J.N. van Hall, *Art. in De Gids ARTICLE

Title J.N. van Hall, *Art. in De Gids
Is same as work J.N. van Hall, *Art. in De Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1884
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.545]\r\n“Arabesken, door CORNÉLIE HUIJGENS. Amsterdam, P. N. van\r\nKampen en Zoon, 1884.\r\n\r\nHet is pas een half jaar geleden, dat wij de aandacht vestigden\r\nop Mej. C o r n é l i e H u i j g e n s en hulde brachten aan haren\r\nroman Regina; en reeds ligt weder een nieuw werk van haar hand\r\n-voor ons, ditmaal niet een geheele roman, maar een bundel van\r\nvijf grootere en kleinere novellen. Ook in dit kleiner kader komt\r\n\r\n546 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\r\nhet talent van de schrijfster gunstig uit en handhaaft zij zich op\r\nde eervolle plaats, welke zij onder de Nederlandsche romancières\r\ninneemt.\r\nMej. Huijgens zoekt het niet in het zonderlinge, in het //nooit\r\nvertoonde"; zij brengt u niet in spanning door een kunstige intrige\r\n; gij vraagt onder het lezen harei novellen niet, hoe of dat\r\nalles tocli wel af zal loopen en vof zij elkaar krijgen/\' Op een\r\ndergelijk, dikwijls goedkoop te verkrijgen succes speculeert zij niet.\r\nMisschien zelfs neemt zij, met opzet, te spoedig genoegen met de\r\neerste de beste intrige, welke haar invalt.\r\nEr ligt in die wijze van handelen een zekere letterkundige fierheid,\r\ndie, als alle fierheid, hare goede zijde heeft en bewondering\r\nen waardeering verdient. Zij hangt, wanneer niet alles ons bedriegt,\r\nsamen met de artistieke geloofsbelijdenis van de begaafde schrijfster.\r\nIn het eerste stuk van den bundel, ,,Een Zolderkamertje", — in\r\nvorm en bewerking het minst geslaagde van het vijftal — laat\r\nMej. Huijgens eene arme schilderes een droom hebben. De kunstenares\r\nziet zich door een genius den weg gewezen naar het Eden.\r\nder kunst. Maar dat oord kan door twee poorten worden bereikt.\r\nDe poort ter rechterzijde brengt langzaam maar zeker tot het\r\ndoel, doch onder voorwaarde, dat er telkens offers worden gebracht\r\nen knieën gebogen voor menschelijke machten, die Zelfverheerlijking,\r\nNaijver, Zelfzucht lieeten. Wie door de poort ter linkerzijde\r\ngaat, moet op eigen kracht steunen, al rijten doornen en distels\r\nde handen en voeten open, al dreigen rotsblokken hem te verpletteren;\r\nalleen gelouterd door den strijd kan hij het hoogste\r\nbereiken. En deze kunstenares — wat kiest zij? Liever wil zij lijden\r\ndoor de kunst, dan aan valsche goden te offeren. En als de genius\r\nhaar voor die keus gelukkig prijst en haar den stempel van het\r\ngenie op het voorhoofd drukt — dan ontwaakt de schilderes, bemoedigd\r\nen versterkt door den droom.\r\nWij herhalen het: zulk een opvatting van de kunst, die doorvelen\r\nalleen als de melkgevende koe beschouwd wordt, verdient\r\nwaardeering. Maar toch men vergete niet dat er, ook zonder dat dit\r\naan het literair karakter behoeft te schaden, een tegemoet komen,\r\neen accommodeeren mogelijk is. Er moet ook hier — al mag het\r\nniet “gezocht" schijnen — soms wat gezocht worden, wil men zijndoel\r\nbereiken. Wie de geoorloofde hulpmiddelen versmaadt, maakt\r\nhet zich zonder noodzaak moeilijk, en verspilt, met minder succes,\r\n\r\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 547\r\noneindig meer intellectueele kracht dan menig gevierd schrijver aan\r\nzijn tot in de wolken verheven romantische scheppingen besteedde.\r\nDit een en ander mag niet uit het oog worden verloren bij de\r\nbeoordeeling van Mej. Huygens\' jongste novellen. En dan zal men\r\nmet ons in deze stukken, en wel voornamelijk in de vierde en\r\nvijfde novelle „Op den Dennenheuvel\'\' en „Johanna", de fijne zielkundige\r\nanalyse waardeeren, de soberheid en den smaak bewonderen,\r\nwaarmede hier zeer moeilijk te ontleden gemoedstoestanden zijn\r\ngeteekend.\r\nMathilde Deslant is na een kort, gelukkig huwelijk, op 21jarigen\r\nleeftijd, toen haar Max nauwelijks twee jaren telde, weduwe geworden,\r\nen heeft zich teruggetrokken uit de wereld, waarin zij\r\nplacht te schitteren. Zij wil zich voorbereiden op de taak, die\r\nvoortaan op haar rust, en zich geheel wijden aan haar zoon. De\r\nmoederliefde, die groote bezielende macht, geeft aan haar leven een\r\nhoogere wijding. Al keuren hare meeste vriendinnen hare afzondering\r\naf, zij wankelt niet. Terwijl zij zoo met dit levensdoel voor\r\noogen haren weg gaat, ontmoet zij op dien weg een man, een fier\r\nkarakter, die zich ongemeen tot haar voelt aangetrokken en die ook\r\nhaar niet lang onverschillig blijft. Die wederzijdsche genegenheid\r\nwordt aangewakkerd door een oppervlakkig vrouwtje, dat uit louter\r\ngoedhartigheid die beiden, die haar als voor elkander geschapen\r\nvoorkomen, tot een huwelijk zou willen brengen. Een oogenblik\r\nlaat Mathilde zich gaan; zij kan het zich niet ontveinzen, dat zij\r\ndien man liefheeft, zooals zij niet meer dacht te kunnen liefhebben;\r\nmaar dan weet zij tot zich zelve te komen, meester te worden over\r\nden hartstocht die haar geheele hart dreigt in te nemen, over die\r\nliefde, vAie voor den man slechts een deel van zijn leven uitmaakt,\r\nmaar voor de vrouw het leven zelf is*. Zulk een geheele overgave,\r\ngevoelt zij, zou onvereenigbaar zijn met haar plicht als moeder.\r\nTn den strijd, dien zij te strijden heeft, overwint zij. En wanneer\r\nstraks de man, dien zij liefheeft, haar zijne bekentenis doet, dan\r\nwijst zij hem af, ernstig en waardig. Zij zal haar taak tot het\r\neinde toe blijven vervullen.\r\nEr behooren een groot talent en een diepe studie van het vrouwelijk\r\ngemoed loe, om zulk een strijd, hoofdzakelijk in den vorm\r\nvan gesprekken, zóó te schetsen, dat men dien niet overdreven of\r\nonnatuurlijk vindt, maar dat men, gelijk hier, mede leeft en zich\r\n\r\n548 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\r\nverheugt in de overwinning, die de zwaar op de proef gestelde\r\nvrouw ten slotte op zich zelve behaalt.\r\nIn deze novelle zoowel als in „Johanna", treft de schrijfster\r\ndoor de nobele opvatting der karakters van hare heldinnen, bij\r\nvolkomene natuurlijkheid. Niets opgeschroefds, niets sentimenteels\r\nkomt hier het genot storen, niets gekunstelds ons herinneren aan\r\nden arbeid, dien de analyse der fijnste vrouwelijke gemoedsaandoeningen\r\ngekost heeft.\r\nJuist omdat de groote verdienste van deze beide novellen in de\r\nfijne ontleding van de teederste aandoeningen bestaat, valt het\r\nmoeilijk iets aan te halen. Toch kan misschien de volgende bladzijde\r\neenig denkbeeld geven van den toon van het geheel.\r\nDe ouderlooze Johanna heeft in het huis van haren voogd,\r\nwaarin zij met haar broertje als kind is opgenomen, dokter Rapper\r\nleeren kennen. Beiden hebben elkander lief gekregen, maar beiden\r\nbewaren voor elkander het geheim hunner liefde. Johanna denkt\r\nniet anders dan dat de veertigjarige dokter haar, de twintigjarige,\r\nals een kind beschouwt, en Dr. Rapper van zijne zijde meent dat\r\nJohanna niets voor hem gevoelt. Hij wordt in die meening versterkt,\r\nnadat zij op een morgen, toen haar broertje door keelziekte\r\nbleek aangetast te rijn, en de dokter haar verbood den kleine op\r\nte passen, in haar drift hem op de beleedigendste wijze had toegesproken,\r\nhem verantwoordelijk stellende voor de gevolgen, wanneer\r\nhet knaapje, van haar hulp verstoken, kwam te sterven. Wanneer\r\nzich het gerucht van een spoorweg-ongeluk door de stad verspreidt,\r\nen er alle reden is voor het vermoeden dat Dr. Rapper\r\ntot de slachtoffers behoort, dan verraadt Johanna, door haren radeloozen\r\nangst, aan hare pleegouders haar geheim. Dr. Rapper blijkt\r\nongedeerd te zijn, en komt nog zeer laat in den avond zijne vrienden\r\ngeruststellen. En nu volgt deze fraaie bladzijde, waarmede wij\r\nonze aankondiging besluiten:\r\n“George Rapper en Johanna bleven alleen.\r\n„Gij hadt zoo laat niet moeten opblijven..." sprak hij op hartelijken\r\ntoon, nadat zij een oogenblik zwijgend tegenover elkander\r\nhadden gestaan.\r\nZij kon niet spreken, met gebogen hoofd stond zij voor hem.\r\nTranen van verlichting, van dankbaarheid voor zijn behoud, parelden\r\nin hare oogen en rolden langzaam langs de bleeke wangen\r\nneder.\r\n\r\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 549\r\n“Maar gij zijt geheel ontdaan, Johanna; gij zijt verkleumd, verstijfd\r\n" ging hij voort, baar marmerkoude handen in de zijne nemende,\r\nom die te verwarmen.\r\n„Dus zijt gij nu niet meer boos op m e ? . . . * En schuchter, beschroomd,\r\nwerden de zachte, blauwe oogen toe hem opgeslagen.\r\nEen donkere gloed overtoog zijn gelaat. Hij sprak niet, hij\r\ndrukte de kleine, bevende handen slechts vaster en inniger in de\r\nde zijne, staarde een oogenblik in de zielvoUe oógen, die een taal\r\nspraken, welke hij nauwelijks durfde verstaan, want hij las daarin\r\nde uitdrukking eener groote, ernstige liefde, die de vrouwelijke\r\nschuchterheid op de lippen terughield.\r\n^Johanna..." en de wijze waarop hij ditmaal haar naam uitsprak,\r\ndeed haar sidderen van geluk : v Waart gij zóó angstig om\r\nmijnentwille? . . . O ! kind, kind, breng mij niet in verzoeking! . . ."\r\nfluisterde hij hartstochtelijk.\r\ni)och reeds had zij het gouden kopje als een schuw vogeltje aan\r\nzijn borst genesteld.\r\n„Ik zou dezen nacht zeker gestorven zijn, als gij niet waart\r\nwedergekeerd, om mij vergiffenis te schenken..."\r\n//Mijn lieveling ! . . . Hoe kunt ge mij zoo liefhebben?"\r\nZij antwoordde niet; maar dat arme, bleeke gezichtje, dat nog\r\nzoo duidelijk de sporen droeg van haar vreeselijk lijden in die\r\nbittere uren, en dat nu in stille verrukking aan zijn hart rustte,\r\nwas welsprekend genoeg. Hij vroeg dan ook niets meer, maar\r\nklemde haar vaster in zijn armen, en drukte in vervoering zijn\r\nlippen op het geliefde hoofdje, dat aan dit groote, trouwe mannenhart\r\nzulk een veilige schuilplaats gevonden had."\r\n\r\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))\r\n\r\nhist.mrt14']
comments on work Arabesken
In this reception

No persons found

Via received works
Arabesken Cornélie Lydie Huygens