*Art. in De Gids ARTICLE Netherlands

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author J.H. Hooijer
Reference
Place Netherlands
Date 1891
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.381]\n“EEN VROUW F I N DE SIÈCLE.\n\nMADAME DU DEFFAND.\n\nDaar is misschien nooit een eeuw geweest, die zoo bewust\nten einde liep als de onze. Die eeuw is zoo van zich zelve\nvervuld dat zij, bij monde van de geestigsten harer zonen, de\nFranschen, deu geduchten indruk, dieu haar eigen heengaan op\nhaar maakt, in een nieuwe bijvoegelijke uitdrukking vertolkt.\n.Zij spreken aan de Seine van idees fin de siècle, mceurs fin de\nMede; ook de snit van uw rok of de knop van uw rotting\nkan fin de siècle zijn. Daarbij denkt men dan aan iets geblaseerd\nvoornaams, of stelt zich voor iets interessant bedorvens,\niets wegsleepends maar dat huiveren doet, iets verrukkelijks en\ndemonisch tegelijk, quelque chose d\'innommé. Of men bergt\nonder die uil drukking alles wat een exentrieken bijsmaak\nheeft. Het woord is een modewoord geworden, een soort van\nvolant, dien men elkander plagend toekaatst. Het helpt schrijvers\naan sensatiestof, en de modemagazijnen aan nieuwigheden.\nMaar, — en dit mag verwonderen van een eeuw, zoo trotsch,\ndie zooveel gedruisch maakt en zich beroemt de beschavings-\n«euw bij uitnemendheid te zijn — zij houdt, wanneer zij over\nhaar uiteinde aan het bespiegelen gaat, of zich aan voorspellingen\nomtrent haar doodstrijd waagt, altijd het oog op de\nachttiende gevestigd. Vele stellingen en stemmingen, die men\nJin de siècle noemt zijn inderdaad niet anders dan de opgewarmde\nschotels uit het eind der achttiende. Taine laat u zien\nhoe de brave burger der moderne staten van het hedendaagsch\nEuropa zit te ijzen voor de marionetten van 1795, aan wier\ntouwtjes de hedendaagsche demagogen trekken.\n\n382 EEN VKOUW FIN DE SIÈCXE.\nHet pleit niet voor de oorspronkelijkheid en de frischheid?\nder verbeelding onzer democraten, wanneer zij hun zinnebeelden\nen veldteekens gaan zoeken in een grafgewelf, onder de\nstoffige reliquien van de Fransche revolutie. Zien wij dien\ndemocraat, in plaats van eigen vlag te hijschen, in plaats van\neen nieuw symbool te scheppen uit den warlstroom van\nhartstochten en denkbeelden die voorbij hem schiet, een museum\nvan antiquiteiten binnengaan en er uit terugkomen met de\nroode muts en de verroeste piek der Jacobijnen, dan heeft dit\nveel van een pose. Er zijn er dan ook, die aan het einde\nvan de negentiende een herhaling in het groot verwachten\nvan de schriktooneelen der achttiende. Onze eeuw doet denken\naan den man, die zegt: mijn vader is aan een beroerte\ngestorven, dus zal ik ook aan een beroerte sterven.\nDergelijke voorspellingen worden meer gedaan, maar ze\nkomen niet altijd uit. De loop der geschiedenis is niet met\ndezelfde wiskunstige zekerheid te bepalen als een chemisch\nproces.\nHoe dit zij, het einde van de achttiende eeuw zweeft velen\nonzer tijdgenooten min of meer bewust voor oogen, als zij aan\nhun eigen tijd denken, aan de benauwende vraagstukken\nvan dien tijd. Er wordt geschermd in het wilde met die\nachttiende eeuw. In Frankrijk coquetteert men met de bloedige\nschimmen, die zij oproept. Maar in het algemeen moet er een\ngrond zijn waarom zij als de geest van Banquo aan het gastmaal\ndezer dagen oprijst. Die grond ligt niet alleen in het\nbesef van het onhoudbare van sommige maatschappelijke toestanden.\nHij ligt nog dieper, meen ik, hij ligt in de overeenkomst\ntusschen zekere verschijnselen in den geestelijken dampkring\nvan het eind der vorige eeuw en van de onze. Bij al\nhet verschil is er een gelijkheid op den bodem van het zieleleven,\nik bedoel een stoornis in dat zieleleven, die verdwenen\nwereld eigen, ons niet vreemd. Ik heb het gewaagd een vrouw\nop te roepen uit den doodej die het merk der achttiende eeuw\nzeer duidelijk op het voorhoofd draagt. Haar correspondentie\nvult boekdeelen, doch de moeite die doortelezen wordt\nbeloond. Want een blik in het intieme leven van anderen slaan\nheldert dikwijls op hetgeen er duister is in eigen binnenste.\nWaaraan het bij ons zelven hapert wordt ons zelden recht\n\nMADAME DU DEFFAND. 383\nstreeks aangewezen, neen, het wordt teruggespiegeld. Ik bedoel\ngeen grondige, volledige, diepzinnige karakteristiek der\nachttiende eeuw. Daartoe is de plaats te klein en zijn mijn\nkrachten ontoereikend. Ik ben geen historicus. Wat ik trachten\nwil te doen is: den indruk weêrtegeven, dien liet lezen\ndezer brieven bij mij naliet. Zij zullen van tijd tot tijd een\nkijkje openen, tusschen de geel geworden bladen door, in de\ntijden, die hen zagen ontstaan. Er is altijd iets treffends in\nbrieven, in die sterninen uit vervlogen dagen, heen en weder\ngaande tusschen vrienden, die elkaar vertrouwen en zich op die\nvliegende blaadjes aan elkander geven zonder maskers. Niets\ngelijkt zoozeer op een verschijning uit de dooden als een correspondentie.\nMen loopt die regelen door met een gevoel van\nontzag als raakte men .de dooden zelven aan, als schond men\neen geheim.\n.Marie de Vichy-Chamrond werd in 1097 geboren. Zij was\nde dochter van den graaf de Vichy-Chamrond en ontving haar\nopleiding in het klooster der Madeleine te Parijs. Hoe die\nopleiding van de dochters van den adel was leert de litteratuur\ndier dagen. Zij was geheel ingericht op het leven, waarvoor\nde kweekelingen bestemd waren: het leven in de wereld en\naan het hof. Zij hield het midden tusschen de afzondering\neener non en de ijdelheden eener mondaine. Zij was half salon,\nhalf bidkapel. Van het gebedenboek en de vrome bespiegelingen\nbracht men de meisjes naar den dansmeester.\nMadame du Deffand heeft zich later met veel bitterheid over\ndie kloosteropvoeding uitgelaten. De goede kloosterzusters van\nharen kant hadden weinig reden zich geluk te wenschen met\nde novice. Deze bleek te zijn een weerspannige en onhandelbare\ngeest, bezeten door een onbedwingbaren lust om alle dingen,\nzoo gewijde als profane, met haar vrijpostig gezond verstand\nte doorsnuffelen en uittepluizen.\nHet kleine meisje was een kompleete vrijgeest; zij joeg de\nvrome zusters rillingen aan. Niemand minder dan de groote\nMassillon kwam er aan te pas. Maar het juffertje stond Massillon.\nDe beroemde redenaar en godgeleerde moest het opgeven\nen zijn antwoord op de angstige vraag der priores: wal nu te\n\n3S4 BEN VROUW FIN DE SIÈCLE.\ndoen met Marie Chamrond, was niet veel meer dan een schouderophalen.\nHij had niet alleen niet overtuigd, hij had, en dit\nmoet een harde proef geweest zijn voor zijn redenaarsijdelheid,\nhij had geen indruk hoegenaamd gemaakt.\nEn toch, wanneer men het geduld bezit de brieven van dien\nvrijgeest doortelezen, dan ziet men dat er ergens in die weerspannige\nnatuur een toegang voor de hoogere dingen moet geweest\nzijn. Den sleutel tot die deur bezat de priester niet,\ndien sleutel had alleen de moeder kunnen vinden. Madame du\nDeffand behoorde tot de meisjes, die met de uiterste voorzichtigheid\nen tact moeten worden opgevoed, altijd onder moeders\noogen. Het was een fijn plantje, maar dat plantje eischte den\nkundigsten ouder alle kundige hoveniers, het vorderde een\nzachte hand, die geduldig en met liefde kweekte. Dezelfde\nvrouw, die, nog een kind, een Massillon deed afdeinzen, heeft\nnaderhand gehunkerd naar geloof. Den weg daartoe heeft ze\nnimmer kunnen vinden; die was verstopt, hij lag vol zand.\nDe woestijuwind van Versailles had er over geblazen.\nZij trouwde op haar een en twintigste jaar, laat voor dien\ntijd. De meeste dochters van den adel trouwden dadelijk na\nhaar tehuiskomst uit het klooster. Dit huwelijk was, gelijk de\nmeeste huwelijken in de hoogere kringen, louter een koppeling\nvan twee fortuinen, twee namen, twee familiebelangen. Als\neen staaltje hoe het toeging bij de echtverbintenissen in de\ngroote wereld diene een curieus verhaal: het kort relaas van\nde manier, waarop madame d\'Houdetot aan haar man kwam.—\nEen zekere heer de Rinville komt op zekeren dag bij den heer\nde Bellegarde en stelt hem voor zijn dochter Mimi uittehuwelijken\naan des heeren de Êinville\'s neef, den markies d\'Houdetot.\nTop! zegt de vader van hel meisje, en, om er nu maar\ngeen gras over te laten groeien, propoueert hij nog denzelf\'den\ndag met zijn dochter en zijn gansche familie bij den heer\nde Rinville te komen dineeren. De neef in quaestie moest er\ndan ook wezen ; men kon de jongelui naast elkander zetten,\nzien of ze elkander bevielen, en, was dit het geval, de zaak\nbeklinken. Zoo gezegd, zoo gedaan! Mimi, die soezig van aard\nis, wordt gewaarschuwd dat ze nu van daag eens letten moet\n\nMADAME DD DEFFAND. 385\nop den heer, die naast haar zit. Het meisje krijgt een kleur\nals ze naast den onbekenden jongen man gaat zitten. //Kijk"\nzeggen de ouders, #zij houden al van elkander, nu moesten\nwij, op het dessert, de zaak maar in orde brengen". Men\nstaat van tafel op, bepaalt terloops den bruidschat, laat, een\nnotaris komen, teekent het contract, feliciteert de jongelui\nen overmorgen bruiloft.\nZulk een huwelijk full speed was het huwelijk van Marie Chamrond\nmet den markies du Defïaiid wel niet; het was er niet\ngelukkiger om. Huwelijksgeluk en huwelijkstrouw werden in\nde hofkringen algemeen beschouwd als zaken voor de burgelui.\nEr waren vele en gelukkige uitzonderingen, vooral in de\nprovincie, doch er behoorde moed toe voor een man van de\nwereld om voor een conjugale passie uit te komen. Men stak\ndaarmede den gek en er bestaan voorbeelden, dat een man\nzijn vrouw beleefd verzocht toch nooit op hem verliefd te\nworden.\nMadame du Deffand schitterde niet door de onbesprokenheid\nvan haren wandel. Wat zal men zeggen! Zij was niet beter\nen niet slechter dan de meesten van haar kring en van haar\nstand. In allen gevalle niet slechter. Zij was geen loshoofd.\nZij muntte uit door klaar verstand eii bezonnenheid. Dergelijke\nvrouwen hebben behoefte aan orde zoowel in haar gedrag als\nin haar denkbeelden. Natuurlijk kreeg zij spoedig twist met\nhaar gemaal. Men koos de wijste partij, men scheidde. Maar,\nen dit werpt een eigenaardig licht op het karakter dezer vrouw,\nzij riep haar man terug. Zij deed iets, waardoor zij zich blootstelde\naan het ergste, dat een vrouw van de wereld overkomen\nkon: ridicuul te worden. Romaneske drijfveeren waren hier niet\nin het spel. Haar brieven geven den sleutel tot dien stap, al\nspreekt zij er nergens rechtstreeks over. Het was de opwellende\nbehoefte aan degelijkheid, wij zouden zeggen aan ordentlijkheid\nin haar bestaan. Los leven stond haar tegen; zij was geen\nstudentikoze vrouw. Ook is het niet alleen hierop: dat zij haar\nman terug riep, waarop wij den nadruk laten vallen. Wat haar\nkenschetst is vooral haar manier van doen; hoe zij het durfde\ndoen in het aangezicht van eenen vormendwang, zoo tyranniek\nals die der groote wereld. — Om aan de zaak een houding\n\n386 EEN VEOÜW FIN DE SIÈCLE.\nte geven werd bepaald dat de markies een noviciaat van\nenkele maanden zou in acht nemen en dien tijd op het kasteel\nzijns vaders zou gaan doorbrengen. Maar madame du Defl\'and,\ntoen zij zich eenmaal in het hoofd gezet had dat haar man\nmoest terugkomen, vroeg zich af, waartoe dat uitstel diende. Daar\nzij er geen redelijken grond voor zag, besloot zij zich aan de\nvormen niet te storen Zij wilde haar markies terug hebben\nen zij verkoos hem dadelijk te hebben. De heeren te Versailles\namuseerden zich kostelijk met de geschiedenis; de dames\nriepen moord en brand over die schending der welvoegelijkheid.\nZij liet .de heeren schateren en de jaloersche dames schreeuwen\nen haalde haar markies naar huis. Die markies, in het voorbijgaan\ngezegd, moet een soort van schaap geweest zijn. Wat\nzij ook was, madame du Defl\'and, zij was iemand. De gevierde\nvrouw, de star uit Versailles, verloochende de kleine Marie\nChamrond uit het klooster niet. Niemand kreeg haar er onder,\nde wereld evenmin als Massillon. D\'Alembert en de encyclopedisten\nevenmin als de wereld, Voltaire evenmin als de filosofen.\nZij bleef tegen alles en tegen allen- haar scherp gesneden\npersoonlijkheid, de volstrekte onafhankelijkheid van haar geest\nen oordeel handhaven.\nZoo had ze dan den gewilligen markies weer bij zich. Dat\nging eenige weken goed. Man en vrouw dineerden en soupeerden\nmet elkander in gezellig tête a tête, tot onuitsprekelijk\nvermaak van het hof.\nToen op eens begon haar de markies zoodanig tegen te\nstaan en de keel uit te hangen, dat ze zijn gezicnt niet meer\nkon zien. Hem niet willende kwetsendoor hem ten tweede\nmale weg te jagen, liet ze hem zitten en vluchtte naar haar\nvader. Homerisch gelach te Versailles; de jaloersche damesoogen\nvroom ten hemel over dit schandaal! Uit die anecdote\nspreekt de vrouw. Goede opwellingen, maar een verregaande\nongedurigheid en wispelturigheid en geen flauw besef van\nplicht. Vooral dit laatste treft. In de honderden brieven, die\nik voor mij had;, komt het woord niet voor, straalt het gevoel\nniet door, geen enkele maal! Welwillendheid, voorkomenheid\ngenoeg, maar nooit een flauw besef dat men iets doen moet\nwat onaangenaam is, eenvoudig omdat het moet. Behoefte aan\ngenegenheid, aan hartelijkheid van anderen, bij tijd en wijlen\n\nMADAWE Dü DEFFAND. 387\naanvallen van een soort van geeuwhonger naar liefde en sympathie,\nmaar nooit het stille geluk van lief te hebben zonder\ndadelijk wederliefde te eischen! Anderen tot zich trekken,\n.nimmer zich zelve geven! Dat was wel de vrouw, die van\n.zich zelve getuigde: Je ne pénètre jamais, j\'effleure.\nHetgeen zij bij haar man niet vond, zocht zij bij een vriend,\n•den bekenden president Hénault, eeu bel esprit, vriend der\nfilosofen, aan het hof gezien. Die president Hénault was een\nhoffelijk man en bij de dames zeer in trek. Hoe ver zijn\nbeleefdheden gingen, leert zijn handelwijze tegenover mevrouw\nde Civrac. Deze dame moest naar de baden. De galante\npresident draagt zorg dat zij op iedere halt van haar badreis\neen feestje vindt. Op de eene plaats stond een gecostumeerde\ntroep gereed, die aardige coupletten voor haar zong. "Weder\nop een andere vond zij een landelijken optocht, of een keurig\nsouper, of een klein ballet. Mevrouw de Civrac overleed\nspoedig daarop.\nGeen wonder!\nDe gevoelens van den president voor zijn vriendin waren\nniet bepaald teeder. Madame du Deffand, in een harer brieven\nover het huwelijkskit van een harer vriendinnen sprekend, zegt:\nElle n\'aime pas son mari, c\'est un malheur assez général.\nMaar wat te denken van de hartelijkheid eens minnaars, die\nzijn geliefde toeduwt: ;/A vrai dire je commence déja a beaucoup\nm\'ennuyer, vous m\'êtes un mal nécessaire". Vous m\'êtes\nun mal nécessaire! Madame du Deffand kon het er meedoen.\nNa zulk een openhartige verklaring maakt men zich geen\nillusies meer.\nNu was, in dit opzicht van haar meeuing scherp te zeggen,\nzijn vriendin aan den oprechten president gewaagd. Madame\ndu Deffand bezit een opmerkingsgave van den eersten rang.\nIn het teekenen van menscjien met enkele vlugge trekken is\nüij een meester. Zij anatomtsélért op het levend model met een\nvastheid van hand, met een brio, die bewondering zouden verdienen,\nals men zulk een wreede kunst ooit bewonderen kon.\nDeze aangeboren gave vond een oefeningsveld als nimmer aan\n\n388 EEN VEOÜW SIN DE SIÈCLE.\neen andere vrouw, in andere tijden werd gegund. Zij sleep\nharen geest aan de wereld te Versailles. Sedert Lodewijk XIV\nzich op den top van zijn pagode had neergezet en den\nFranschen adel van het platte land uit zijn kasteelen, uit zijn\nnatuurlijke bezigheden, plichten en verhoudingen ora zijn almachtigen\npersoon had samengetrokken, was de maatschappij\neen salon geworden. Daar was eiken dag gelegenheid menschen\nte observeereu. Alle hartstochten woelden hier in kort bestek\ndooreen. Het ontbrak er niet aan documents humains. De\neerzucht worstelde met de eerzucht om den prijs, de afgunst\nspande strikken aan het succes, de vleierij kroop voor de\nmacht, en de nijd bood het geluk een adder onder rozen.\nHier droeg alles maskers; het was de kunst ze elkander af\nte lichten. De intrigues slopen in het duister rond, ontmoetten\nelkander op haar onderaardsche kronkelwegen, slingerden zich\ndooreen, of spatten de een op de andere stuk. Hier kon men\nmenschen leeren kennen: hun laagheid, de plooien, waarin zij\nzich wringen, de listen, die zij te baat nemen, de sluipwegen,\ndie zij gaan, de schelmerij, waartoe zij in staat zijn, hun karakterloosheid,\nhun duivelsche zelfzucht en de valschheid van\nhun hart en van hun tong. Aan dit hof, aan zulk een hof,\nin die vergulde broeikas van bederf der Lodewijken, waar\nalles wat er goed was in de menschen onderging en al het\nslechte boven kwam maakte, madame du Deffand haar studiën.\n;/ tUles wat ik zie", schrijft zij, tfdoet mijn hart verdorren. Ik vind\nbij niemand eerlijkheid, noch openhartigheid, noch eenvoud Ik\nverkeer onder menschen die elkander haten en verfoeien. Ik\nmoet voortdurend op mijn woorden passen en mijn gedachten\nverbergen. Iedere partij neemt mij beurtelings in het vertrouwen,\nmaar het geschiedt alleen uit ijdelheid." Dat zij niet alle\ngeloof in alle goed in den mensch verloor, dat zij, ondanks\nhaar lange ervaring-van de wereld, met zoo klaren, onbenevelden\nblik den man van eer en de brave vrouw bleef onderscheiden\nvan dien hoop; dat zij tot aan haar dood een hertogin\nde Choiseul, den abt Barthélémy aanhing, vereerde, beminde,\nvoor zoover zij liefhebben kon, pleit voor den buitengewonen\ngeest dier vrouw, voor de zelfstandigheid van dien geest en\nook, laat ons dit woord gebruiken, voor haar liberale natuur.\nDie natuur was niet diep, maar zij was ruim. Zij was niet\nwarm en teeder, maar zij was ook niet geveinsd en dubbelhartig.\n\nMADAME Dü DEFFAND. 38»\nZij haatte schijn en verachtte de zelf begoocheling. Haar eigen\nportret werd even onmeedoogend door haar gegraveerd als dat\nvan anderen. Indien zij aan velen een hekel had, dan kon zij\nzich beroepen op den hekel, dien ze dikwijls aan zich zelve\nhad. Al de welsprekendheid van Massillon had eens het kind\nniet kunnen overtuigen, dat de dograen van de Eoomsche kerk\nwaar waren. Al het cynisme van de bedorven wereldlingen kon\nde vrouw niet overreden, dat er geen eerbiedwaardige dingen\nen geen deugden waren. Al de slechtheid om haar heen kon\nhaar niet tot een menschenhaatster zonder voorbehoud, en al\nhet praten en het spotten der filosofen niet tot een godsdieusthatenden\nwijsgeer maken. Niemand had haar, door niemand\nliet zij zich inpalmen. Voor geen gezag boog zich dit taaie,\ntyrannieke verstand, ook niet voor het gezag van haar geweten,\nook niet voor het kermen van haar hart. Wat zij niet dadelijk\nin duidelijke begrippen kon samenvatten wierp zij weg. Zij\nwilde God wel aannemen, mits Hij haar eerst Zijn schepping\nverklaarde. En toen men haar eens uit de brieven van Paulus\nvoorlas, sprong zij op en riep den lezer toe : //lieve hemel! wat\nbeduidt dit alles? Begrijpt gij daar iets van? Het is wartaal\nwat gij daar leest ""\nJa, Voltaire was het niet !\nDe portretten, die aan de scherpe pennepunt van madame du\nDeffand bleven hangen, wanneer zij voor haar lessenaartje zat\nen haar oogen in het ronde sloeg, zijn min of meer uitvoerig\nafgewerkt; zij verraden allen, zonder onderscheid, dezelfde\nlosheid van trek. Het zijn ondeugende croquis, als deze losdaarheen\ngeworpen omtrek eener dame, die aan mad. du Dett\'and\nwas voorgesteld: //Zij spreekt zoo rad tusschen hare lippen,,\ntusschen hare tanden durf ik niet zeggen (de rateliers waren\nnog niet uitgevonden), dat ik geen syllabe van haar discours\nverstond. Zij vertelde mij, geloof ik, dat zij het geluk had zich\nnooit te vervelen." En nu komt de pointe . . . ,/ce n\'est pas\nen elle un bonheur. . ..pommunicatif". •— Of die andere: /,c\'est\nun bonhomme, qu\'on aime bien... quand on ne Ie voitpas".\nOf het zijn sarcastische zetten als deze striem aan het adresvan\nvriend "Voltaire, die haar. een brief van beklag geschrevett\nhad, toen zij ziek en "gebrekkig geworden was. //Voltaire" zegt\nzij, //houdt niet op zich naar te maken over den droeviger»\n\n390 EEN VROUW TIN DE SIÈCLE.\nsta at, waarin ik verkeer. Men verergert de smart, die men wil\nve rzachten, door. . . een overmaat van medelijden." En dan komt\nde steek: ;/on est toujours maladroit, quand on feint des seniiments\nqu\'oii n\'a pas/\' O, indien de sluwe wijze van Eerney\nde oude dame zand in de oogen dacht te strooien, dan had hij\nhet mis! Die oogen doorzagen hem.\nOf het zijn secties op de snijtafel als deze schets ten voeten\nuit van Voltaire\'s maïtresse, de befaamde madame du Chatelet:\nvStel u voor een groote, dorre vrouw, zonder heupen, de\ntorst ingedrukt, lange beenen, groote voeten, een klein hoofd,\neen spitsen neus, fleschgroene oogen, een platten mond met\ngapingen tusschen de tanden. Madame du Chatelet schikt zich\nzelve op omdat de natuur in gebreke bleef het haar te\ndoen. Daar zij geen fortuin heeft en toch goed gekleed wil\ngaan is zij soms genoodzaakt zich van enkele . . . onbeduidendheden\nte spenen als daar zijn: kousen, hemden, zakdoeken."\nHier snijdt de tong van madame du Deffand als een scheermes.\nEr is jalouzie in het spel. De satire overschrijdt de perken\nvan den goeden smaak. Het wordt bijna bijten.\nz/De goddelijke Emilie", gaat madame du Deffand voort te\nvlijmen, ,/de goddelijke Emilie heeft zoolang haar best gedaan\nte schijnen wat zij niet is, dat ze nu vergeten heeft hetgeen\nzij wel is. Haar gebreken zelfs behooren haar niet toe; zij behooren\nbij haar pretensies. Zij is onbeleefd en uit de hoogte\nomdat zij zich verbeeldt een prinses, zij is dor en afgetrokken\nomdat zij zich verbeeldt een geleerde vrouw te zijn, en zij\ngiegelt mal, wringt zich in bochten en trekt gezichten omdat\nzij zich verbeeldt een mooie vrouw te wezen. Alles wat zij is\ndankt zij Voltaire. Hem is zij verschuldigd dat zij zal leven\nin de toekomende eeuw7 In afwachting daarvan leeft zij\nvan hem in de tegenwoordige."\nDie laatste trek vooral is wreed. Het is de genadeslag. Men\nbedenke dat deze geschreven portretten van hand tot hand\ngingen, dat uwe kennissen, uwe beste vrienden er bij zaten te\ngrinniken en zich in de handen te wrijven, en men zal beseffen\n\nMADAME DU DEPPAND. 391\nwat het voor een ijdele vrouw als madame du Chatelet moest\nbeteekenen: madame du Deffand tot vijandin te hebben.\nFijner is de volgende teekening. Zij bevat het beeld van de\nil ertogin de Chaulnes :\nz/De geest van madame de Chaulnes is zoo zonderling dat\niet niet mogelijk is er een definitie van te geven. Men zou\ndien het best kunnen vergelijken bij de ruimte. Hij heeft er\nal de eigenschappen van: de diepte, de uitgebreidheid en . . . .\nde ledigheid. Hij neemt alle vormen aan en behoudt er geen\nenkele. Rede, oordeel, gevatheid, al die eigenschappen merkt\ninen in haar op, maar het is op de wijze van een tooverlantaam.\nZij verdwijnen naarmate zij verschijnen. Al het goud\nvan Peru vloeit door haar handen; zij wordt er niet rijker\ndoor. Ontbloot van hartstocht en gevoel is haar geest slechts\n«en vlam zonder gloed, maar die licht verspreidt. Haar ziel\ngelijkt op de gelagkamer van een herberg. De muren zijn beplakt\nmet centsprenten."\nWilt gij zien, hoe Jean Jacques er afkomt onder het mes\nvan madame du Deffand?\n,,Zijn geest is valsch! Welsprekendheid kan men hem niet\nontzeggen; maar die welsprekendheid vermoeit en maakt op\n•den geest den indruk van een muziek vol dissonanten. Hij is\n•een man met twee aangezichten; hij predikt u de deugd; gij\nvolgt het spoor, dat hij u wijst. . . en komt bij de ondeugd uit.\nHij is een krankzinnige. Het zou mij niet verwonderen indien\nhij opzettelijk een misdaad beging die hem op het schavot\nbracht, wanneer hij meende dat zijn vermaardheid er door zou\ntoenemen. Rousseau geeft licht, maar het is weerlichtgefiikker;\nhij geeft warmte, maar het is de hitte van de koorts."\nz/Point de véritable esprit sans ordre et sans lumière; c\'est\nla Toeuvre de la création" zegt Madame du Deffand. Wij behoeven\nniet te vragen hoe de schrijver naar haar hart heette.\nMen zou zich evenwel bedriegen indien men meende dat zij\nmet "Voltaire door dik en dun ging of met vrouwelijke ingenomenheid\nin deze zou geen vlekken zag. Zij critiseert Voltaire\n\n392 EEN VROUW FIN DE SIÈCLE.\nin haar brieven onophoudelijk met volkomen onbevangenheid\nvan oordeel. //L\'éloge de Baciue" vindt zij beneden het middelmatige.\nVan de „Pélopides" zegt zij: vOf Voltaire dit voor\nzijn eigen pleizier geschreven heeft, weet ik niet; één ding is\nzeker, dat hij het niet schreef voor het pleizier van anderen.*\n„Voltaire", schrijft zij aan de hertogin de Choiseul, //is geen\ngroot wijsgeer; hij zou een groot wijsgeer zijn als hij een beter\nkarakter had/\' Dit sluit niet uit dat de prins der Fransche letteren\nen nog andere letterkundige grootheden zich gaarne iii het\ngezelschap van madame du Dett\'and bevonden. Om van haar geest\nniet eens te spreken, zij bezat de gave, bovenal door deze soort\nvan heeren gewaardeerd, de gave om naar hen te luisteren. In\ntegenstelling van de hertogin de Maine, die naiefjes zeide //j\'aime\nbeaucoup la société, tout Ie monde m\'écoute et je n\'écoute personne",\nverstond madame du Dett\'and de zeldzame kunst anderen\ntot spreken uit te lokken, anderen te laten uitkomen. Zij\nmaakte zich niet van het gesprek meester, maar hield het roer en\nstuurde de conversatie, zorgde dat zij kleur had, in beweging\nbleef. //Zij is1 een jachthond, die veel wild opjaagt", zegt van\nhaar een geestig tijdgenoot.\nDie soort van jachthonden bestaan in onze maatschappij\nbijna niet meer.\nL\'esprit zoo heette het rijk, waar madame du Detfand een\ntoongeefster en wetgeefster was.\nL\'esprit! Niets is moeielijker te omschrijven, want niets iszoo\nfijn, zoo lichtgewiekt, zoo buiten het bereik van wie het\nin de vlucht zou willen grijpen : een zeepbel, die schittert van\npurper en goud, een geurig schuim, dat prikt op de tong, een\nlichtje, dat voorbij danst op de punt van een golfje. L\'esprit ï\nAl de gaven van den Franschen geest, en die geoefend eiken\ndag in een buitengewone samenleving, gelijk er maar eenmaat\nheeft bestaan en nooit meer komen zal, dat is l\'esprit. De\nsalon gewijd ten tempel van den goeden smaak, de conversatie\neeredienst geworden ! Alles wat uitmunt en schittert doof\ngratie, door schoonheid, door rang en door vernuft tusschen\nvier muren vereenigd ! Een wereld, die niets anders doet en\nniets anders te doen heeft dan onderhoudend te zijn, te boeien,\nte prikkelen en aan te vuren, te plagen, te lokken, uit (e vallen,\nte riposteeren, tot de eene geest vonken uit den anderen\n\nMADAME DU DEFFAND. 393\nslaat, en alles wat er in den mensch zit uit hem komt.\nEen tournooiveld, waar alles wat Frankrijk bezit aan schoone\nen geestige vrouwen, aan kennis en vernuft zich met elkander\nmeet, zich aan elkander wet.\nZiedaar het terrein, waarop zich het verschijnsel heeft ontwikkeld,\ndat de achttiende eeuw 1\'esprit noemt!\nDe vrouwen brengen haar bevalligheid, haar zucht om te\nbehagen, haar fijn instinct voor het geheim van den goeden\ntoon en de beschaafde vormen. De mannen schitteren met het\nvuurwerk van hun vlug vernuft, hun aangename buigzame\nmanieren en met een houding even vrij van dwang als zij van\naanmatiging vrij is. Al die krachten samenwerkend tot één\ndoel: de wellevendheidskunst tot het toppunt van volkomenheid\nte brengen. Er bestaat in die kringen een ongeschreven wet,\neerder met de fijnste punten van de zenuwen te voelen dan\nmet het begrip te vatten. Die wet heeft vele artikelen, artikelen,\ndie niet onder woorden te brengen zijn, omdat zij bestaan\nuit honderden schakeeringen en overgangen, halve entusschentinten\nin de houding, de manieren, de wijze van zich te gedragen\nen zich uit te drukken bij den man en bij de vrouw. Het\ngesprek wordt opgeheven uit het peil van tijdverdrijf tot de rij\nder schoone kunsten; zooveel smaak en tact vereischt die conversatie,\nzooveel tegenwoordigheid van geest en zelfbeheersching\nen gevatheid bij het schuren van de degens tegen elkander,\nbij het toebrengen en het pareeren van den stoot; zooveel zin\nvoor het schilderachtige en zooveel fijn begrip der juiste evenredigheden\nbij het aanbrengen van de toetsjes, bij het plaatsen\nvan de pointe. En gelijk zij spreken, zoo vloeiend, zoo los, zoo\nonderhoudend, zoo prikkelend, zoo klaar en zoo kernig, zoo\nnatuurlijk schijnbaar en toch zoo onbeschrijfelijk kunstig, schrijven\nzij. De brief is de salon op reis, de salon op wielen ; hij\ntrekt den drempel van de zalen der kasteelen in de provincie\naan den drempel der Parijsche gezelschapskamers. En zoo wordt\ngeheel Frankrijk één groot salon.\nMaar 1\'esprit heeft een groot gebrek. Hij blijft niet middel; hij wordt\ndoel. Hij is iets, hij wil alles zijn, en omdat hij alles wil zijn wordt\nhij een dwingeland; van vleugel voor den geest een bagno voor den\ngeest. Madame du Deffand spreekt van ,/les galères de 1\'esprit". —\n„Ik verfoei die beleefde menschen", roept zij uit, //jehais Ie bel air!"\n\n394 EEN VKOUW FIN DE SIÈCLE.\nL\'esprit kwam niet uit de benauwde salons in de frisschelucht.\nHij werd niet gedragen door beginselen, niet gevoed\ndoor het hart. Daar is geen gevoel van plicht en verantwoordelijkheid\nbij die wereld te Versailles, geen gevoel van gemeenschap\nmet de wereld, die buiten de gezelschapszalen leeft en\nwerkt en zwoegt en lijdt. Er is geen deernis met de nooden,\nvan het volk bij die elegante causeurs, en bloedde hun hart,\ndan bloedde het uit de wonden hunner ijdelheid. Intrigeeren,,\nschitteren en genieten wordt de eenige hartstocht, prikkeliug\nvan het verstand de eenige hoogere drift. Daar is geen toewijding,\ngeen geestdrift, geen warmte voor iets bij die menschen.\nIn al de brieven van madame du Deffand komt het woord\nffpatrie" niet voor.\nEn wil men een staaltje van de harteloosheid; ik zou haast\nzeggen van het beestachtige egoïsme, waartoe die beschaving\nverviel, hoor dan wat madame du Deffand, met akelige naïveteit\naan haar Engelschen vriend Crawfurd schrijft. „Zullen wij\noorlog krijgen ? Vraagt ge het mij dan denk ik dat wij oorlog:\nkrijgen. Maar ik verzeker u dat ik den oorlog niet vrees om\nde ellende die hij aanricht, maar om de leegte, die hij brengt\nin de gezelschappen."\nDe rampen van den oorlog trekt zich de geestige vrouw\nniet aan. Daarover te tobben, c\'est bon pour la canaille. Zulk,\neen frase opgevangen uit een briefwisseling zegt meer dan\nboekdeeleu kunnen beschrijven. De markiezin du Deffand, Voltaire\'s\nvriendin, de ster van Versailles, sclireef die hardvochtige\nzinsnede zonder zelfs den zweem van een besef, dat zij zich\ndaarover, en als vrouw en als Francaise, diep moest schamen.\nOmdat het hart niet klopt en het gevoel niet stroomt en\nhet geweten zwijgt, verfrischt de „esprit* niet, hij verdroogt\nen verschroeit den mensch. Hij wordt in plaats van de bondgenoot,\nde natuurlijke vijand van den eenvoud en de waarheid.\n;/Het zijn niets dan maskers die men hier ziet", schrijft madame\ndu Deffand; uo, kon ik den tijd, die mij nog rest, aan de waarheid\nwijden, zeggen alleen wat ik meen, uitspreken alleen wat\nik gevoel, geen actrice meer zijn, geen valsche munt meer\nuitgeven.* De esprit komt in dienst van alle Inge hartstochten,\nvan den nijd, van den laster. vIk word wee", zoo luidt\n\nMADAME DU DEFFAND. 395\nhet ergens, ^wanneer ik zie hoe de lieden de menschen, die zij\nin het openbaar met plichtplegingen en liefkoozingen overladen,\nachter hun rug lasteren en verscheuren.*\nBestemd om den ernst van het leven te verhelderen, verschijnt\nde esprit als de stelselmatige onderdrukker en verwoester van\nden ernst. Hij begint zich in te dringen in alles wat\nbuiten zijn gebied ligt. De schelletjes van zijn narrenkap\nrinkelen in de tempels van de wetenschap en van den godsdienst.\nAlles moet amusant en luchtig behandeld worden; de\nsmart wordt weggeschertst, den dood geeft men kushandjes,\nmen coquetteert met vriend Hein. De salon wordt voortgezet\ntot op het doodbed. Madame de Pompadour laat zich rouge\nop de wangen smeren als zij sterft. De doodskleur staat zoo\nleelijk. Zij scheidt van het leven met een aardigheid. //Dok']

No works found

In this reception
comments on person Madame du Deffand
Via received works

No persons found