*Art. in de Gids ARTICLE

Title *Art. in de Gids
Is same as work *Art. in de Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1889
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.558]\n“Rouwviolen door HÉLÈNE SWARTH. Amsterdam, P. N. van\nKampen en Zoon. 1889.\n\nWanneer het gemoed van den kunstenaar diep geschokt is, hetzij\nde dood hem het liefste heeft ontnomen, of ontrouw, misleiding een\nbloedende wonde heeft geslagen in zijn hart, dan staat hij een wijle\nmachteloos. Zoolang het oog door tranen beneveld is, zoolang de\nhand trilt van ontroering, kan er van het scheppen van een kunstwerk\ngeen sprake wezen. Eer de kunst aan het woord kan komen,\nmoet er eenige tijd verloopen zijn; de zielesmart moet, als acute\npijn, iets van hare scherpte verloren hebben, en die droefheid zijn\ngeworden, waarop Prévost-Paradol doelde, toen hij schreef: tfLa\ntristesse est une sorte de crépuscule qui suit la douleur." Dan\nvindt zij bij den dichter een uitweg in het lied, en zingt de zanger\nvan Gods genade zijn door de kunst en de smart beide gewijde\nzangen. En hel publiek luistert. Het laat zich niet afschrikken door\nde overweging dat het van weinig gevoel getuigt, genot te smaken\nin eens anders leed; het vindt juist in het mede-lijden met den\nkunstenaar een element van artistieke en aesthetische ontroering,\nwaarvoor het hem dankbaar is.\nH e l e n e Swarth is ons bekend als de dichteres der melancholie.\nDiepe weemoed klinkt uit schier alles wat zij zingt; het\nleven heeft voor haar geen licht, geen lach; de bloemen, welke zij\nplukt, zijn grafbloemen ; maar in die stemming schreef zij onvergankelijke\nverzen, waaraan de hoogste kunst heeft medegewerkt.\nNiet voor velen intusschen schreef zij ze. Slechts een kleine schaar\nvan vereerders en vereersters pleegt de dichteres van Beelden en\nstemmen, te volgen. Daarnaast staan er velen, die, hoewel poëzie\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 559\nwaardeerende, in deze grauwe stemming, in dezen eenigszins eentonigen\nweemoed, in den strengen vorm dezer kunstig bewerkte sonnetten\nop den duur geen smaak kunnen vinden.\nHeeft Helene Swarth aan hen gedacht, toen zij deze Rouwviolen\nschreef? De stemming dezer gedichten is niet minder weemoedig,\neven droef blijft de blik op het leven, het is als luidt door deze\nstrofen de doodsklok zonder ophouden — en toch zijn zij anders\ndan die, welke wij tot dusver van Helene Swarth kenden. En dit\ngeldt zoowel van den inhoud als van den vorm.\nDe dichteres staat in deze verzen dichter bij ons; het drama van\nhaar leven, dat den inhoud uitmaakt van de rij kleine gedichten,\nwelke den eigenlijken bundel Rouwviolen vormen, gaat niet boven\nonze hoofden heen, maar spreekt rechtstreeks tot ons in eenvoudige,\ninnige taal, zonder diepzinnige beeldspraak. De gedrongen vorm van\nhet sonnet heeft plaats gemaakt voor een vrijeren, verschillend van\nmaat en omvang naarmate het dichterlijk motief dit vordert, een\nvorm, waarin de dichteres zich geheel kan geven, haar vol gemoed\nkan uitstorten in die dichterlijke taal en met die volkomen kennis\nvan de fijnste schakeeiïngen van ons klankvol Nederlandsch, welke\nhaar eigen is.\nHet grijpt u in het hart, wanneer gij haar, zonder iets wat ook\nmaar naar bitterheid zweemt, hoort spreken van den liefste, die\nhaar eens liefde zwoer, maar zijn eed heeft gebroken, den liefste,\ndie nu dood is, wien zij alles en alles vergeven heeft:\nZijn woorden als doornen,\nZijn wreed verraad,\nZijn martlende liefde,\nZijn blinde haat,\nen dien zij nu beweent haar leven lang. Eens heeft zij gemeend,\ndat zij hem haatte:\nIk ben met mijn Haat door het leven gegaan.\nEen mantel van parper had zij aan\nEn, onder dien mantel, een kleed van rouw,\nAls het sleepend gewaad van een wedawvrouw.\nMaar toen ik daar stond bij mijn lievekens graf,\nDaar knopte en daar bloeide haar zwarte staf,\nTot hij rozen droeg als een rozelaar,\nVeel blanke en veel roode, bij elkaar.\n\n560 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nZij slingerde van zich den gordelslang\nEn tranen besproeiden haar bleeke wang.\nIk kuste haar handen, en hemelsch licht\nKwam over haar vorstelijk aangezicht.\n— „En zijt gij niet langer mijn trou.we Haat,\nO gij die uw tranen zoo vloeien laat?"\nToen sprak zij: — „En hebt gij dat nooit verstaan?\nGij zijt met uw Liefde door \'t leven gegaan".\nNeen, gehaat heeft zij hem nooit; zij heeft bij zijn leven geen\nsteen op hem geworpen, niet luide uitgeroepen, dat die man slecht\nen zijn liefde valsch was, maar zij is\nzwijgend en eenzaam heengegaan,\nMet (haar) staf in de hand en de schouders gehuld\nIn een mantel van waardigheid en geduld;\nen nu hij gestorven is, nu hij „weerloos ligt in het donker huis,\nin zijn naamloozen slaap", nu — zegt zij:\nNu kniel ik bij \'t graf van mijn schoonen knaap,\nEn ik vraag niet waarom en ik vraag niet hoe\nHij mij zóó heeft gehaat, die hem zóó heb bemind,\nMaar ik dek met mijn liefde zijn zonde toe,\nAls een zwervende moeder haar slapend kind\nMet haar mantel beschermt tegen weer en wind.\nEn dan verdiept zij zich in herinneringen: hoe het al is begonnen\nmet kinderspel, hoe zij speelden om perzikebloesems en\nvlinders, elkander minden en krakeelden, en dan later -.\nAls een vogeltje trilde in zijn handen mijn lot\nEn ik zag tot hem op als een vrome tot God...\nZij hoort nog in den droom dat liefdelied — klonk het niet\ngister nog? — en het is of zij nog zijn stap op straat en zijn stem\nin de stille gang verneemt; en wanneer zij de oogen sluit, dan\nstaat zijn beeld voor haar, zooals hij haar toelachte en haar toesprak\nmet ffdie stem zoo welluidend als lijsterzang". Maar nu is\nhet alles uit, nu staat zij aan zijn graf, en zij heeft hem nog zoo\nveel te zeggen:\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 561\nDaar slaapt hij zoo roerloos,\nZoo koud als steen,\nZoo ver van zijn vrienden,\nZoo héél alleen I\nEn al breng ik hem bloemeD,\n\'t Bekoort hem niet,\nEn al zing ik hem zangen,\nHij hoort het niet.\nIk moet hem wat fluistren\nIn \'t oor, heel zacht,\nEn kalm zal hij slapen.\nNog vóór den nacht.\nO mocht ik maar vinden\nZijn bleeken mond!\nIk raak met mijn lippen\nDen weeken grond.\nIk kniel in de bloemen....\nHet graf is toe.\nIk moet hem wat zeggen...\nIk weet niet hoe.\nEn zoo zingt de dichteres van haar liefde en lijden, en sleept\nmee door die zangrijke liederen, waarin het diepe en ware sentiment\nnooit de grens overschrijdt, waar de sentimentaliteit aanvangt.\nEén enkele maal slechts slaat Helene Swarth uit den toon: het\nis in vDe Eeiziger//, waar zij van den liefste, die naar het „ Eeuwige\nLand" vertrok, zegt:\nMaar geen mensch die daar weet, hoe H hem ginds bevalt.\nToon en accent beide komen te kort — zoo klinkt het ons althans —\nin den tweeden regel van deze strofe:\nEn het laatst dat ik hoorde den klank van die stem,\nToen sprak hij voor \'t puiliek... ik zag niemand dan hem.\n/>Nog nat van tranendauw* zijn deze eenvoudige zangen, bloemen\n.— zooals het in ,/Opdracht" heet:\n\n562 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nIn woud en veld geplukt,\nZoo frisch, langs vliet of wel, ontrukt\nAan gras of varen;\nen dien indruk van frischheid, bij al den diepen weemoed die er\nuit spreekt, geven deze Rouwviolen op elke bladzijde.\nHet innige van den inhoud, het zangerige van rythmus en toon\nmoeten, dunkt ons, onze componisten aantrekken. Er klinkt som3\niets in, dat herinnert aan von Chamisso\'s ^Eraueuliebe und Leben,"\nwaarop Schumann zulke verrukkelijke muziek componeerde.\nHélène Swarth heeft in haar nieuwen bundel een nieuwe zijde van\nhaar groot dichtertalent geopenbaard. Geen twijfel, of het zal haar,\nbij hare oude vereerders, tal van nieuwe vrienden brengen.\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Rouwviolen
In this reception

No persons found

Via received works
Rouwviolen Hélène Swarth