Notes |
['[p.127]\n“Broeder en Zuster, door de Schrijfster van Mary Barton.\nUit het Engelsch. Amsterdam, P. N.van Kampen. 1851,\n\nEen.greep uit het leven om ons heen.- Wie haar waagt, moet midden in\ndat leven verkceren, of liever, opdat de blik helderer zij, verkeerd hebben.\nHij moet zelf niet meer in het gelid staan, maar toch meê hebben gestreden\nen met scherpen blik, midden in het strijdgewoel, dikwerf door den\nkruiddamp heen, de feiten zijner wapenbroeders gageslagen, en de manoeuvres,\nbij aanval of terugtocht der bataillons, hebben begrepen. En dan,\nweêrgekomen van het slagveld, ingekeerd tot de stille binnenkamer, moet de\nfantazie het gebeurde terugroepen en de revue doen passeeren van het regelend\noordeel, dat de baaiert ordent en in het verwarde strijdgewoel de taktiek\ndes Generaals ziet vervuld.\nDe Schrijfster van "Broeder en Zuster" schijnt echter niet dien strijd te\nhebben gekend, of, mocht zij het ook, niet het slagveld te hebben kunnen\noverzien, noch het plan van den Veldheer begrijpen.\nHare gave van opmerken was te zwak, om vele groepen om zich heen\nwaar te nemen, en daarbij hare fantazie te onmachtig, om het verspreide onder\néén gezichtspunt te vereenigen. Haar werk heeft slechts ééne verdienste —\nschande over de hedendaagsche roman-literatuur, dat haar dit als verdienste\nmoet worden toegerekend — er is een zin voor godsdienst en zedelijkheid in\nmerkbaar, die in het voordeel der Schrijfster pleit en de kritiek ten deele\nverlamt.\nAls kunstwerk verheft het zich niet boven het middelmatige; de gemoedelijkheid,\ndie het geheel doorademt, releveert echter eenigzins de bier en\ndaar zoo Aetsche tinten.\nDe charakter-schildering is flaauw; en juist zij is de proefsteen van het\ntalent. Dit alleen vermag individuen te scheppen, met een eigen leven, met\neen eigen geest, zich ontwikkelende in den loop der gebeurtenissen.\nDe Schrijfster van "Broeder en Zuster" vermocht het niet.\nDe oude Jufvrouw Browne kan niet, zóó als ze hier wordt geschilderd,\nbestaan; ze schijnt ons bij wijle hatelijk, en toch merken wij elementen in\nhaar op, die, zoo daarvan partij getrokken en ons een dieper blik in het harte\ngegund ware, ons een wezen had doen aanschouwen, dat wij hadden kunnen\nachten, ja lief hebben.\nGrietje, haar dochter, noemen wij ten deele geslaagd. Slechts Anna, de\noude meid, is met een paar fikscue trekken goed geteekend. De oude Heer\nBuxton is innerlijk onwaar en evenzoo de overigen.\nDe handeling schakelt zich wijders niet genoeg aan één, en is niet in\nstaat de personen te doen bewegen. Slechts ééne pozitie is goed gekozen,\nis schoon uitgewerkt, voor zoo verre de charakterschildering het toelaat;\nhet is, waar Grietje geplaatst wordt tusschen haar minnaar en haar broeder.\nDe stijl, — zoo veel ze te kennen is uit de wel korrekte maar ook stijve\nen dus niet schoone vertaling, is zonder verheffing, zonder gloed.\n\n[p. 128] BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nAlles bewijst, dot de Schrijfster te weinig dichterlijk element beait, om\nhet haar omringende, - hét dagelijksch leren, - te bezielen. De heide schijnt\nvoor den kort-ziende dor, en toch, wierd het hem gegund de kracht van\nhet oog te verdubbelen, hoe hij aan den horizon dien poenen zoom zou\nopmerken, welke de vlakte begrenst en als met een gordel omspant, -\nhet zijn de immer groene dennebosschen, waar de ekster snatert, de rave\nkrast en de meerle fluit; hoe hem het kale veld een bruin tapeet zou\nworden, hier lichter, daar donkerer getint; hoe hij, waar het hem dorre plagge\nscheen, de bloemekens zou bewonderen, die er de klokjens ten halve verbergen,\nwaarover hommel of wesp begeerig heenzwiert.\nDe "Mary Barton," die der Schrijfster, naar \'t schijnt, tot aanbeveling\nmoet dienen, is mij geheel onbekend. Ik vermoed, dat die roman hooger\nzal staan dan deze, welke tot dat einde niet kan worden aangewend.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|