*Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen ARTICLE

Title *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Is same as work *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Author Johannes Hoek
Reference
Place
Date 1873
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ["HOoms (link + codes) XEX 239\n\n[p. 435]\n\t\nBinnenlandsche letterkunde.\nI. Fraaie Letteren.\nVertaalde Engelsche romans.\n\n No. 1. De geschiedenis van Jozua Marvel. Uit het Engelsch van B.L. Farjeon, door Mevrouw Koorders-Boeke. Amsterdam, P.N. van Kampen. 1872. Twee deelen gr. 8o.\n No. 2. Ter wille eener vrouw. Naar het Engelsch van E. Watts Phillips, door S.J. Andriessen. Schoonhoven, S. & W.N. van Nooten. 1872. Twee deelen gr. 8o.\n No. 3. Een dochter Heths. Uit het Engelsch van William Black. Amserdam, P.N. van Kampen. 1872. Twee deelen gr. 8o.\n No. 4. Donkere Paden; door Hamelyn Smyth. Naar het Engelsch. Deventer. - A. Tjaden. 1872. Twee deelen gr. 8o.\n\nNo. 1. Het steeds grooter wordend aantal in Engeland uitkomende romans bevestigt de oeconomische waarheid, dat het aanbod zich regelt naar de vraag. Naarmate de leeshonger algemeener wordt, neemt de schrijflust toe en onophoudelijk brengen oude en nieuwe romandichters hunne waar aan de markt. Meestal zijn het kunstproducten van oorspronkelijke auteurs; want de aanvoer uit het buitenland staat bij ons Britsche overburen in omgekeerde rede tot de vreemde lectuur, die in ons land wordt ingevoerd. Moge nu, bij hen zoowel als bij ons, het lezende publiek het eerst en het liefst naar het werk van reeds gunstig bekende schrijvers grijpen, de pennevruchten van nieuwelingen vinden ook gereeden aftrek, en onze vertalers en uitgevers haasten zich, zelfs het nieuwste, dat buitenslands uitkomt, in onze moedertaal over te brengen. Zeker is het eene aanbeveling, als ook wij een beroemden Engelschen naam, of ‘van den schrijver’\n\n\n[p. 436]\n\t\n\nof ‘schrijfster’ van reeds geliefde lectuur, op de titels hunner overzettingen lezen; maar zij brengen met het rijpe ook het groene aan de markt; de leesgezelschappen en leesbibliotheeken moeten voorraad hebben, dit waarborgt het debiet, en zij bekommeren er zich weinig over, dat de vreemde waar uit de pen komt van onbekende grootheden, van welke het romanlezend publiek ten onzent nog nooit iets heeft gezien of gehoord. Soms in het licht komende met, dikwijls zonder den naam van hem of haar, die den roman vertolkten, moet het gezag van vertaler en uitgever samen of dat van dezen alleen voldoende aanprijzing wezen, terwijl zij zich in den regel zelfs de moeite zich niet getroosten, in een ‘Woord vooraf’ of korte ‘Inleiding’ op te geven, welken opgang de onbekende schrijver in zijn land reeds heeft gemaakt en of het aangebodene een eersteling is, dan wel het werk van dezelfde hand, van welke men reeds vroeger iets ontving.\n\nZoo heb ik naast mij liggen de vier hierboven opgegeven vertalingen uit het Engelsch, die mij ter aankondiging werden toegezonden. Ik herinner mij niet de namen der oorspronkelijke schrijvers gehoord of iets van hen gezien te hebben voordat deze overzettingen mij onder de oogen kwamen. Om met No. 1 te beginnen, van B.L. Farjeon wist ik niets hoegenaamd en weet ik nog niet veel meer, dan wat ik uit zijne geschiedenis van Jozua Narvel afleiden kon. De verdienstelijke vertaalster heeft geen enkel woord over hem aan haar boek vooraf laten gaan; en haar uitgever verzekert slechts, dat deze roman ‘door bevoegde Engelsche critici als eene werkelijk gelukkige navolging van Dickens geroemd wordt’.\n\nOp de lijst der Brittish Authors van de Tauchnitz Edition vond ik Jozua Marvel echter even min als eenig ander werk van denzelfden auteur; wat zeker niet pleit voor zijne vermaardheid; waarom ik meen aanspraak te hebben op verschooning van deze mijne onwetendheid, te eer, omdat het voor vertalers en uitgevers veel gemakkelijker is, van een schrijver, wiens werk zij onder handen nemen, iets te weten te komen, dan voor aankondigers of recensenten, die soms heele stapeltjes nieuw uitgekomen romans tegelijk ontvangen. Zij zouden, om steeds op de hoogte te zijn, al die letterkundige Engelsche tijdschriften er op na moeten houden, die ook het groenste op romantisch gebied terstond ter sprake brengen, of aanteekening dienen te houden van alles\n\t\n[p. 437]\n\t\n\nvan dien aard, wat in den vreemde aan de groote markt wordt gebracht, om klaar te staan met hunne notities, als de eene of andere Hollandsche vertaler liefhebberij krijgt in de vertolking zelfs van het onbeduidendste. Mij dunkt, dit is niet te vergen, en ik meen aan mijn plicht als aankondiger te voldoen, als ik van mijnheer Farjeon niet meer zeg dan wat dit voortbrengsel van zijn scheppend genie als van zelf aan de hand geeft.\n\nIk schreef daar ‘scheppend genie’, en zeker is ieder verdicht verhaal een voortbrengsel van het vindingsvermogen of de scheppingskracht van zijn auteur; maar er zijn groote en kleine geniën; en nu durf ik Farjeon nog niet onder de groote te rangschikken, hoewel ik hem niet alle genialiteit ontzeggen mag. Dit meen ik te mogen verzekeren: hij heeft verbeeldingskracht, hij schept personen en toestanden, die niet alledaagsch zijn, en schildert tafereelen liefelijk om te aanschouwen. Is hij al geen groot genie, hij is toch een man van talent, die ons onderhoudende lectuur verschaft. Meesterlijk verstaat hij de kunst van beschrijving, en niet alleen wat er voorvalt met, maar ook wat er omgaat in zijne personen, stelt hij duidelijk en klaar in 't licht.\n\nIn dezen roman heeft hij zijn personeel gekozen uit eene volkrijke buurt van Londen en wel uit de lagere volksklasse, 't zijn allen doodeenvoudige menschen; de vader van den held die de titelrol vervult, is een ‘draaijer,’ jozua zelf wordt matroos en met slechts enkele fatsoenlijke heeren en dames wordt hij in aanraking gebracht. Hij, zijn vriend Daan, Ellen (Daans zuster) en Minnie, beiden Josua's intime vriendinnen, alsmede 's jongelings vader en moeder - zij worden allen uitvoerig en naar het leven geteekend, en het grootste blijk van talent vond ik juist hierin, dat de S. voor zulke, oppervlakkig beschouwd, onbeduidende personen genoegzame belangstelling weet in te boezemen om hen in de ontwikkeling hunner lotgevallen en aandoeningen tot aan het einde te volgen. Ik moet er bijvoegen, dat hij geen òverschoone natuurtafereelen noch trotsche kasteelen, geen beschrijving van kostbare meubelen en rijke kleederdracht, niets van dat alles, wat naar praal en pracht zweemt, te baat neemt, om die belangstelling op te wekken of gaande te houden; en ik vind het jammer, dat hij niet even sober, als in het gebruiken van romantische stoffeering of zoogenaamd dichtelijke inkleeding, ook in het gebruik maken van het avontuurlijke gebleven is. Tot aan de schipbreuk van de ‘Vroolijke Andries’\n\t\n[p. 438]\n\t\n\nblijft zijne fantasie binnen de perken, maar dan neemt zij eene vlucht en vraagt niet meer naar werkelijkheid, waarschijnlijkheid of mogelijkheid!....Jammer! zeg ik, want het begin was zoo goed, zoo eenvoudig, zoo natuurlijk; het eerste deel heeft niets of gij leest het met genoegen. Gij glimlacht wel eens om de beide jongens met hunne vriendschap, gij denkt wel eens aan brave Hendrikken, maar gij vindt ze toch heel aardig, heel naief en deelt in hun lief en lied. Als dat avontuurlijke echter komt, als gij u Josua voorstelt onder de wilden met het op hem verliefde meisje, eenzaam bij dag en bij nacht in hunne hut en dit jaren lang achtereen, wordt hij wel een beetje al te braaf. De S. schijnt bij deze verhouding tot elkander van twee jeugdige harten te vergeten, dat zoo geheel en al zonder strijd zelfbeheersching niets beteekent, en de deugd zonder verzoeking geen deugd is, hoogstens gevolg van koudbloedigheid, terwijl deze laatste weder niet vallen kan in zulk eene verliefde natuur als die van zijn held.......Had hij den jongen man laten worstelen met zich zelf en overwinnen, hij zou meer waar zijn gebleven en hij zou gerezen zijn in mijne achting, ik zou Farjeons talent te hooger hebben gewaardeerd. Ook de romanschrijver moet trachten waar te blijven en als hij idealiseert geen menschen schilderen zonder vleesch en bloed. In de romantische wereld hebben wij reeds lang phantasie-beelden of conventioneele karakters genoeg.\n\nOok ten opzichte van het booze was mij de S. te pessimistisch. Een zedelijk zoo slecht mensch als die Lascar is eigenlijk evenmin een natuurgenoot van ons als eene aangekleede deugd; maar dit, zoowel als het hier en daar al te avontuurlijke zijn, dunkt mij, bewijzen, dat Farjeon nog geen geroutineerde romannenmaker is, zooals Engeland er velen oplevert, of liever, dat hij, zooals een aantal zijner collega's van het mannelijke en vrouwelijke geslacht, het zich al te gemakkelijk maakt. Een weinigje scheppingsvermogen, een beetje verbeeldingskracht en eene intrigue met zoo niet onmogelijke toch hoogst onwaarschijnlijke ontknooping is gemakkelijk te vinden; maar - dit is geen echte kunst. Als die ‘Engelsche Critici’ gelijk hebben, is misschien die ‘navolging van Dickens’ wel de oorzaak, dat Farjeon zich een weinig in dat avontuurlijke verliep.........\n\nVan eigenlijke strekking of tendenz heb ik in dit verhaal weinig gevonden. Aan te toonen, dat een ambachtsman bij het\n\t\n[p. 439]\n\t\n\nvak van zijn vader moet blijven en niet hooger op moet willen in de maatschappij, veel minder zijne neiging, wat meer van de wereld te zien, mag opvolgen, kan toch de bedoeling van den S. niet zijn geweest. Het overheerschend zedelijke idee van het boek is, dunkt mij, de aanschouwelijke voorstelling van de groote kracht van oprechte vriendschap en zuivere liefde. Hoe het goede vertrouwen van welmeenende vrienden en belangeloos liefhebbende harten zich niet laat schokken door den kwaden schijn en zelfs bestand is tegen de arglistigste pogingen van den laster, komt hier ten duidelijkste uit. Al meen ik dan niet onvoorwaardelijk deze ‘Geschiedenis’ te mogen prijzen, toch aarzel ik niet de lezing aan ieder aan te bevelen, die een beetje toegeeflijkheid wil gebruiken ten aanzien van eene hier en daar wat al te weelderige phantasie en nog niet genoeg geoefend kunstvermogen. Er is genoeg waars en schoons en goeds in, om het gebrekkige voorbij te zien; ook is het werk vloeijend vertaald en netjes uitgegeven, wat de lectuur zeker veraangenaamt. XEX (dbnl)"]
In this reception

No persons found

Via received works
(Translation of Farjeon) De geschiedenis van Jozua Marvel Marie Henriëtte Koorders - Boeke