Notes |
['Via Bel\n\nResencent vindt dat Lohman te snel achter elkaar publiceert.\n\n[p.562]\n“Het ééne noodige, door ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.\nAmsterdam, P. N. van Kampen & Zoon.\n\nHet eigenlijke thema van deze novelle is hetzelfde als van het\nbekende Un secret van dien Félix Arvers, wiens naam door dit\nééne sonnet, in 1833 in een overigens weinig beteekenenden bundel\ngepubliceerd, maar ook alleen door dat ééne, tot ons is doorgedrongen.\n\nMon ame a sou secret, ma vie a son mystère,\nUn amcrar éternel en un moment concu;\nLe mal est sans espoir, aussi j\'ai du Ie taire.\nEt celle qui Ta fait n\'en a jamais rien su.\nHélas! j\'anrai passé prés d\'elle inapercu\nToujours a ses cötés et pourtant solitaire;\nEt j\'aurai jusqu\'au bout fait mon temps sur la terre,\nN\'osant rien demander et n\'ayant rien recu\nPour elle, quoique Dien 1\'ait faite douce et tendre,\nElle snit son ehemin distraite et sans entendre\nCe murmure d\'amour élevé sur ses pas\nA 1\'austère devoir pieusement fidele,\nElle dira lisant ces vers tont remplis d\'elle :\n„Quelle est donc cette femme 5" et ne coinprendra pas.\n\nZulk een vervuld zijn met ééne groote liefde, maar die men\nniet kan of niet mag uitspreken tegenover haar of hem die het\ngeldt, zulk een zelfverloochening van den man of de vrouw die\nniets vraagt, niets ontvangt, en sterft zander dat het geheim, dat\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 563\nhet geheelè leven innam, over de lippen is gekomen, is zoo diep\nweemoedig, kan zoo tragisch zijn, dat het zeker niet enkel in den\nvorm van een sonnet, waarin de toestand slechts even kan worden\naangeduid, maar vooral ook in Sien van roman of novelle tot iets\nzeer treffends gemaakt kan worden.\nMaar dan behoort het thema anders te worden behandeld dan\ndoor Anna de Savornin Lohman gedaan is in de novelle, die zij\nHet ééne noodige noemde.\nDie sprekende titel — om daarmee te beginnen — is verkeerd.\n„Het ééne noodige" of „het Licht", zooals het hier ook telkens\ngenoemd wordt, het eenige ware vrouwengeluk, zooals het eenvoudiger\ngezegd wordt, is, naar de opvatting van de hoofdpersoon\ndezer novelle, gelegen „alleen in liefhebben van hem aan wien\nwij ons geen kunnen, geheel en al."\nHeeft de schrijfster dit in deze novelle, ik zeg niet: bewezen,\nwant een novelle heeft niet te bewijzen, maar in de hoofdpersoon,\nKa^ie de Eeth, in een treffend beeld ons voor oogen gesteld ? Het\nheeft er niets van.\nKatie de Eeth staat buiten en boven haar omgeving, de Haagsche\ngroote wereld, die ons in de novelle wordt voorgesteld als een\nzeer kleine wereld, vol bekrompene, huichelachtige, zelfzuchtige,\nkwaadsprekende, hooghartige mannelijke en vrouwelijke wezens,\neen wereld, „waarvan de jongelui leefden alleen voor sport, of, als\nzij een betrekking bekleedden met eenig vertoon van ijver, dat\nalleen deden uit eerzucht om vooruit te komen, om een positie te\nveroveren; waar an de vrouwen zich oppronkten en optooiden en\nmet hun uiterlijk schoon coquetteerden, in het „fatsoenlijke" even\nschaamteloos als de publieke vrouwen die zij niet zouden willen\naanzien ook maar, in hun schijnheilige deugdzaamheid."\nDe al of niet getrouwheid van de teekening voor rekening\nlatende van de Haagsche jonkvrouw die ze gaf, zal men moeten\ntoegeven, dat het niet moeielijk valt zich te verheffen boven zulk\neen laag bij den grond blijvende wereld.\nBegrijpelijk is het dat een jong meisje met hoogere, edeler gevoelens,\nvol afschuw, zich uit dien kring terugtrekt; maar vreemd\nlijkt het mij, dat de onafhankelijke Katie, die haar eigen weg\nwenscht te gaan, geen poging doet om in andere, degelijker kringen\ndan den kring waarin zij door hare geboorte geplaatst werd, de\nbevrediging te zoeken, welke zij in hare omgeving mist.\n1898 I. 37\n\n564 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nVerwacht had mogen worden, dat zij tegenover anderer zelfzucht,\nanderer bekrompenheid, anderer hooghartigheid, haar toewijding,\nhaar breede opvatting van het leven, haar toeneiging tot de eenvoudigen\nen misdeelden zou geplaatst hebben.\nNiets daarvan zien wij geschieden. Wanneer Katie, gedwongen\nnu en dan met hare hooggeplaatste bloedverwanten in aanrakingte\nkomen, telkens weer zich stoot aan de zelfzuchtige banaliteit\nvan hun futiel bestaan, ergernis wekkend door de zeer radicale\ndenkbeelden die zij, zoowel in hare opgang makende verzen, als,\nwanneer zij er toe getergd wordt, in het gesprek zonder omwegen\nverkondigt; wanneer de breuk tusschen haar en de haren volkomen\nis geworden, dan vernemen wij niet anders dan: „en lusteloos\nging zij haar eenzamen weg van Smart."\nHier sluit de schrijfster dit deel van haar verhaal. En dan,\nzonder eenige voorbereiding, vernemen wij op eens: „Toen viel in\nde schemering van haar leven het groote Licht. — — Zij\nontmoette hem: den meerdere, — hem, die hooger stond dan de\nanderen. — En hem kreeg zij lief. —"\nWie het was die van nu af aan haar leven zou vervullen, maar\nzonder dat haar liefde hem ooit bekend wordt; waar zij hem het\neerst ontmoet heeft; hoe, onder welke omstandigheden, de liefdehet\neerst in haar opvlamt; of hij, wien haar liefde geldt, inderdaad\nzóó hoog staat als zij hem stelt, inderdaad haar „meerdere" is, vernemen\nwij niet en zullen wij nooit vernemen. Wel ontvangen wij\neenige aanduidingen omtrent \'s mans hoogheid van karakter, zijn\nzich geven aan eene veel toewijding eischende taak, maar alles vaag,\nzonder vaste omtrekken, zonder dat het beeld voor ons staat van\nhem, in wien wij, om de plaats die hij inneemt in Katie\'s zieleleven,\nbelang hebben te stellen. Spreken zij elkander ooit, de\nongenoemde en Katie? Als ik mij wel herinner — maar van al\ndit vage bleef ook de herinnering vaag — slechts eens. Maar wat\nbeduidt dan: „Haar denkwijze, haar levensbeschouwing richtten\nzich geheel naar wat zij te weten kwam van de zijne. — Er was\ngeen slaafsche onderworpenheid daarin, geen blind gehoorzamen\naan zijn wil, dien hij haar opdrong. Het was iets dat van zelf\nsprak, omdat zij geloofde in hem; niet anders zijn wilde dan w at\nhij was." Maar — hebben wij recht te vragen — wat was hij,\ndan, wat was die denkwijze, die levensbeschouwing, waarnaar dehare\nzich richtten? Mysterie. Wij vernemen het niet. Wij hooren\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 565\nniet anders dan het eindeloos refrein: „Zij kende nu het bestaan\nvan het ééne noodige — van het Licht," en „zij kende het\nhoogste nu, — het Eéne noodige, — het licht — het Licht van\nvrouwenleven". En altijd weer „het Licht" en „het Eéne noodige",\n„het eéne Noodige" en „het Licht."\nDat nu dunkt mij valsch gedacht en valsch voorgesteld. Toegegeven\nvoor een oogenblik — voor een heel kort oogenblik, want\nik houd het voor volstrekt onwaar — dat voor eene vrouw het\nééne noodige, het eenige ware v r o u w e n g e l u k is „het\nliefhebben van een man, aan wien zij zich geven kan, geheel en\nal," de vrouw die liefheeft zonder dat haar liefde beantwoord\nwordt moge [nog zooveel herhalen en nog zoo stellig verzekeren dat\nzij „het Licht" heeft en zich gelukkig voelt, — de Hemel beware\nde lezeressen van Jonkvrouw Lohman\'s roman voor een „geluk"\nals dat van Katie de Reth, die haar leven eindigt zonder „het\nééne noodige", zonder dat „het Licht" voor haar heeft geschenen.\nOf, indien dit niet zoo is, indien ook in een onbeantwoorde\nliefde het hoogste — let wel: het hoogste, het eenige ware —\ngeluk kan gelegen zijn, waartoe dan Katie\'s zelfmoord, nadat zij\nden dood vernomen heeft van den man dien zij liefhad? Ligt het\ndan niet in de rede, dat zij ook na dien dood de innige zielegemeenschap,\ndie alleen van hare zijde bestond, met hem dien zij\nliefheeft blijft onderhouden, als ware hij niet gestorven ? Of\nmoest zij -— zooals Anna de Savornin Lohman in haren brief aan\nIda Heijermans het voorstelt *) — om die liefde te kunnen blijven\ngevoelen en daaruit kracht te blijven putten, op dien man en zijn\nleven kunnen blijven zien? Maar dan had de schrijfster dat aannemelijk\nmoeten maken door ons, op onze beurt, den held te laten\nzien en hem niet als een droombeeld in nevelen gehuld te laten.\nIn datzelfde antwoord aan Ida Heijermans legt zij er den nadruk\nop dat zij in Het ééne noodige niets heeft willen aanvallen of verdedigen,\nmaar alleen de levensgeschiedenis heeft willen geven van\neene enkele vrouw, die — dit wil zij er gaarne bijvoegen — voor\nhaar „het type is eener echte, waarachtige, maar juist daarom\nsteeds zeldzamer wordende, vrouwelijk-denkende en vrouwelijk-voelende\nvrouw." Maar ook dit aannemende blijft mijne bedenking •.\ndat niet „het ééne noodige", zooals dat dan door Katie de Eeth\nl) Belang en Recht van 15 Februari 1898.\n\n566 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nwordt opgevat, het thema van dit boek is, maar wel de tragiek van\neen stille liefde, „un mal sans espoir", als waarvan Felix Arvers\nspreekt en waaraan zij, wier leven ervan vervuld is, ten slotte\nmoet ondergaan.\nHad dit van den aanvang af der schrijfster duidelijk voor de\noogen gestaan, dan zou zij hare novelle anders hebben geschreven.\nOok beter? Wie zal het zeggen?\nDe schrijfster van Vragensmoede toont zich ook in Het ééne noodige\n„een schrijfster die durft". Zoo, waar zij de Haagsche aristocratische\nkringen met bitteren spot ten toon stelt als eene verzameling\nadellijken van geboorte wier adel van gemoed ver te zoeken is; en\nniet minder waar zij, met onverholen instemming, hare heldin, de\n„echte, waarachtige, vrouwelijk-denkende en vrouwelijk-voelende\nvrouw", zeer radicale denkbeelden laat verkondigen in het bijzonder\nten opzichte van de vereeniging van man en vrouw. Maar met\ndurven alleen komt ook eene novelliste er niet, en de vraag kan\ngesteld worden, of het groote succes van Vragensmoede der begaafde\nschrijfster wel in elk opzicht tot voordeel is geweest.\nOok in Het ééne noodige (Oelwksdroom, de kleinere novelle, die\nnog in dezen bundel wordt aangetroffen, laat ik, als al te onbeteekenend,\nbuiten bespreking) geeft Anna de Savornin Lohman blijken\nvan talent van waarneming en gemak van voorstelling. Maar de\nwaarneming blijft aan de oppervlakte hangen en de voorstelling\nonderscheidt zich niet door oorspronkelijkheid. Waar in de subtiele\nontleding van een vrouwenziel haar talent van romanschrijfster\nzich zou hebben moeten ontplooien, schiet haar kracht te kort.\nKatie de Eeth noemt Paul Bourget haar lievelingsauteur om zijn\nzoo volmaakt begrijpen van het vrouwenhart. Maar niet door het\nzelf begrijpen alleen, door zijn doen begrijpen aan anderen, door\nzijn talent van omschrijven en demonstreeren van de verschillende\nzielsaandoeningen die een vrouw doorleeft, is Bourget, zijn de andere\ngroote anatomen van het vrouwenhart de meesters die wij in hen\nbewonderen. Het drama van het menschelijk hart heeft, als elk\ndrama, zijn verschillende phasen, zijne ontwikkeling, en alleen de\nnauwkeurige, gedetailleerde beschrijving van die ontwikkeling, door\nden auteur op den voet gevolgd, is onze aandacht waard.\nBij Anna de Savornin Lohman vinden wij wel heel veel meer\nof min welsprekende ontboezemingen, verzuchtingen, afgewisseld\ndoor het bekende refrein van „Het ééne noodige" en „het Licht" ;\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 567\nmaar een eigenlijke analyse, een volledige beschrijving van den gang\nvan het drama, dat in hare heldin wordt afgespeeld, met zijne\nexpositie, zijne ontwikkeling en zijn oplossing, ontbreekt. Dit is een\nkunst, waarvoor het talent der schrijfster zich nog „in der Stille"\nzal hebben te vormen, zooals het dat ook voor het formeele gedeelte\nvan haar werk, haar stijl, zal hebben te doen. Den romantischen\ndraai der oude novelle, dien men op vele plaatsen van haar\nvorig werk aantreft, verlatende, schijnt haar taal thans te evolueeren\nin de richting der jongeren, maar terwijl zij dezen in sommige\nopzichten tracht na te volgen, vergeet zij den raad van Molière\nom zich het liefst te houden aan „les beaux cötés" van de modellen\nnaar wie men zich richt. Constructiën als „zijn niet-kunnenontvangen\ndoor ziekte", „zijn mogelijk van haar zullen worden genomen\ndoor den dood", „zijn zullen geven zijn liefde aan een andere"\nen dergelijke zijn onvergefelijk smakeloos.\nDoor talent en geboorte vond Anna de Savornin Lohman als\nschrijfster zich in eene positie geplaatst, waarvan zij de voorrechten\nruimschoots heeft genoten. De kritiek heeft haar durven bewonderd\nen aan haar kunnen recht laten weervaren. Toen was \'t het\noogenblik voor haar geweest om door dieper bestudeering van het\nleven, door bestudeering tevens van het instrument dat haar tot\nweergeven van het waargenomene in staat moet stellen, zich van\neen rijk begaafde dilettante tot een ernstige kunstenares op te werken.\nIn plaats daarvan heeft zij, steunende op het behaald succes\nen op haren gemakkelijken aanleg, gemeend de pen geen oogenblik\nte moeten laten rusten. Levensernst, Geluksdroom, Het ééne noodige\nzijn elkander^met korte tusschenpoozen gevolgd. Dat noemt men\nmanger son blé en herbe.\nZal de schrijfster op die wijs voortgaan? Of zal zij, nog in tijds\nbegrijpende dat „de Tijd niet spaart wat zonder hem gemaakt is",\naan het koren den tijd en de gelegenheid laten om te rijpen?”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|