*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1883
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.516]\n“Brieven aan Minette van NELLIE. Met een voorwoord van\nGERARD KELLER. \'s Gravenhage, Henri J. Sternberg, 1884.\n\n“Het is in Indië in sommige kringen mode geworden op Nederland\nte schimpen." — schreven wij in een vorige Kroniek.\nIn een harer uit Batavia gedagteekende Brieven aan Minette laat\nN e l l i e , sprekende over de Indische conversatie, zich over deze\ngewoonte aldus uit:\n“Merkwaardig zijn de onderwerpen, die periodiek, zou ik bijna\nzeggen, ter tafel worden gebracht in kringen, waarin de rechtschapenheid\nnog niet de zachte trekken heeft aangenomen der humaniteit.\nBijzonder kwaad gesproken van personen wordt er wel\nniet; maar met een zeker kwaadaardig welbehagen wordt er gesmaald\nop onze regeering, onzen Vorst, ons land met zijn bewoners\nen zeden . . . .\n“ . . . . De opmerking, die ik gemaakt heb is deze : dat het\nmeest gematigde en kalme oordeel over onze regeering — al luidt\nhet afkeurend — wordt uitgesproken door mannen, die als menschen\nen burgers zich het best onderscheiden.\n“ . . . . Uit den mond van werkelijk beschaafden, hetzij door\nafkomst of\' opvoeding, hetzij door eigen streven, vernam ik nooit\neen laatdunkend oordeel over het vaderland met zijn zeden en\ngebruiken.«\nNeemt reeds deze eenvoudige mededeeling voor de schrijfster in,\nwij zijn er van overtuigd dat een nadere kennismaking den eersten\nindruk zal bevestigen, en de ingenomenheid weldra in warme vriendschap\nzal doen overgaan.\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 517\nUit het voorwoord van Gerard Keiler vernemen wij, dat deze\nbrieven het eerst in het Soerabaiasek Handelsblad zijn verschenen,\nWij begrijpen dat de heer Keiler toen hij ze allen nog eens achter\nelkander gelezen had, uitriep : „Hoe jammer, dat ze in een courant\nstonden "" Wanneer wij op onze beurt verklaren, dat zij inderdaad\nveel te goed zijn om enkel voor vluchtige courantenlectuur te dienen,\ndan gevoelen wij, dat dit nog maar een betrekkelijke lofspraak\nis. Wij willen het dan ook niet daarbij laten, maar ons gunstig\noordeel gaarne wat nader ontwikkelen en met aanhalingen staven.\nAan de omstandigheid dat wij te doen hebben met het werk van\neen vrouw, van een blijkbaar zeer beschaafde vrouw, van een\nvrouw met een fijnen smaak en een helderen blik, maar die niets\nheeft van een blauwkous, hebben wij het te danken, dat wij nu\neens geen ontevreden declamaties over Indische toestanden, geen\nop hoogen toon uitgesproken vage beschuldigingen tegen het bestuur\nin Indië en in het Moederland te lezen krijgen.\nWie in onze Oost zijne illusiëri, zijn vatbaarheid voor liefelijke\nindrukken, zijn gaaf van bewonderen moge verloren hebben, niet\nde schrijfster van deze brieven. Wij zijn overtuigd, dat velen over\nde ontboezemingen van dit „opgewonden standje* de schouders\nzullen ophalen. Wij voor ons aarzelen niet te bekennen dat wij\nde vijf en twintig brieven, welke dezen bundel vormen, met warme\nbelangstelling en met groot genot hebben gelezen. De schrijfster\nmoge in het bezit zijn van een levendige phantasie, zij moge\ndwepen en droomen en dichten (tusschen twee haakjes : waar zij\ntot maat en rijm haar toevlucht neemt, hebben wij minder reden\ntot bewondering dan waar zij „proza-dichteresse" blijft), dit belet\nniet dat zij met onbenevelden blik goed heeft rondgekeken, en de\nvrucht daarvan, op ongezochte wijs, in menigen practischen wenk,\nmenige menschkundige opmerking heeft weten neer te leggen.\nNellie sluit de oogen niet voor wat er leelijks, ongezonds, voor\nwat er slechts in de Indische maatschappij te vinden is, maar toch\nricht zij haar blik bij voorkeur op de zonzijde der dingen. En\nhoe wordt zij daarvoor beloond ! Zij heeft zich den raad herinnerd\nvan een ouden vriend: r/Ga de wereld in met het voornemen\nom meer te willen geven dan te ontvangen, en gij zult\nmeer ontvangen dan gij ooit hadt durven denken."\nMen had haar, op haar reis naar Batavia ernstig verzekerd, dat\ner in Indië niets is, en zij had daarover zitten peinzen.\n\n518 LETTERKUNDIGE KBONIEK.\n“Er is in Indië niets. Wat verstaan de menschen onder iets?\nConversatie? Pretjes? Ik heb geleerd tevreden te zijn zonder één\nvan beide; het gemis daarvan zal mij niet hinderen. Verstaan zij\nonder iets wellicht vriendschap, hartelijkheid, sympathie? Ja dat\nzijn dingen, waar het menschenhart niet buiten kan, ook het mijne\nniet; — en het was alsof er een koud insect over mijn hart kroop,\nbij de gedachte aan het land der vreemdelingschap, waarin ik jaren\nlang zou rondwandelen en wellicht vreemdelinge blijven .*. ."\nMaar die gedachte kwelde haar niet lang. Zij was er van overtuigd dat\nzij in Indië iets vinden zou, en zij schreef dan ook, na hare aankomst,\ndeze blijmoedige woorden:\n„Ik geloof, dat iedereen iets vindt waar hij iets vinden wil, en\ndat zij het meest te beklagen zijn, die werkeloos wachten, totdat\nhetgeen zij iets noemen, hun op een zilveren presenteerblaadje\nwordt thuis gebracht.\n“Een nieuwe wereld, een nieuw maatschappelijk leven lagen vóór\nmij, voor mij, die van de wereld en het leven nog zoo weinig wist,\nals een opengeslagen boek lagen zij daar en ik had zoo goed als\nieder ander het recht, er in te bladeren en te lezen. En wie er\ntrouw en oplettend in leest, mij dunkt, hij vindt wel iets om en\nhoofd en hart en eigen leven mede te vullen."\nIntusschen ontveinst zij zich niet, dat zij, als vrouw, van het Indische\nleven geen volledig beeld zal kunnen verkrijgen. ”Wij\nvrouwen — zegt zij — krijgen niet alles te zien. Maar zien wij\ngoed, wat wij zien? Dat is de vraag. En ik meen te mogen beweren,\ndat wij, in het algemeen, de wereld zien nu eens door den rooskleurigen\nsluier van ons gevoel, dan weder door het donkere floers\nonzer kleingeestigheid.... Onbekend met staatkunde, staathuishoudkunde,\nstaatsmanskunst, ontsnapt ons veel wat van wezenlijk\nbelang is in de huishouding van volk en staat en menschheid;\nmaar des te beter tehuis op het gebied van hart en gemoed, zien\nwij veel wat voor den grover bewerktuigden man verborgen is."\nWat zij van het leven te Batavia gezien en gehoord heeft, de gedachten,\ndie dat leven bij haar heeft opgewekt, zal zij hare vriendin\nMinette, te goeder trouw, verhalen.\n,/Men heeft slechts een greep te doen in dat volle leven en aan\neiken vinger blijft een bont en boeiend Oostersch sprookje hangen\n— zou men denken. En na een kort verblijf in de tropen vraagt\nmen zich af, of er wel ééne maatschappij ter wereld bestaan zou,\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 519\nwaarover zulk een waas van doodsclie eentonigheid, van troostelooze\nledigheid, van reddelooze verbrokkeldheid ligt als over de Indische?"\nEn verder: ,\n„Wij mogen Indië\'s natuur bewonderen, de Indische leefwijze\naangenaam, de Indische tafel onovertrefbaar vinden, wij mogen\nhier de hartelijkste en teederste banden aanknoopen, — het helpt\nalles niet; het gevoel van vreemdelingschap, van niet thuis zijn, is\nniet weg te redeneeren; met duizenden vezelen van herinnering,\ngewoonte, betrekkingen blijven wij aan het vaderland verbonden ;\nen, wee ons! zoo de tijd de eene vezel voor, de andere na, doorsnijdt,\nvoelen wij ons nergens thuis . . . .\n;/Voeg daar nu bij dat de eb en vloed van het komen en gaan\nnergens zoo voelbaar is als in Indië, waar men kennissen maakt, vriendschap\nsluit, ja zelfs huwelijken aangaat met de zekerheid schier,\ndat de scheiding aanstaande is; waar men niet door afstanden\nvan een paar uur, maar van dagen, weken, maanden soms,\ngescheiden wordt van zijn dierbaarste betrekkingen ; waar de ouders\ngedwongen zijn hunne kinderen los te laten uit hunne armen,\nen ver, ver weg te zenden over den oceaan ; kortom, waar\nniets bestendig is dan de verandering en de verandering zelve\neentonig; — voelt gij, Minette, dat onze maatschappij niet anders\nkan zijn dan verbrokkeld ? Ik geloof, en gij ook, dat ieder\ngezond inenschenhart van nature warm en gevoelig is ; en zoo wij\ndie naar Indië gaan en hier een tijdlang blijven, dikwijls eindigen\nmet onverschillig en gevoelloos te worden, meen ik, dat dit\nvoor een deel moet toegeschreven worden daaraan, dat er hier van\nonze zedelijke kracht meer werd gevergd dan waartoe zij in staat is."\nStraks weer vindt ge een dichterlijke bladzijde over de Indische\ndierenwereld:\nffIs het een dauwdrop, die midden op den dag fonkelt in den\nkelk der roos ? . . . Een gouden tor heeft zich neergevleid in den\ngloeienden kelk, een levend zonnetje op een bed van purperen\nwolken. — Zie, zie de vlinders, indien uw oog ze volgen kan !\nLevende, zwevende gedichtjes, illusiën der natuur, glijden zij op\nen neder langs de zonnestralen, baden zich in licht en warmte,\nstrijken dartel neder in den kelk der schoonste bloemen, lezen\nden honig uit hun hart, de zoete droomen uit hare ziel en fladderen\nweder henen, vreugde ademend, glans verspreidend ! — Een\nvlinderleven — een dichterdroom ""\n\n5 2 0 LETTERKUNDIGE KBONIEK.\nWij zouden nog veel willen citeeren, de keurige bladzijden over\nde Indische conversatie en de kwaadsprekerij, de schildering van\neen Oosterschen nacht, de beschrijving van liet Waterloo-plein en\nden plantentuin te Buitenzorg, — maar wij staken onze aanhalingen.\nDe frissche, blijmoedige, dichterlijke toon van deze brieven\nzal het koor van klagers en pruttelaars, dat schier met elke mail\nuit Indië tot ons overwaait, wel niet kunnen overstemmen, maalais\nafwisseling van dien eentonigen klaagzang — een soort van\ngamelangmuziek zonder het droomerig poëtische dat deze onderscheidt\n— zullen Nellie\'s opwekkende brieven ongetwijfeld in\nmenig hart weerklank vinden.\nUit den laatsten brief vernemen wij dat de correspondentie slechts\ntijdelijk gesehorst is. Dat is een goede tijding. Moge Nellie,\ntemidden van de apathieke Indische maatschappij, haar geestdrift,\nhaar veerkracht behouden, en mogen wij uit nadere brieven bespeuren\ndat haar blijmoedige levensopvatting, haar heldere blik en\nhaar warm hart onder het tropisch klimaat niet hebben geleden.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
Brieven aan Minette van Nellie Nellie van Kol