*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Loman, Abraham Dirk
Reference
Place
Date 1874
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Long article as a reaction on - and/or review of - this work by Lynn Linton.\nThe journalist adresses the writer as male.\n\n[p.471]\n\n“EEN EV A N G E L I E\nVOOE\nDEN VIERDEN STAND.\n\nWat dunkt u van Jezus, den zoon Davids ? — Of laat mij,\nom duidelijker te zijn* vragen: wat dunkt u van "de ware\n"geschiedenis van Jozua Davids" 1?\nEen opmerkelijk boeksken! een geschrift vol talent!\nDat geven wij allen terstond toe. Maar is het ook een goed\nboek ? Bevat het een gezond voedsel voor verstand en hart ?\nGaat de schrijver uit van een juist inzicht in christendom en\nmaatschappij ? Mag, moet men het in handen wenschen ook\nvan de eenvoudigen en minder ontwikkelden?\nOp deze en dergelijke vragen luidt het antwoord zeer verschillend.\nDaar zijn er, en onder hen bezadigde en wel onderwezen\nlieden, die "de ware geschiedenis van Jozua Davids" een allergevaarlijkst\nboek in handen des volks noemen en niet schromen\nte verklaren, dat zij de vertaling en de verspreiding er van\nhier te lande diep betreuren. Zij zien in dit geschrift eigenlijk\nniet veel anders dan een talentvolle aanbeveling van socialisme\nen communisme, te gevaarlijker omdat zij gepaard\ngaat met eene waardeering van het christendom, die er geheel\nop schijnt ingericht om de argeloozen te verstrikken. En wat,\nroepen zij uit, wat verdient strenger afkeuring dan de taktiek\nvan dezen auteur, die Christus tot patroon der commune maakt?\n\n1 In de onderstelling dat het bedoelde Engelsche werkje, óf in het oorspronkelijk\nóf in de overzetting van den heer Vosmaer aan alle lezers\nvan dit tijdschrift bekend is, achtte ik het overbodig een eigenlek verslag\ner van te geven. Wel is waar wordt de naam van Mrs. Linton als die\nder schrijfster genoemd; daar echter de auteur zich zelf op den titel niet\nbekend maakt, heb ik gemeend zijn incognito te moeten eerbiedigen, en spreek\ndaarom steeds van hem, niet van haar. — Misschien is het aan sommigen\nmijner lezers niet bekend dat Jozua en Jezus twee vormen (Hebreeuwsch en\nGrieksch) van denzelfden naam zijn.\n\n472 EEN EVANGELIE VOOE DEN VIERDEN STAND.\nEn niet eens nieuw mag deze manoeuvre heeteh. Hebben niet\nreeds de sans-culotten gedweept met hun grand sans-culotte\nJésus Christ? Hebben de Fransche en Duitsche socialisten\nsedert 1848 hetzelfde lied niet gezongen ter aanprijzing hunner\navontuurlijke plannen tot hervorming der maatschappij ? Onderscheidt\nzich de anonyrne Engelsche auteur van deze zijne\nvoorgangers, dan is het door den meer ernstigen toon, dien\nhij aanslaat, en den eerbied voor vrome levensbeschouwing,\ndien zijn boek op elke bladzijde ademt. Maar wat hebben wij\nhier meer dan een namaaksel van christelijke vroomheid ? Deze\nlaatste toch verdraagt zich kwalijk met de in den grond der\nzaak wereldsche, d. i. onchristelijke levensbeschouwing waarvoor\nde Engelsche schrijver propaganda zoekt te maken. Vernuftig\nmoge het denkbeeld zijn , om in Christus\' liefdeprediking de\neerste kiemen te gaan opsporen van het evangelie der hedendaagsche\ninternationalen ; die combinatie is in waarheid door en\ndoor valsch, en zij die door de boeiende vormen van het verhaal\nbetooverd, met den schrijver medegaan, maken zich schuldig\naan hoon en laster van den Christus !\nTerwijl dus sommigen niet nadrukkelijk genoeg tegen dezen\ngewaanden Messias meenen te kunnen waarschuwen, zoo\nzijn er anderen, die onverholen hunne instemming met de\nhoofdgedachte van het boek en zijne strekking uitspreken. Onder\ndeze vrienden van Józua treffen wij er aan , die in hem\nhet deerniswaardig offer zien van den waan , als zou de hedendaagsche\nmaatschappij nog iets van het christendom te hopen\nhebben. In een sprekend beeld, meenen zij, is hier het afdoend\nbewijs geleverd voor hunne geliefkoosde stelling, dat\nhet christendom afgedaan en uitgediend heeft. De meest gemoedelijke\nen consequente poging om het beginsel van Jezus\nin onze dagen in toepassing te brengen, moet immers noodzakekjK\nop teleurstelling uitloopen, De arme dweper, die het\nmocht wagen het sociale vraagstuk te willen oplossen met Jezus\nvan Nazareth, als Oedipus, zal bedrogen uitkomen. Ja, zoo\ngróót is volgens dezen het antagonisme tusschen den geest dezer\nwereld en de adspiraties van het christendom, dat een\nhervormer als Jozua onvermijdelijk zijn verderf te gemoet gaat.\nVoor deze vrienden van Jozua is dus zijne "Ware geschiedenis"\neene soort vau tragedie, welke hun de bron is van aesthetisch\ngenot. De held van het drama boezemt hun levendige belangstelling\nin. Tot zekere hoogte kunnen zij zelfs met hem\n\nEEN EVANGELIE VOOE DEN VIERDEN STAND. 473\ndwepen. Maar om te doen gelijk hij deed, om , gelijk hij,\nvoor de ellendigen en verworpelingen der maatschappij zich in\nde bres te stellen, zie! dit komt in hen niet op, of, zoo al,\ndan haasten zij zich die gedachte zoo spoedig mogelijk als eene\nzwakheid van zich te werpen.\nNeen! zeggen anderen : dat is niet wat de auteur verlangt en\nwaarop zijn boek aanspraak maakt. Zoo de kwalen , waaraan onze\nmaatschappij lijdt, te genezen zijn, het moet wezen door het\nchristendom, wel te verstaan: het echte, het oorspronkelijke,\nhet christendom zooals het in zijn stichter was , m. a. w., door\nden reinen liefdegeest die hem vervulde, en die hem zelfs voor\nhet allerergste dat hem treffen kon, niet deed terugbeven.\nMet waardeering der literarische verdiensten van Jozua\'s levensbeschrijving\nkunnen wij niet volstaan. Wij moeten de\nernstige les ter harte nemen, die ons hier wordt gegeven :\nindien gij al het verheven schoon beseft eener zelfverloochenende\ntoewijding als die van Jezus van Nazareth of van Jozua van\nCornwallis, zoo gaat heen en doet desgelijks!\nEen boek,-dat tot zoo ver uiteenloopende oordeelvellingen\naanleiding geeft; een boek, dat met zooveel warmte wordt gelaakt\nen in bescherming genomen, verdient wel, dat wij daaraan\neenige oogenblikken onze gezette aandacht wijden. Al worden\nhier de vraagstukken niet op wetenschappelijke wijze behandeld ;\nal vinden wij hier geene sporen van grondig onderzoek of\ndegelijk betoog, ja, al kunnen wij niet beweren dat de schrijver\nboven het middelmatige zich verheft, wat de kennis aangaat\nder feiten en personen hier ter sprake gebracht: zooals het boek\ndaar ligt, met al zijn deugden en gebreken, is het een verschijnsel,\ndat in een tijdschrift als de Gids niet onopgemerkt\nmag blijven; dit boek is eene daad, een feit van groote beteekenis\nen ver strekkende gevolgen voor kerk en maatschappij.\nHeb ik mij te sterk uitgedrukt? Heb ik de beteekenis van\ndit boekske niet overschat? Is de waarde er van niet grootendeels\ngelegen in den indrukmakenden vorm, in het stoute van\nden greep, in het geniale van conceptie en combinatie, met één\nwoord, in het literarisch artistisch karakter? En maakt met dezen\naantrekkelijken vorm de inhoud niet een zeer treurig contrast?\nIk zou willen antwoorden: Naar mijne meening mag allerminst\ndaar, waar gewichtige en diepzinnige vragen op populaire\nwijze behandeld worden, de vorm als bijzaak beschouwd en van\nden inhoud geïsoleerd worden. Zelfs voor den wetenschappe\n\n474: EEN EVANGELIE VOOR DEN VIERDEN STAND.\nlijken man kan een populair boek groote waarde bezitten,\nomdat het hem de zaken in een ander licht doet zien dan\nwaarbij hij gewoon is ze te beschouwen. Is er kunstinspiratie\nin de "Ware historie van Jozua Davids", dan mag zelfs de\ngeleerde voor zijne studie eenigen weldadigen invloed van den\ngloed verwachten, die den dichter bezielde bij het voortbrengen\nvan zijn poëem.\nIk hoor echter nog eene andere bedenking tegen de waarde\nvan het boek in kwestie. Wat hebben wij, vraagt men,\ntoch eigenlijk aan dit geschrift? Laat het ons niet geheel\nonbevredigd ten aanzien van de groote vraagstukken van den\ndag, die de schrijver zich ter behandeling had gekozen ?\nIs het niet vooral in een populair boek eene onvergeefelijke\nfout den lezer volkomen in het onzekere te laten omtrent de\neigenlijke bedoeling en strekking van al het geschrevene ? Wat\nwil dan toch deze auteur? Wil hij het christendom in eere\nbrengen, of als onpraktisch en onbruikbaar voor onzen tijd\nveroordeelen ? Het schijnt bijna alsof hij zelf niet weet welke\nhouding hij tegenover het oude evangelie moet aannemen, en\nde slotsom waartoe hij ons brengt, is niets meer dan eene\nvraag, waar wij een antwoord hadden verwacht. Is er nu wel\nerger fout in een populair boek denkbaar, dan dit gebrek aan\npositief resultaat omtrent quaesties, die, als brandende levensvragen\n, dadelijk oplossing, in welken zin dan ook, eischen ?\nZoo ergens, dan is hier het scepticisme misplaatst, en is het\nbijkans wreedheid te noemen, wat de schrijver zich ten aanzien\nvan zijne leaers veroorlooft. Bij het kritisch onderzoek moge\nhet onvermijdelijk en gewettigd zijn, twijfelingen op te werpen,\nook waar ze later niet kunnen worden weggenomen, om\nvoor zekerheid plaats te maken; wie voor het volk schrijft,\nbrenge de dierbaarste aangelegenheden niet ter sprake zoolang\nhet laatste woord, dat hij daarover heeft uit te brengen, niets\nmeer is dan een vraagteeken.\nOp deze bedenking past dunkt mij dit antwoord: Zien wij toe:\n1°. Of niet de schrijver juist dit doel voor oogen heeft gehad,\novertuigd, dat de gewekte twijfel ook voor het volk verkieslijk\nwas boven de gewaande zekerheid waarin het zich\ngelukkig voelde?\n2°. Of diezelfde auteur niet welgedaan heeft, zich door deze\novertuiging te laten besturen.\nIk voor mij ben zeer geneigd deze beide vragen toestemmend\n\nEEN EVANGELIE VOOK DEN VIEEDEN STAND. 475\nte beantwoorden, en wil gaarne de gronden voor dit gevoelen\naan mijne lezers in overweging geven.\nAls wij vragen: wat wilde de schrijver? — laat ons dan op den\nvoorgrond stellen, dat het Engelschen waren, voor wie hij schreef;\nEngelschen, wier praktische aard wonderwel schijnt samen te gaan\nmet inconsequenties op allerlei gebied; Engelschen, bij wie het\nprotestantsch beginsel zich nooit in al zijn kracht heeft kunnen\ndoen gevoelen, omdat zij bij het aanvaarden der hervorming met\nhet oude, dat immers zooveel goeds bezat, niet wilden breken.\nNu weten wij dat in onze dagen in het oude Engeland aan\nden kerkelijken en theologischen hemel groote teekenen zich\nhebben vertoond. De historisch kritische beweging heeft ook\ndaar in het eind zijne krachtige voorstanders gevonden. De\noogen gaan open voor de gebreken der staatskerk ; de overtuiging\nwint veld, dat het heerschende formalisme met christelijke\nvroomheid niets te maken heeft. Inderdaad, een indrukwekkend\nschouwspel levert ons die worsteling tusschen traditie\neii vooruitgang bij dit krachtige volk; want, zoo bij eenige beschaafde\nnatie, dan is bij deze de gehechtheid aan het bestaande\nuiterst groot. Bedrieg ik mij niet, dan heeft onze auteur\nop de logge macht van dit vooroordeel zijnen aanval gericht.\nHij wilde zijne praktische landgenooten het onverdragelijke\nen onhoudbare hunner inconsequentie doen beseffen; hen doen\ninzien dat zij, vasthoudende aan hunne godsdienstige grondstellingen\nen premissen, hunne z. g. christelijke praktijk noodzakelijk\nmoeten veroordeelen. Maar hij heeft terecht begrepen,\ndat die overtuiging niet moet opgedrongen, niet door specieuse\ndialectiek moet gewekt worden, zal zij de gewenschte gevolgen\nopleveren. Daarom betoogt hij niet, maar schildert; daarom\nlaat hij aan zijne lezers over, de slotsommen zijner beschouwingen\nop te maken, ja, dwingt hij hen als het ware tot eene\nzelfstandige beslissing door de vragen waarmede hij van hen\nafscheid neemt.\nMet beelden spreekt hij. En met welke? Indrukwekkend,\ndat spreekt van zelf, moesten ze wezen, zou het grootsche\ndoel bereikt worden. Hier hing alles af van de vinding, het\ngelukkige van den greep, de plastische kracht van het ontworpene.\nHet is den dichterlijken schrijver gelukt in Jozua (dat\nis Jezus) den timmerman, den zoon Davids, een type te scheppen\n, die aan al de vereischten van zijn oogmerk voldoet.\nStouter waagstuk kon hij bezwaarlijk doen dan dit. Moest\n\n476 EEN EVANGELIE VOOR DEN VIERDEN STAND.\nhij niet vreezen, dat al zijne vrome landgenooten vol afgrijzen\nhet hoofd zouden afwenden bij het aanschouwen van deze heiligschennende\nimitatio JesuChristi? Zouden niet juist diegenen,\nonder wie de schrijver zijne bondgenooten te zoeken heeft,\nnamelijk de stille, ernstige, bedaarde christenen door dit boek\neer geërgerd dan gewonnen worden?\nDe auteur heeft het goed begrepen. Het is noodzakelijk bij\nelke belangrijke hervorming, dat er ergernissen komen; maar\nheeft niet diezelfde auteur toch tegelijkertijd de uiterste zorg\ngedragen om alle niet noodzakelijke ergernis te vermijden ?\nWerd de hand, die het beeld van den hedendaagschen Jezus\nteekende, niet bestuurd door eenen bewonderenswaardig kieschen\ntakt en een onmiskenbaar kunstenaarstalent ? Kan de weldenkende\nlezer, hoezeer ook in den aanvang ontstemd bij de kennismaking\nmet dezen Jozua, wel op den duur den ontwerper\nvan een zoo bekoorlijk en aantrekkelijk beeld een kwaad hart\nblijven toedragen ? Neen : ondanks zich zelven, zal hij buigen\nvoor de kracht van waarheid en schoonheid, die hier tot hem\nspreekt. Jn spijt zijner vooroordeelen, zal hij moeten erkennen,\ndeze fictie is niet uit den booze, en moet ik kiezen\ntusschen dominé Grant en zijn discipel Jozua, dan .mag ik\nniet anders dan aan de zijde van den laatstgenoemde mij plaatsen.\nIs dè lezer zoo ver gebracht, dan is reeds veel gewonnen!\nEr is leven ontstaan in de doodsbeenderen; twijfel gewekt in\nzielen, die tot hiertoe in den roes van zelfgenoegzaam bijgeloof\nhadden voortgedommeld.\nMaar dat is zeker nog niet genoeg; vooral voor den praktischen\nmensch bestaan er duizend middelen, om zich van die\nonpraktische twijfelingen te ontdoen. Waartoe, zoo kan hij\nvragen, dient het stellen van het alternatief: of met Jozua of\nmet dominé Grant? Ik kan immers tusschen beiden doorgaan.\nAl verfoei ik de liefdelooze hooghartigheid van den priester,\ndie de slachtoffers van den treurigen toestand der samenleving in\nal hun ellende aan den weg laat liggen, ik behoef mij daarom\nniet gelijk te maken aan den armen dweper, die zich tusschen\nde raderen van het maatschappelijk organisme werpt, om het\ntot stilstand te brengen, maar met geen ander gevolg, dan\ndat hij er door wordt verpletterd? Liever wil ik den gulden\nmiddenweg nemen. Die is breed en effen en het gezelschap\nvan de duizenden, die hem met mij bewandelen, is mij een\nwaarborg, dat het de rechte is, die tot het doel voert.\n\nEEN EVANGELIE VOOR DEN VIERDEN STAND. 477\nZou onze auteur zijn oogmerk bereiken, dan moest hij zijnen\nlezers deze uitvlucht ontnemen. En hij deed het door hen in\nhet geweten te grijpen. Waarom toch boezemt deze Jozua\nzooveel belangstelling in ? Immers alleen omdat hij met zooveel\nernst en gemoedelijkheid, met zooveel trouw en eerlijkheid\nde beginselen naleeft, waaraan de vrome protestanten van alle\nkleur en richting, in Engeland zoowel als elders, hun zegel\nhechten. Deze Jozua moge in enkele dingen, b. v. in zijne\nwaardeering van de Parijsche commune, op zich zelf staan,\nzijne grondstelling: de christen is ten stelligste verplicht zijn\nleven in te richten naar het voorbeeld van Jezus, zooals het\nin de evangeliën is geschetst, die stelling, men zou ze kunnen\nnoemen de leuze van Jozua\'s leven en streven, wordt door de\nmassa der christenen gereedelijk onderschreven.\nNeem uit deze waarachtige historie de ijzeren consequentie\nweg, waarmede de held deze zijne leus in toepassing brengt,\nen er blijft nagenoeg niets over. Want die held is het alleen\ndoor zijne consequentie. En al wil ik nu niet beweren, dat\ndit boek het toovermiddel zal blijken te zijn, dat de gewone\nchristenen van hunne praktische inconsequentie geneest, toch\nmeen ik, is de indrukwekkende figuur van Jozua, die daar\nstaat als één uit duizenden, een doener des woords, te midden\nvan een geslacht van naamchristenen; zulk een man uit\néén stuk, beweer ik, is bij uitnemendheid geschikt, om de welgezinde,\nmaar in hunne halfslachtigheid en tweeslachtigheid\nvoortdrijvende geloovigen uit hunne treurige slaapdronkenheid\nwakker te schudden.\nDaartoe nu moeten ook de vragen dienen, waarmee de auteur\nzijn boek besluit. Zij zijn alleen gesteld om de uit den slaap\nopgewekte lezers te dwingen van stonde aan zich rekenschap\nte geven van de richting waarin zij zich thans zelfstandig hebben\nvoort te bewegen. Daarom staan dan ook deze vragen\nhier aan het eind op hare juiste plaats. Zij wijzen de stemming\naan waarin de schrijver zijne lezers wilde brengen; het doel\nwaartoe deze schoone fictie in het leven werd geroepen; het\npraktisch resultaat waar deze moderne profeet zijne hoorders\nwil henenleiden. Weg met alle halfheid! Weest wie ge zegt\nte zijn! Houdt op met uw christentitel te spelen! Doet wat\ngij doet met geheel uw hart en in overeenstemming met uw\nlevensbeschouwing! Ziedaar de les, door het leven van Jozua\ngepredikt, en in de slotvragen door den auteur zijnen lezers\n\n4 7 8 EEN EVANGELIE VOOR DEN VIERDEN STAND.\naan het hart gelegd. Niets anders willen die vragen dan de\nerkenning van dit feit: de christenen onzer dagen — en hier\nwordt natuurlijk in de eerste plaats door den schrijver aan zijne\nlandgenooten gedacht — doen niet waartoe zij door hunne\nbelijdenis erkennen verplicht te zijn, of liever: de gansche\ninrichting van hun leven en die der maatschappij waarin zij\ngenoegen nemen, is in de meest stellige tegenspraak met de\nvoorschriften van hem, dien zij als hun van God gegeven\nmeester hulde en vereering toebrengen.\nHet is op deze gronden dat ik meen de beide vroeger gestelde\nvragen toestemmend te mogen beantwoorden, en het\nvoor bewezen te mogen houden, dat in het schijnbaar onbevredigend\nslot de schrijver zijne bedoeling ten volle uitgesproken\n, en aan zijn boek de behoorlijke afronding heeft gegeven.\nEen andere vraag echter is het, of de persoon van Jozua\nnaar de bedoeling van hem die deze type in het leven riep,\nmoet dienen om het tegenwoordig levend geslacht tot consequente\nnavolging van Jezus van Nazareth op te wekken, dan\nwel om de onmogelijkheid in het licht te stellen van de hervorming\nder tegenwoordige maatschappij door toepassing van\nhet oorspronkelijk christelijk beginsel? Die vraag, hoezeer zij\nook onze belangstelling verdient, heeft, zoo ver ik zien kan,\nde schrijver niet willen beantwoorden, en ik zou durven aannemen\n, dat hij voor zich zelf in deze nog niet tot volstrekte\nbeslissing was gekomen. In hoever deze onzekerheid verklaard\nmoet worden uit het onvolledige van de wetenschappelijke toerusting,\nwaarmede de schrijver zijn taak aanvaardde, wil ik hier\nniet onderzoeken, maar bepaal mij tot de opmerking dat de voorstelling\ndoor hem in den persoon van Jozua van het oorspronkelijke\nchristendom en diens stichter gegeven, wat de hoofdzaak\nbetreft, gereedelijk kon worden geaccepteerd door het meerendeel\nder lezers voor wie hij schreef. Wij zien hoe bij Jozua die\nvoorstelling zich van lieverlede wijzigde, naarmate hij zich\ngeestelijk ontwikkelde. Maar onveranderd blijft bij hem het\ngeloof aan de onvoorwaardelijke verplichting des christens om\nden Jezus der evangeliën als den leeraar der waarheid en het\ntoonbeeld van menschelijke deugd na te volgen. En zou hierin\nniet in hoofdzaak het credo gelegen zijn van het gros der\nchristenen? Men zegge niet: Maar deze Jozua is eeti ongeloovige,\nstraks ook een onkerkelijk man; hij verwerpt de waarheid\n\nEEN EVANGELIE VOOR DEN VIERDEN STAND. 479\nder wonderverhalen, en wil zonder hulp van officieele geestelijke\nherders den weg ten hemel vinden ! Zou dat niet genoeg\nzijn om elk rechtgeaard Christen eene huivering door de leden\nte jagen en hem met afgrijzen te vervullen voor alles wat van\ndezen Jozua uitgaat? Ik geloof het niet; vooreerst toch — ik\nheb er reeds vroeger op gewezen — het gistingsproces is thans\nin alle protestantsche landen in vollen gang, en ten andere,\nJozua treedt in den aanvang voor de lezers op met een onverdacht\nwondergeloof, waarvan hij door een echt Engelsche\nkuur, de praktische proefneming, wordt genezen. Zijn twijfel\naan de onfeilbaarheid der kerk ontstaat eerst, nadat hem de onmacht\nharer priesters, om de sociale vraagstukken van den dag,\nde ernstige conflicten tusschen christelijke theorie en praktijk\nop bevredigende wijze op te lossen, proefondervindelijk is gebleken.\nEu dan eerst keert hij aan die kerk den rug toe, als\nhij moet ondervinden, dat hare dienaars de beschuldiging van\nonchristelijken levenswandel niet anders dan door zweepslagen\nweten af te weren. Gelijk voor Jozua, zoo is ook voor duizenden\nin het hedendaagsche Engeland en daarbuiten het prestige\nder kerk tegelijk met het geloof aan de schriftletter voor\ngoed voorbijgegaan, zonder dat daarom de liefde voor Jezus en\nhet heilig ontzag voor zijn gebod verkoelde. Zelfs in zijne\nomhelzing der commune blijft immers Jozua aan zijne eerste\nliefde getrouw. In zoover is hij door en door conservatief, in\nweerwil van al zijne radikale eigenschappen. Hij staat met alle\nernstige en innige vromen onder zijne landgenooten op denzelfden\nbodem. Alleen door klerikale verdachtmaking wordt\nhunne sympathie voor hem tijdelijk in haat veranderd. Door\nde "Ware historie" van de hand van den discipel, dien hij lief\nhad, Johannes, zijn apostel en evangelist, zullen zij, er is\ngeen twijfel aan, wederom voor hem gewonnen worden. Hij\nis vleesch van hun vleesch, been van hun been; alleen daarin\nvan hen verschillende en boven hen verheven, dat hij, bij het\nHeere, Heere roepen, de christelijke daad voegt en in geheel\nzijn leven het beeld draagt van den goddelijken meester. Met\néén woord, hij is hun ideaal, hun Messias. Jozua is voor\nhen, wat Jezus was voor zijn volk. Of zoo hij het nog niet\nis, hij zal het worden; daarop kan de schrijver staat maken.\nMaar, vraagt men, staat dan Jezus van Nazareth naar de\novertuiging der hedendaagsche christenen (ook in Engeland)\nniet op te grooten afstand van alles wat naar communisme en\n\n480 EEN EVANGELIE VOOR BEN VIERDEN STAND.\nsocialisme zweemt, dan dat zij met dezen nieuwerwetschen Jezus\nzouden kunnen dwepen ? Ik zou willen antwoorden: zooals onze\nevangeliën in den regel gelezen en verstaan worden, geven\nzij inderdaad eenen Jezus te aanschouwen , die, leefde hij in\nonzen tijd, zich het lot van den vierden stand, waartoe hij ,\ndes timmermans zoon, zelf behoorde, zou hebben aangetrokken.\nWat hij Mammon noemde, heet thans kapitaal. De proletariërs\nteekende hij in het beeld van den melaatschen Lazarus, den\nverworpeling der maatschappij, den vriend der hemellingen.\nHeeft hij voor de rijken van zijnen tijd zonder onderscheid\nden hemel gesloten, heeft hij, alleen omdat de vorst dezer\nwereld hen zoo ruimschoots van tijdelijke middelen voorzag,\nhet "wee u!" over hen uitgesproken, niet ten onrechte zoekt een\nman als Jozua in het woord en den voorgang van dien meester\nsteun en aanmoediging bij zijn strijd tegen de hedendaagsche\nmaatschappij, waarin de Mammon nog altijd den boventoon voert.\nMen versta mij wel. Ik zie de eenzijdigheid, de onjuistheid ,\nwaardoor zulk eene opvatting van Jezus\' maatschappelijk streven\nwordt gekenmerkt, niet voorbij. Tk vraag slechts, is zij\nniet minder eenzijdig, minder onjuist dan die, welke Jozua\nallerwege bij de vrienden der kerk te bestrijden vindt ?\nIk wil volstrekt niet uit het oog verliezen, dat het N. T.\ntal van Jezus-woorden bevat, waarvan de vijanden van geweldige\nmaatregelen, de bedaarde christenmenschen, de lieden\nvan het behoud, de vrienden van rustige rust, de voorstanders\nvan fatsoenlijke, welgemanierde philanthropie, zich kunnen bedienen\nals van wapenen tegen de radikale hervormers van het\nslag van onzen Jozua. Maar ik vraag, is er ergerlijker en\nschromelijker miskenning van den Jezus der historie denkbaar ,\ndan die wij aantreffen bij. dominé Grant en consorten, welke\nhem maken tot een patroon van het behoud, tot een echten\njuste-milieu-man ?\nNu het christenvolk, en daarvan niet het minst de vierde\nstand, genezen van de behoefte aan de maagprikkeling, die het\nkerkelijke dogme verschafte, en genoeg geëmancipeerd om zich\nzijn eigen Jezusbeeld te construeeren, zelf het N. T. in handen\nneemt, behoeft het maar weinig terechtwijzing, om in den\nman van Nazareth bij voorkeur de forsche gestalte van een\nvolksleider te onderscheiden, en zich aangetrokken te voelen\ndoor het revolutionaire van zijn arbeid, dat hem de martelaarskroon\nbezorgde.\n\nEEN EVANGELIE VOOR DEN VIERDEN STAND. 481\nEn zie hier dan ook de reden, waarom ik meende te mogen\nbeweren, dat een boek als deze "ware historie" leerrijk is\nvoor beoefenaars der wetenschap. — Het vestigt onze aandacht\nop het gebruik, dat in ongeleerde kringen gemaakt wordt\nvan de vrijheid, om de geschiedenis van Jezus als de geschiedenis\nvan een werkelijk mensch te lezen. Wij allen, wie wij\nzijn mogen, lijden aan eenzijdigheid. Wij moeten elkander\naanvullen. De waardeering van een hervormer, een volksvriend\nals Jezus, is niet bij uitsluiting toe te vertrouwen aan de geleerden\nvan professie, evejimin als aan de zuilen der kerk. —\nDe mannen van het vak hebben geen reden om hooghartig\niemands bijstand af te wijzen bij hun streven om het volle\nlicht der waarheid te doen opgaan over het leven van Jezus\nvan Nazareth. Hoeveel eeuwen lang is dat leven als met opzet\nmiskend, ja onkenbaar gemaakt! Hoe lang heeft de kerk angstvallig\nde resultaten van het historisch critisch onderzoek voor\nde schare verborgen gehouden! Nu dit eindelijk niet meer\nmogelijk blijkt te zijn, is het van hoog belang na te gaan\nwelk gebruik door de eenvoudige ongeletterde vromen wordt\ngemaakt van hetgeen door de mannen der moderne wetenschap\naangaande den historischen Jezus in het midden is gebracht.\nEr is, meen ik, ook in dezen zin waarheid in het "vox populi\nvox dei", dat er een geheel eigenaardige waarde moet worden\ntoegekend aan het, ik zou haast zeggen instinctmatig oordeel\nder ongeleerden over de uitkomsten van het wetenschappelijk\nonderzoek aangaande een onderwerp als het bedoelde. Indien\nook al de mij onbekende auteur zelf niet tot het Ongeletterde\nvolk behoort, zelfstandig beoefenaar der wetenschap, waaraan\nhij zoo menig resultaat ontleende, was hij wel niet. In allen\ngevalle door zijn boek bracht hij de vraag: Wat wilde Jezus\nin zijnen tijd en wat zou hij in den onzen willen? voor het\nforum van het volk.\nZoo beschouwd, is dus het kleine boekske een belangrijk\nverschijnsel te noemen. Deze Jozua, zoo veel durf ik gerust\nprofeteeren, is bestemd om de gedachten van velen te openbaren.\nIn deze fictie zie ik eene proefneming op het christelijke\nvolk, die dienen moet om aan den dag te brengen, hoe het\ndenkt en gezind is ten aanzien van de geliefkoosde stelling\nder modernen : Jezus\' waarde ligt in zijn zuiver menschelijke\neigenschappen en die der christenen in de reproductie van\nJezus\' levensbeginsel.\n\n48.2 EEN EVANGELIE VOOK DEN VIERDEN STAND.\nJa, eene proefneming mag dat boek heeten ; eene eerste schrede\nop een nieuwen weg; eene krachtige poging om tal van verouderde\nmaar toch nog niet opgeruimde denkbeelden door\ngezonde levenskrachtige beschouwing te doen vervangen.\nEen Evangelie te geven voor den vierden stand zoo mogelijk\nvervat in de woorden van Jezus van Nazareth en met den stempel\nvan zijn gezag gewaarmerkt, ziedaar wat hier werd beproefd. Van\ngeen dogma, van geen geloof in het supranatureele, van geen ceremonieel,\nvan geen sacrament is eenig heil meer te wachten!\nLang genoeg heeft men de paria\'s der maatschappij zoeken\nte bevredigen met deze surrogaten van het echte christendom.\nDat christendom veroordeelt in beginsel de ongelijkheid der\nmaatschappelijke standen, waarmede het quasi christendom van\nbijna al de kerkgenootschappen vrede heeft. Jjaat ons zien\nof deze waarheid niet als met handen is te grijpen voor allen,\ndie in hun hart met Jezus dwepen. Geven wij aan dien\nJezus eene zichtbare gestalte. Dat hij optrede onder ons in\nal zijne beminnelijkheid ja, maar ook met al de kracht zijner\novertuiging, met zijne volle minachting voor het oordeel der\naristocraten en priesters. Dat hij wandele onder ons als een\nvriend van de verworpelingen der samenleving, omgang houdende\nmet tollenaars en zondaressen, het verlorene zoekende\nte behouden, niet door nederbuigende hooghartigheid als van\nden meerdere jegens den mindere, maar door eene liefde, welke\nhare levenskracht put uit het geloof aan de waarachtige menschenwaarde\nvan armen en onderdrukten. Met één woord,\ndat het idealisme van den man van Nazareth vleesch worde en\nonder ons woning make, en men zal zien, of het met blijdschap\nontvangen, met warmte begroet en omhelsd wordt door de zich\nchristelijk noemende wereld, dan wel of zij het als dwaas bespotten,\nals ergerlijk tegenstaan, als oproerig kruisigen zal.\nMen zegge niet: maar zij is slechts eene fictie, deze "ware\nhistorie!" Zoo het verdichte verhaal maar niet lijdt aan inwendige\nonwaarheid en onwaarschijnlijkheid ; zoo maar de gecreëerde\ntype een sterk sprekende gestalte, een eigen leven,\neen indrukwekkend karakter vertoont; zoo maar de lezer geboeid\nwordt door de schoonheid van het geschetste beeld en in\ndezen Jozua den echten discipel, in zijnen levenswandel de volkomen\nconsequente navolging van Jezus kan erkennen, dan is\naan de vereischten voldaan, om daarvan althans voor het oogenblik\neene krachtige uitwerking te kunnen verwachten. Al\n\nBEN EVANGELIE VOOR DEN VIERDEN STAND. 483\nzijn er gegronde aanmerkingen te maken op de voorstelling,\ndie hier van Jezus\' persoon en bedoeling gegeven wordt; het\nkomt er slechts op aan, of die voorstelling kan geaccepteerd\nworden door die lezers waarvoor het boek bepaaldelijk bestemd\nwas. En mijns inziens kan die vraag niet anders dan toestemmend\nbeantwoord worden.\nOndanks den schijn van scepticisme, dien de schrijver aanneemt,\nspreekt uit zijn boek eene warme ingenomenheid met\nJezus en zijn evangelie. Er is geen twijfel aan of hij zal\ndaardoor voor de meesten zijner lezers zich aangenaam hebben\ngemaakt. Gemakkelijker zal hij gehoor vinden ook voor de\nparadoxen, die hij verkondigt, nu zijne zucht om aan Jezus en\nzijn werk volkomen recht te laten weêrvareti, boven allen\ntwijfel verheven is.\nDie oprechte waardeering, die warme sympathie is als het\nware de positieve grondtoon, waarin het geheele boek is geschreven\nen waardoor het in weerwil van al de negaties, die\nhet bevat, een warm onthaal bij alle gemoedelijke christenen\nkan vinden.\nIntusschen: de invloed van dit boek zal niet blijvend\nkunnen zijn, indien het mocht blijken, dat de schrijver in\nzijne opvatting van het oorspronkelijke christendom ten eenenmale\nhet spoor bijster was. Immers op den duur moet de\nvoorstelling welke op wetenschappelijke gronden de juistere\nis \'gebleken, doordringen ook tot die kringen, waarin de stem\nder wetenschap het laatst gehoord en verstaan wordt. Zeker,\nindien Jozua zich moest onderwerpen aan een examen in staathuishoudkunde\nen historische kritiek, hij zou een povere figuur\nmaken. Het blijkt volstrekt niet, dat hij gebruik heeft gemaakt\nvan de voorlichting der deskundigen, toen hij zich neerzette\nom uit de evangeliën het beeld van Jezus te construeeren.\nHet blijkt zelfs niet, dat hij eeuig denkbeeld had van de zeer\ngroote moeielijkheden, die er aan verbonden zijn, om uit zulke\ntroebele bronnen de reine historie te voorschijn te roepen.\nDe wijze waarop hij met het verhaal der evangelisten te werk\ngaat, is hoogst willekeurig. Waarschijnlijk zou hij buiten staat\nzijn zich behoorlijk te verantwoorden, indien men hem afvroeg :\n•met welk recht spreekt gij met zooveel fiducie over hetgeen\nJezus gezegd en gedaan heeft, terwijl ge zelf\' erkent, dat de\nberichtgevers lang niet altijd te vertrouwen zijn, en met name\nzoo dikwijls zij aan Jezus wonderdaden toeschrijven, d. i. voor\n\n484 KEN EVANGELIE VOOR DEN VIERDEN STAND.\nongeveer § gedeelte hunner mededeeli']
In this reception

No persons found

Via received works
The true history of Joshua Davidson Eliza Lynn Linton