*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author J. van Loenen Martinet
Reference
Place
Date 1892
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p. 381]\n“DAVID GRIEVE.\nThe history of David Grieve, bij Mrs. Humphry Ward. 3 vols.\nNederlandsche vertaling, door Suze van Cleeff, Ie en 2e stuk. Bij de Erven F.\nBohn, te Haarlem.\n\nDetails are the only interesting tkings in life — zoo zt Mr. Ancrum eens tot David Grieve.\nEn hier veroorloof ik mij al aanstonds een parenthesis.\nMr. Ancrum staat aanvankelijk in den roman van Me\'\nWard op den achtergrond, maar komt meer en meer na\nvoren, en, al behoort hij niet tot de eigenlijke hoofdpersont\nvan het boek, toch oefent hij belangrijken invloed uit, eerst o\nden loop van Davids leven, en daarna, al verschijnt hij slecht\nnu en dan ten tooneele, op diens innerlijke ontwikkeling.\nHij is een zeer eigenaardig man, en in zijn eigenaardigheden\nheeft de schrijfster hem, waar hij voor • het voetlicht komt,\ndunkt mij, met merkbare voorliefde geteekend.\nAls zij den lezer met hem laat kennis maken, is hij predikant\nbij den godsdienstigen kring der „Christian Brethren" in\nClongh-End. De tragedie van zijn leven echter heeft hij reeds\nachter den rug. Ver, ver achter hem, op zijn somberen levensweg\nligt eèn zonnig plekje, \'t Was toen hij liefhad en meende\nbemind te worden. Doch zijn jonge vrouw heeft hem snood\nverlaten. Sedert lagen er donkere schaduwen op zijn pad.\nZiek en zwak, droefgeestig en geneigd tot tobberij, worstelend\nmet een weerbarstig zenuwgestel, dat hij niet dan met\nde uiterste krachtsinspanning, als hij al de wapens uit het arsenaal\nvan hoofd en hart ter hand neemt, en ook dan nog maar ter\nnauwernood, de baas kan blijven, is het hem aan te zien, dat\nhij niet zonder moeite op zijn levensweg voortgaat. Zpowel in\neigenlijken als in overdrachtelijken zin. Een kreupel been maakt\n\n382 DAVID GRIEVE.\nhet gaan hem moeilijk, maar hem kwelt bovendien een kreupele\ngeest. Heel zijn innerlijk leven is een hinken op twee\ngedachten. Hem martelt een afmattend dualisme.\nScherp denker was hij niet, noch man van streng wetenschappelijke\noefening of bijzondere letterkundige ontwikkeling.\nVeeleer heerschte er in zijn brein eeu zonderlinge verwarring.\nAan zijn verstandelijk inzicht ontbrak juistheid en klaarheid.\nOok toen hij Arewman\'s werken had bestudeerd en onder de\nbetoovering van diens overtuigingen was gekomen, hield hij\nniet op de boeken der wetenschappelijke psychologie te lezen,\nal was de lectuur ervan voor hem een marteling. Want zij\nschenen hem toe, den menschelijken geest enkel tot een functie\nder materie en den mensch in zijn geheel- tot een slaaf der\nmechanische natuur te maken.\nEn toch, onderwijl deze strijd in zijn binnenste woedt, gaat\nhij voort zijn armen te bezoeken, te leven voor de knapen, die\nhij om zich vergadert,- en voor de gemeente, die zich om hem\ngevormd heelt. Eerst te Clough End. Maar ook op het platte\nland snuffelt de speurhondenneus van den ketterjager rond, wat\nwild er valt op te j.igen. Een dorpsch kabaal, door een dwepende\nbende verwekt, doe\'t hem de wijk nemen naar Manchester.\nEn hier, vergeten in de groote stad, een eigen arbeidskring\nzich scheppend, hoe ook innerlijk gebroken door geestelijken\nstrijd en lichamelijk verzwakt en uitgeput dikwijls, blijft toch\nimmer ook hem kenmerken, wat hij beschouwt als the only\npersistent and orlginal gift, which for ever d/vides the sheepfrom.\nthe goals, that of a liunger and thirst af ter riglheousness.\nIn de groote kathedraal, gevuld met de drukkend-donkere\nschaduwen van den nacht, werpt het “eeuwige licht," voor het\naltaar ontstoken, althans in beperkte omgeving zijn schijnsel,\ndat, opklimmend langs den hoogoprijzenden pijler; daarboven\nin schemerend licht de lijnen doet zien van het hoog opgeheven\ngewelf.\nZoo brandde er in het gemoed van den armen, verminkten\nMr. Ancrum een groote liefde en-bij haar licht zou zijne ziel,\nwat zware schaduwen er over mochten liggen, een heldenziel\nblijken te zijn.\nToen David nog een knaap was en, als wees met zijne zuster\nin oom Reuben\'s huis opgenomen, de functie van herdersjongen\nverrichtte, had hij bij Mr. Ancrum de zondagsschool bezocht.\n\nDAVID GKIEVE. 383\nSedert had hij herinnering aan hem bewaard, maar merkbare\nsporen had dit verkeer tusschen onderwijzer en kweekeling\nniet achtergelaten. Mr. Ancrum had voor den veelbelovenden\nknaap, die, wat aanleg en aandrift betrof, boven\n. heel zijn omgeving uitstak, zekere belangstelling opgevat. Zijn\nvertrek naar Manchester echter maakte, dat hij hem uit het\noog verloor, en toen David zelf naar Manchester was gekomen,\nverliepen er jaren eer zij elkaar ontmoetten. David had\ntoen een tijd van snelle ontwikkeling achter zich: — een selfmade\nman gaat meestal sneller dan wie geleid wordt langs\nhet door traditie en conventie aangewezen spoor. Mr. Ancrum\nwist menigmaal geen weg met den jeugdigen vrijdenker, die\nmet de besliste overtuiging eener in eenzijdige richting ontwikkelde\nnatuur voor hem stond en met hem redetwistte. Hij lei\nhet af tegenover den welbespraakten pleitbezorger van het “secularisme",\ndie door geen scrupules, van wat aard ook, weerhouden\nwerd om al de gevolgtrekkingen van het “Stelsel" te\naanvaarden. Wat zou hij hem kunnen zeggen, waardoor de\nslotsom van David\'s redeneeringeu zou blijken in onverzoenlijke\ntegenspraak te zijn met wat voor Mr. Ancrum\'s levenservaring\nimmers als een onweersprekelijke werkelijkheid bleef staan?\nDavid, gereed om met Louise, zijn mooie zuster, naar Parijs\n"»te vertrekken, ten einde daar zijne kennis van den boekhandel\nuit te breiden en voor zijn boekverkooperszaak nieuwe connecties\naan te knoopen, gaat afscheid nemen van Mr. Ancrum.\nEn nu brandt zijn ouden leermeester iets op de ziel. Hij zal\nhet hem toch moeten zeggen voor zijn vertrek. David zal zijn\nzuster moeten beschermen, daar, in die groote, gevaarvolle\nstad. Hij zal toezicht op haar moeten houden.\n.Toezicht? Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Zij, met\nhaar onstuimig-wilde natuur!\nToch zal hij \'t moeten doen. Het is hem opgedragen. Zij\nheeft niemand in de wereld dan hem. Het is nadrukkelijk\neen plicht, die op hem rust — en hij is zoo jong nog en onervaren,\nen zij met haar ontembaar karakter, zij is zoo mooi!\n“Gij weet veel, Davy; heel veel. Wat ik weet is niets in\nvergelijking met uwe kundigheden. Gij zult eens al uwe oude\nvrienden boven «het hoofd groeien, jongenlief. Maar van één\nding weet gij niets — volstrekt niets; al praat gij er over,\nals wist ge er alles van. Misschien moet gij daartoe eerst een\n\n384 DAVID GRIEVE.\nChristen worden — misschien; ik weet het niet. Maar in elk\ngeval — zoolang gij geen Christen zijt, zult gij niet kunnen\nweten wat wij, wat de Bijbel er mee bedoelt, met dat ééne\nwoord, Davy: — zonde."\nMr. Ancrum sprak met eene overtuiging, die, uit het diepst _\nzijner ziel, heel zijn lichaam scheen te doortrillen.\nDavid zweeg, min of meer verlegen. Een geest van verzet\nwerd in hem wakker tegen wat hem ministerial assumption\ndacht. Want voor zeker slag van lieden, waartoe hij zich in\ndien tijd rekende, bestaat er een geheel van overtuigingen, dat\nvoor hen altijd naar de “kerk" riekt; en de kerk is voor hen,\nin spijt van hun eigen evolutionistische theoriën, “uit den J3ooze".\nyIk begrijp niet goed wat gij bedoelt" — sprak hij na een\npoos. “Men behoeft niet heel oud te zijn, om te weten, dat\nveel menschen en veel dingen in deze wereld tamelijk slecht\nzijn. Maar wij, vrijdenkers, verklaren dit op eene andere manier\ndan gij. Wij stellen het voor een groot deel op rekening van\nopvoeding, gezondheidstoestand, of erfelijkheid."\ni/O, dat weet ik wel — dat weet ik wel—" viel Mr. Ancrum\nhaastig in, als schrikte hij terug voor eene woordenwisseling,\ndie hij zelf had uitgelokt. “Ik ben niet in staat over deze\ndingen te spreken. Ik ben ziek, geloof ik. Maar daar zijn een\npaar dingen, die ik tot u, tot uwe zuster. . . . "\nEn toen zweeg hij, en staarde langs David heen in de smeulende\nhaardkolen. En een poos daarna klinkt het als een\nzucht: i,No — no; U\'s the WILL — it\'s the WILL. It\'s fiot\nanythïng he says, and Christ — CHUIST \'S the only help.11\nWeer een stilte. David nam zijn ouden leermeester eens op,\nvoor zoover de schemering het toeliet. Wat droevig ding was\neen godsdienst, die beide voor lichaam en ziel niets dan een\nmarteling kon wezen! Zou er weer een van die zenuw toevallen\nin aantocht zijn, waaraan Mr. Ancrum leed ? Dat kwam dan\nv a n . . . .\nZoo had David afscheid genomen en was hij naar Parijs\nvertrokken, en indien hij nog eenige gedachte aan Mr. Ancrum\nwijdt te midden van de nieuwe tooneelen, die hij te gemoet\ngaat, en de velerlei ervaringen, die hij zal opdoen, dan blijft\nzijn oude vriend in zijne herinnering als m een zwakkelijke\nfiguur, een toonbeeld van beklagenswaardige onbeholpenheid.\nEn wie, nadat eenige maanden verloopen zijn, klopt te Parijs,\n\nDAVID GEIEVE. 385\nin zekere straat, aan de deur van N°. 129 en vindt daar, toegeschoten\nop het eerste vermoeden, dat er hulp noodig was,\nden armen David, uitgeput, hulpeloos, een gebroken man, bedrogen\nin zijn zoetste verwachtingen, en, als hij aan Louie\ndenkt — aan Louie! — vol schaamte en wanhoop over zedelijke\nnederlaag?\nWie raapt de revolver op, die daar op den grond ligt, en\nontlaadt haa»r, en bergt haar weg, en slaat den arm om zijn\nhals, en noemt hem bij zijn naam, en geeft straks met klem\nen nadruk zijn bevelen, en neemt met kloek beraad de noodige\nmaatregelen?\nEn wie, als wederom een tijd is verloopen, en David in\nManchester is teruggekeerd, een schaduw van hetgeen hij vroeger\nwas, broedend in zichzelf, een drukkend geheim met zich\nomsleepend, onwillig om zijn hart voor iemand te openen —\nwie zal eerst geduldig wachten tot hij den weg naar dat hart\nvindt, om eindelijk hem te forceeren met een stouten aanslag?\nMr. Ancrum zal zijn toorn, dat iemand hem in den weg\ntreedt, trotseeren, en zwak en nietig als hij is, nochtans hem\nstaan en — hij mag dan kreupel wezen, en een zondagsschoolonderwijzer,\nen “aan godsdienst doen", en geen Eransche boeken\nkunnen lezen — hem mogen herinneren, dat hij toch voelen\nkan als een man.\nToen David nog op school was, had hij met zonde en\nhartstocht reeds geworsteld, man tegen man. Hij was niet\nbang voor Davids hartstocht en zonde; en daarom : hij\nbiechte op; hij verbreke het stilzwijgen, dat tusschen hen\nheerscht. Was hij, al kon hij er niet dankbaar voor zijn —\ndat wist hij en eischte hij ook niet — maar was hij \'t hem\nniet verschuldigd, dat hij nog leefde? Was hij niet uitgegaan\nom hem te zoeken op de bergen — arm verloren schaap als\nhij was, en had hij hem niet gevonden, dank zij Gods genade?\nMaar in plaats van dank vroeg hij thans vertrouwen,\nhier — nu ! Wat deed David, dat hij zijn leven zoo in de engte\nstuurde? “Een vader hebt gij niet — ik spreek in zijn plaats,\nen ik verdien, dat gij mij vertrouwt en naar mij luistert."\nEn daaraan kon David niet weerstaan; en de biecht volgde\ndien avond; en David begon een oog te krijgen voor het heilige\nlicht, dat brandde in de ziel van dien onbeholpen man.\nEn nadat Ancrum hem had te bed gebracht met moederlijke\n\n386 DAVID GRIEVE.\nteederheid, en zich verzekerd had dat hij sliep, haalde hij voor\nzich zelven een deken en een peluw, en toen David den anderen\nmorgen ontwaakte, zag hij den kleinen, zwakkelijken\ndomino naast zich op den vloer uitgestrekt, als een soldaat\nop zijn post.\nDaar is, dunkt mij, een lichte tint van kostelijkea humor\nin de teekening van Mr. Ancmm. En ziedaar, waarom ik\nhem uit de vele personen, die in Mevr. Ward\'s roman optreden,\nop den voorgrond riep.\n\'t Is een verrassing en een verkwikking, wanneer men bij\neen hedendaagsch auteur den humor ontmoet. Hij is een uiterst\nzeldzame bloem in den hof der letterkunde van den dag. De\nschrijvers der jongste generatie kennen hem niet; althans niet\nvoor zoover zij zich rekenen tot de nieuwste “school”. Hoe\nzouden zij ook kunnen? Hij is onbestaanbaar bij de strakke\nobjectiviteit, die de auteur van naturalistischen huize zich oplegt;\nevenzeer onmogelijk, al veroorlooft de ^richting* den auteur\nzijne subjectiviteit te laten gelden, wanneer deze den stempel\ndraagt van het heerschend scepticisme en pessimisme. Want\nde humor tiert alleen in een sfeer van zeker optimisme en van\nwat ik, in ruimeren zin, zou willen noemen: “geloof*. Hij is\neven ver verwijderd van het bloot-grappige, het komische,\nwaaraan ten onzent het „Humoristisch Album" doet denken,\nals het eigenlijk tragische verwijderd is van wat de Duitschers\nweinerlich noemen. Aan zijn goddelijken glimlach is alle sarcasme\nTreemd. De meewarigheid is erin eener goedhartige menschenmin,\ngepaard aan het geloof in den adel van het menschelijk\ngemoed, ook al uit deze zich in onbeholpen en lachverwekkenden\nvorm, al vertoont hij zich op averechtsche wijze en\nverloopt hij zich temet in dwaling en onverstand. En evenzoo\nhoudt de humor, waar hij het oog vestigt op wereldgebeurtenissen\nof menschelijke lotgevallen, vast aan het geloof in een\nWereldbestuur, al spot het met menschelijke berekening en\nschijnt het den draak te steken met menschelijk pogen. In\nden humor is iets vertroostends, iets verzoenends en verheffends.\nZijn glimlach ontneemt al het pijnlijke aan de scherts en al\nhet sombere aan den ernst. Want hij heeft, ja, eeii scherp\noog voor de tegenstellingen in menschen en dingen, maar merkt\nevenzoo op de oneindige verscheidenheid van schakeering, waar\n\nDAVID GXIEVE. 387\ndoor de overgangen verzacht, de tegenstellingen verzoend worden.\nHij is een tegenvoeter van alle dogmatisme en kent de\nklove niet die elk “Stelsel* met zijn absoluut entweder-oder\ngraaft.\n\'t Spreekt van zelf, dat niet elk schrijver, bij wien de algemeene\nvoorwaarden voor den humor aanwezig zijn, er daarom\nreeds aanspraak op kan maken, onder de humoristen bij uitnemendheid\nte worden opgenomen. Daartoe zijn nog bijzondere\neigenaardigheden en begaafdheden noodig. Ik zou er\nMrs. Ward niet toe willen rekenen. Maar het heeft mij verbaasd\nte lezen, dat haar alle humor werd ontzegd. De algemeene\nvoorwaarden zijn bij haar aanwezig. En, mij dacht,\nreeds in “Robert Elsmere” had ik in menig toetsje en menig\ntooneeltje het humoristisch talent in haar ontdekt. Of kwam\nhet niet aan den dag in haar teekening van Long Whindale\'spastorie,\nvan de familie op Burwood Farm, van de betrekking\ntusschen Rosé en Elaxman? En ook in ^the History of David\nGrieve* wordt het niet gemist. Ancrum is er het bewijs voor;\nmenig tafreeltje uit de kindsheid van David en Louie; Daddy\nmet zijn onuitroeibare neiging tot het leven van den vagebond;\nen, om niet meer te noemen, John, de kostelijke jongen uit\nden boekwinkel, die uit een van Dickens\' romans schijnt weggeloopen,\nmet zijn bedeesde en linksche manieren, zijn verholen,\nonuitgesproken vereering voor Louise\'s wilde schoonheid, zijn\nblachguard, dat hij David toeslingert, als de tijding, dat zij\nmede door diens schuld rampzalig werd, hem plotseling in\nridderlijken toorn doet losbreken uit de schuchterheid, die hem\npleegt te omvangen — John, die ten slotte zijn troost vindt\nin de gedachte aan a small sollicitor\'s daughter. Deze figuren,\nen menig tooneeltje uit het boek van Mrs. Ward mogen er\nhaar geen aanspraak op geven, om onder de humoristen bij\nuitnemendheid een plaats te erlangen, de humor, die over hun\nteekening ligt, maakt toch mede een der bekoorlijkheden uit\nvan haar nieuwen roman. En met het doel, daarop te wijzen,\nopende ik in den aanvang van dit opstel de parenthesis, wier\nuitgebreidheid den lezer niet hebbe verdroten, en die ik hiermede\nsluit.\nMr. Ancrum dan opperde bij zekere gelegenheid tegenover\nDavid Grieve de stelling, dat in het inenschelijk leven de dé\n\n3 8 8 DAVID GBIEVE.\ntails alleen belangstelling verdienen. Eene uitspraak, die, zij\nmoge in het verband, waarin zij voorkomt, niet zoo kwaad\nzijn gemeend, toch wel eenige tegenspraak wekt, indien zij\nbedoelt de inductieve methode der natuurwetenschappen ter\nverklaring van \'t menschelijk leven onvoorwaardelijk aan te\nbevelen. Geldt zij als zoodanig niet voor het Leven, evenmin\nvoor de Kunst; althans niet, dunkt mij, voor de kunst in haar\nhoogste uitingen.\nBe roman van Mr. Ward is rijk, overstelpend rijk aan\ndétails.\nDe drie lijvige deelen bestaan uit vier boeken. De geschiedenis\nvan David Grieve wordt ons verhaald in zijn Youth en\nChüdhood, en door Storm and Stress henen wordt de lezer zijn\nMaturity binnengeleid. Elk dier tijdvakken is met zorgvuldigheid\nafgewerkt en met groote kunstvaardigheid, al is natuurlijk\nhet verband bewaard, tot zekere eenheid afgerond. Tal van\nbijzonderheden, die geacht worden van invloed te zijn op David\'s\nontwikkeling, ontvangen een plaats in den loop van het verhaal.\nDe omstandigheden, waaronder hij opgroeit, wier indruk hem\ndwingen vzichzelven te herzien*, en die zoo bijdragen tot vorming\nvan zijn karakter, worden inet talent geteekend. Elk\nonderdeel van den roman heeft zijn keurige bladzijden, zijn\nfraaie perioden en belangwekkende tooneelen.\nReeds dadelijk bij de beschrijving der kindsche jaren van\nDavid en zijne zuster geraakt de lezer onder de bekoring der\ngroote ingenomenheid, waarmede de auteur de landelijke omgeving\nvan haar geliefd Westmoreland — daar ook speelt het\nbegin van “Eobert Elsmere", — de bergachtige streek van\nKinder Scout en de High Peak, in \'t midden van Engeland,\nteekent. In dat oord, welks romantische natuur zich afspiegelt\nin de volksverhalen, die er zich aan menig plekje hechten en\nde fantasie der kinderen bezighouden, wordt David groot. De\nverbeelding van den knaap vindt daarin eenige bevrediging\nvoor haar honger, terwijl aan zijn weetgierigheid niet dan bij\nstukken en brokken in de enkele boeken, die hij weet machtig\nte worden, eenige voldoening wordt geboden. Naar liefde\nhunkert hij te vergeefs; of het moest zijn in de schamele\nwoning der arme Margaret en van den ongelukkigen Lias.\nOom Eeubeii zou ze hem uit een aangeboren goedhartigheid\nen een in boersch bijgeloof gekweekt plichtsgevoel willen ge\n\nDAVID GEIEVE. 389\nven, indien hij niet telkens zich schuw terugtrok voor de\nhardheid en inhaligheid zijner vrouw. Aan Louise, zijn zusje,\nzou de knaap zich willen hechten; maar zij schijnt te behooren\ntot de ongelukkige wezens, die in het dichterlijk sprookje\nuit den bloeitijd der Romantische school dikwijls als de verpersoonlijking\nder elementaire natuurkrachten voorkomen : menschelijke\nwezens zonder menschelijke ziel. In haar “spookt"\nde aard harer zuidelijke moeder, die haar man rampzalig\nmaakte: — it was the tragedy of Louie Grieve\'s fate — wJi.ether\nas c/tild or woman — that slie was not made to oe loved.\nZoo steekt David naar allen kant de voelhorens uit, doch\nmist daarbij alle sympathieke aanraking. Zonder toezicht en\nleiding, overgelaten aan allerlei indrukken, dikwerf van den\nmeest tegen strijdigen aard, dreigt hij in verwildering onder te\ngaan. Met groote levendigheid teekent de schrijfster de verschillende\nkringen, waarin hij zijn toevlucht zoekt bij den\ndrang, die hem bezielt to see life. Want het veelkleurig leven\nvan Engelands bevolking vertoont ook te midden der landelijke\nomgeving van veehoeders en wevers, waarin David opgroeit,\nzijn bonte, verscheidenheid.\nNu eens luistert hij in een kroeg, waar \'s zondags tot groote\nergernis van het meerendeel der dorpelingen nu en dan gedanst\nwordt en muziek gemaakt, te midden van een clubje drinkebroers\nen vechtersbazen, naar de schimpende en hekelende\ntaal der heftige volksmenners; dan weder komt hij onder de\nsuggestie van een methodisten-prediker, die, tuk op bekeerlingen,\nin een vervallen smidse een troepje werklieden en arbeiders\nom zich heeft weten te verzamelen. Uit de tijdelijke bedwelming,\nwaarin deze hem brengt, schrikt hij op door een ruwen\nstoot. En dan, de tergende behandeling van tante Hannah\nmoede; teruggestooten door Louise\'s spottende koelheid; voor\neen deel ook, omdat hij geen weg ziet, om zich uit de moeilijkheden\nte redden, waarin hij zich, te midden van het algemeen\ngevoelen dat er van den jongen zeker niet veel zal terecht\nkomen, gewikkeld heeft; voor een ander deel gedreven door\nden onbewusten drang naar het onbekende, naar een wereld\nvan kennis en een leven vol daden, volvoert hij\'t reeds langen\ntijd heimelijk beraamde plan, en loopt hij weg naar de groote\nstad. .\nDit alles is, zooals ik reeds zeide, op uitvoerige wijze ge\n\n3 9 0 DAVID GBIEVE.\nteekend; al te uitvoerig, denkt de lezer hier èn daar, in het\nvooruitzicht der vele bladzijden, die nog volgen; maar telkens\nweer wordt zijne belangstelling geboeid. Alle bijzonderheden\n— en ik gaf slechts enkele aan — zijn blijkbaar welbezonnen\nen weldoordacht; \'t zijn zoovele lijnen, waarlangs David\'s\nontwikkeling moet loopen en die later, in zijn “rijper leeftijd",\nhun vereenigingspunt zullen moeten vinden. Het skelet is\nechter met groote kunstvaardigheid omkleed met vleesch en\nbloed; er is de beweging, de warmte, de aanschouwelijkheid\nin van het leven; \'t is de uitvoerige analyse van een jong\nzieleleven in beeld gebracht ]).\nIn Manchester speelt het tweede Boek.\nWe vinden er David na een viertal jaren terug, bezig zich\neen positie te scheppen. Aanvankelijk heeft hij een plaats als\nloopjongen gevonden in den boekhandel van Purcell, den stroeven\nen stuggen Puritein, die al het onverkwikkelijk rigorisme,\nal de onverzettelijkheid en hardheid van den ouden Eondkop\nvertoont.\nEeeds terwijl hij broedde op het plan, om naar Manchester\nde wijk te nemen, heeft David met ijver de volksgeschriften\nbestudeerd, die hem in handen kwamen en hem omtrent het\nvegeterianisme inlichting konden verschaffen. Dit scheen hem\ngoedkooper leven te beloven, wanneer hij overeenstemming\ntrachtte te brengen tusschen zijne vermoedelijke uitgaven en\n•de inkomsten, waarop hij meende te kunnen rekenen. Mrs. Ward\ngeeft daarmede een aardig toetsje aan haar teekening van den\n“practischen" Eugelschman. Want tot de eigenaardige trekken\nvan het engelsohe volksleven, pleitend voor zijn gezonden, praktischen\nzin, behoort het, dat daar zoowel het vegeterianisme\nals de geheel-onthouding zoo groote rol speelt in de beweging,\nx) \'t Is hier de plaats om van de vertaling, die door Suze van Cleeff wordt\nbezorgd, met ingenomenheid gewag te maken. In tien stukken moet zij verschijnen.\nTerwijl ik dit schrijf, zagen twee stukken het licht, waarin het eerste\nBoek ten naastenbij wordt ten einde gebracht.\nDe vertolkster kwijt zich met groote zorg van haar taak, waarbij zij met\neigenaardige moeilijkheden heeft te worstelen. Ook voor wie een Engelschen roman\ngemakkelijk leest, levert de lectuur, vooral in \'t eerste deel, groote bezwaren\nop. De gesprekken, daarin voorkomende, worden voor \'t meerendeel in\ndialect gevoerd. De vertaling zal daarom in des te grooter kring dankbaar worden\nontvangen en zoowel der vertaalster als den uitgever des te meer voldoening\nschenken.\n\nDAVID GRIEVE. 391\ndie voor den arbeider en den werkman naar een hooger levenspeil\nstreeft. Vandaar dat David al spoedig een trouw bezoeker\nis geworden van de restauratie, die den naam van Fruit and\nFlower Parlour draagt en maaltijden schaft, naar het recept\nvan het vegeterianisme toebereid. Zij wordt door Daddy Lomax\ngehouden, den zwager van Purcell, den boekverkooper. Daddy\nzelf wreekt zich maar al te vaak in uitspattingen buitenshuis\nover de soberheid, waartoe zijn uithangbord hem binnenshuis\nverplicht. Hij is in Purcell\'s oog een doemwaardig lichtmis,\nterwijl de laatste bij den eerste als een huichelaar te boek staat.\nBeide zwagers leven met elkaar in voortdurende veete. Beiden\nzijn ze weduwnaars, en bezitten zij een eenigkind: eene dochter.\nLucy Purcell, het kinderlijk-eenvoudige, ietwat burgerlijk\nbekrompen, min of meer “wereldsche", een weinig behaagzieke,\nvroolijke en levenslustige meisje leeft in voortdurend maar\nmachteloos verzet tegen vaders bekrompenheid en hartelooze\nstrengheid. Dora Lomax bloeit als een witte lelie, onbezoedeld\ndoor het slijk eener wereld, waarmede haar vader telkens in onreine\naanraking komt. Haar vrome ziel verwijlt het liefst in de\nsfeer van stille droomerijen, waarbinnen zij zich in de eenzaamheid\nvan haar kamerken terugtrekt, als haar tegenwoordigheid niet\nnoodig is in \'s vaders bedrijf. Dan neemt zij haar handwerk\nop en stikt hare kunstige naald de beeltenissen van Jezus, van\nzijne Moeder, van de Heiligen op de kostbare gewaden en altaarkleeden\nvoor de Anglicaansche kerkgebouwen. Dan is haar\narbeid gebed en oefent zij gemeenschap met hare Heiligen,\ntoevend in een zaligen, mystieken hemel.\nDora Lomax is door Mrs. Ward in fijne trekken en met\nteedere tinten gepenseeld. Haar beeld gelijkt op dat van Catharine\nLeyburn in „Robert Elsmere*, al is het in eenigszins anderen toon\ngehouden. Deze behoort tehuis in kringen van eene hoogere\nbeschaving, terwijl Dora een burgermeisje is; maar overigens:\ndezelfde hoogheid van zin; dezelfde innige mystiek; dezelfde\nonverzettelijkheid ook waar het geldt het govergeleverd geloof."\nMisschien denkt gij daarbij aan zekere halsstarrigheid; maar\nal spoedig herkent gij erin de trouw en aanhankelijkheid van\neen vrouwelijk gemoed, dat zijn hoogsten schat niet wil prijsgeven\nen hem niet veilig acht, ontdaan van het omhulsel,\nwaarin de traditie hem bewaarde en waarin zij zelf hem zich\nheeft toegeëigend.\n\n392 DAVID GKIEVE.\nVan zekere bekrompenheid, meent gij, is zij niet vrij te\npleiten. Dora heeft moeite het David te vergeven, dat hij de\nhulp van den dokter inroept, om haar vader van drankzucht\nte genezen. Alsof eenig geneesmiddel iets tegen de zonde vermocht!\nMaar een wereldwijsheid als van David schijnt haar\ntwijfel aan de noodzakelijkheid der goddelijke Genade. En als\nhet geneesmiddel faalt, met wat aandoenlijke trouw en volhardende\nliefde wacht zij op betere dagen voor den ouden zondaar!\n\'t Is waar, gij kunt van iets ziekelijks meesmuileii, als zij\nmet zeker welgevallen zich den doorn in het vleesch drukt en\nin de pijn zelf een zoete vertroosting smaakt. Maar toch bekoort\nu de stilheid, waarmede zij zichzelve op den achtergrond\ndringt, eu de zwijgende zelfverloochening, waarmede zij haar\noffer brengt. Zij roept menig vrouwentype in herinnering, dat\nDickens met zoo groote voorliefde en zoo groot meesterschap\nteekende. Maar onder de handen van Mrs. Ward, met haar\nlevendig gevoel voor de schakeeringen van het religieus gevoelsleven,\nverkrijgt zulk een type de fijnheid, de aetherische wijding\nvan het godsdienstig gestemd gemoed, voor welks uitingen\nzij zoo scherpen blik en zoo hooge waardeering heeft.\nWant, dat zij ook in dezen roman haar belangstelling in wat\nhet godsdienstig leven raakt niet zou verloochenen, was van de\nschrijfster van “Eobert Elsmere” te verwachten.\nHier echter leidt zij den lezer niet de studeerkamer van den\ntheoloog binnen. Hier is veeleer sprake van den invloed dien\nde godsdienstige beschouwing op het zedelijke leven in \'t algemeen\nen sommige maatschappelijke verhoudingen uitoefent.\nIn “Robert Elsmere" stond op den voorgrond de botsing,\nwaarin een ernstig en godsdienstig Engelschman onder zekere\nomstandigheden met eene kerk als de Anglicaansche kan geraken;\nhier wordt geen melding gemaakt van den strijd, dien\nde krisis der godsdienstige overtuigingen gedurende de laatste\ntientallen van jaren op kerkelijk gebied in het leven riep.\nDavid\'s godsdienstige overtuiging vormt zich, door Storm and\nStress henen, schier buiten allen kerkelijken invloed. Ook in dit\nopzicht is hij een self-made man. Maar ook in dit werk van\nMrs. Ward toont het godsdienstig leven zich in verschillende\nuitingen. Haar is groote onpartijdigheid eigen. Naast een scherp\noog voor de ziekelijke uitwassen en weerzinwekkende openbaringen\nvan zeker soort van “vroomheid" kenmerkt haar een\n\nDATID GRIEVE. 393\nonbekrompen waardeering ook voor een godsdienst, die een andere\ntaal spreekt dan de hare en in afwijkende vormen aan\nden dag treedt. Zij huldigt evenwel niet eene objectiviteit, die\nhaar zou dringen de verschillende beschouwingen zonder meer\nte constateeren. Zij oordeelt — en terecht, naar ik meen —\nindien zij zichzelve althans rekenschap geeft van de kunsttheorie,\nwaardoor zij zich laat leiden; waarschijnlijker acht ik het, dat\nzij schrijvende zich geeft zooals zij is; maar desgevraagd dan,\nzou zij, denk ik, oordeelen, dat de subjectiviteit van den romandichter\nniet angstvallig behoeft schuil te gaan. Veeleer komt\nhet zijn arbeid ten goede dan dat het hem schaden kan, wanneer\nvan de warmte zijns gemoeds iets afstraalt op zijn werk, en\nhij den lezer de wereld, die hij beschrijft, laat zien onder het\nlicht, waarin hijzelf haar aanschouwt. En zoo versta ik het dan\nook niet al te best, dat men op ietwat smalenden toon van\nhet „Elsmerisme" van Mrs. Ward heeft geschreven, dat ook in\ndezen roman weder aan den dag zou komen. Als had haar\neerlijke overtuiging niet evenveel recht van bestaan als eene\nandere! Als zou het, terwijl in dezen roman geen zweem van\ntheologische polemiek voorkomt, noodwendig haar verdienste\nals romandichter moeten verminderen, dat zij eene godsdienstige\novertuiging in \'t algemeen van eenige beteekenis acht, en de\nhare, niet op onartistieke wijze bepleit, maar in een menschen-\n2iel laat geboren worden en tot ontwikkeling komen.\nHet is de overtuiging van Mrs. Ward, wat zij bij zekere gelegenheid\nDavid Grieve op mannelijken leeftijd laat zeggen :\nNothing can be more certain, than that some of the finest powers\nand noblest worhs af the human mind have been developed\nby the struggle to know what the secularist declares is ueither\nhnowable nor worth knowing; ook wanneer iemands godsdienstig\ngeloof zich anders uitspreekt dan het hare, trekt haar aan\nnot the forms of the thing, hit the thing itself. — Wel, zeg,\nindien gij \'t meent te kunnen verantwoorden, dat zij als auteur\nin haar opzet faalde en een slechten roman schreef; maar het\nhaar euvel te duiden, dat zij onder het licht, dat voor haar is\nopgegaan, menschelijke zielstoestanden en handelingen teekent,\nzou uw eigen bekrompenheid verraden en bewi^en, dat gij een\nvreemdeling zijt in Jeruzalem.\nDaar zijn er intusschen velen die zich in die vreemdelingschap\nvastzetten; die de macht der godsdienstige idee gebroken\n\n3 9 4 DAVID GBIEVE.\nachten en er over juichen, zonder te beseffen, dat het niet minder\ngeldt dan de ontluistering der menschelijke natuur.\nOok in Manchester trof David Grieve ze aan, en het is juist\nin hun kring, dat hij vindt wat hij zoekt, wat hem zal doen\nslagen in de plannen, die hij zich voor de toekomst heeft gevormd.\nDe lezer ontvangt een levendigen indruk van de intellectueele\nbeweging onder de werklieden van Manchester; van hun\nhongeren naar uitbreiding van kennis en de eigenaardige richting,\nwaarin zij zoeken, wat hun een betere plaats te midelen\nder sociale verhoudingen belooft. Wel leidt zij hem de velerlei\nbijeenkomsten niet binnen en laat zij hem niet luisteren\nnaar de voordrachten van allerlei aard, die daar gehouden\nworden, maar toch, al vormt dit alles den achtergrond van\nDavids persoonlijke ontmoetingen en ervaringen, toch geeft zij\nhem een duidelijke voorstelling van de richting, waarin haar\nheld zich beweegt.\nWie kennis nam van wrat Cornélie Huygens onlangs o. a.\nuit Itobert\'s boek Eigliteen years of University Extension omtrent\nden lust van menig Engelsen werkman om zijn verstandelijken\nhorizon uit te breiden, in het “Sociaal Weekblad"\nverhaalde, kan er van overtuigd zijn, dat Mrs. Ward voor\nDavid uit haar eigen omgeving de tjpe heeft genomen. Met\nijzeren volharding en brandenden ijver jaagt hij zijn doel na.\nTerwijl hij in Purcell\'s dienst is, heeft hij genoeg weten over\nte garen, om, als het tusschen hem en zijn meester tot een\nbreuk komt, waarbij hem de dienst wordt opgezegd, op bescheiden\nvoet een eigen zaak te beginnen. Hij heeft in Franklin\'s\nlevensbeschrijving zijn ideaal gevonden. Hij zal zich een weg']
In this reception

No persons found

Via received works
The history of David Grieve Mary Augusta Ward