweest te zijn. Behalve op het reeds meegedeelde\ngrondt zich dat vermoeden op enkele vreemde verschijnselen.\nIn dit Hollandsche boek over EngelscJie toestanden, vindt men\nsoms Duitsche benamingen, als b. v. Neumarkt, voor Newmarket,\n\n576 BÏBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nAltstad, waarschijnlijk voor de City, Kraftsman l, voor een mij onbekend\nlondensch tijdschrift. Het eerste tijdschrift van Steele en Addison,\nilie Tatiler, de prater, draagt hier den naam van: de Tadler,\nin \'t Duitsch, de berispor, niet bij wijze van drukfout, maar zoo dikwijls\nhet in \'t boek voorkomt. Eindelijk komen bijna alle spelfouten,\nwaarover ik reeds vroeger sprak, in Engelsche namen of citaten\nvoor. — Is mijne gissing juist, dan verklaar ik den moed niet te\nbegrijpen van een auteur, die zich aan den historischen roman, de\nmoeilijkste soort van novellistiek, durft wagen, zonder althans gewapend\nte zijn met een volledige kennis van de taal van \'t land, waaide\nroman speelt. XOX\nMoet ik nu, na zes of zeven bladzijden aanmerkingen, ook nog\nmeedeelen wat ik prijzenswaardigs gevonden heb in het werk van\nMej. van Eees? Moet ik tegenover aanmerking a, loftuiting a\' plaatsen,\nen zoodoende het gansche alphabet doorloopen, ten einde de bittere\npillen te verzilveren ? XGX Dat soort van "systeme de bascule", is\nzeer in trek bij onze critici, die daardoor den roem van humaniteit\nwillen verwerven, en ook ik stel veel prijs op dien roem. Maar, om\nhet verdienstelijke te doen waardeeren dat in de wijze van behandeling,\nin den vorm van Celestine\'s verhaal valt op te merken, zou\nik hier een of meer lange citaten moeten inlasschen, en daartoe biedt\nmij het Bibliographisch Album de noodige ruimte niet. Bovendien, en\ndit is mijn hoofdreden om niet verder te gaan: — ik kan niet van\nmij verkrijgen te zeggen, dat "de Duitsche Eik" verdient gelezen te\nworden, al is er veel goeds in; — ik acht het boek bepaald gevaar,\nlijk, — en juist daarom gevaarlijk, omdat de S. een onmiskenbaar\ntalent aan den dag legt in \'t groepeeren der personen, die zij doet\nhandelen, — omdat zij den toon der conversatie op verschillende\nplaatsen zeer juist getroffen heeft, — omdat zij, in één woord, eene\ntint van waarheid, of althans van plausibiliteit heeft weten te geven\naan de vele historische ketterijen die zij verkondigt, en zoodoende\ndie ketterijen oneindig meer ingang kan doen vinden bij het groote,\nluie en onzelfstandige publiek van romanlezers, dan wanneer het boek\nvervelend of slecht geschreven ware geweest."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
De Duitsche eik: historisch-romantisch verhaal Catharina Felicia van Rees