*Article in De Gids ARTICLE

Title *Article in De Gids
Is same as work *Article in De Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1888
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.516]\n“Sneeuwvlokken door HÉLÈNE SWARTH. Amsterdam, P. N.\nvan Kampen & Zoon. 1888.\n\nAan de bewonderaars van lieve, huiselijke poëzie geven dichters\n«Is de zooevengenoemde, en anderen van gelijke stemming en talent,\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 517\nal wat zij verlangen kunnen; maar om poëzie in den diepsfen,\nvolsten zin te genieten, moet men naar elders het oor wenden.\nLeest men na de huiselijke poëeten een sonnet van H e l e n e\nS w a r t h, dan is het of men, na een bevallig, melodieus vedeldeuntje\nop een orkestviool, een kunstenaar als Joachim op zijn koninklijk\ninstrument een adagio van Beethoven hoort vertolken. Die breede,\nvolle toon, die nog lang blijft natrillen in het gemoed, is ook de\ntoon van Helene Swarth\'s beste gedichten. Een zeer innig en rijk\ngemoedsleven en een bij uitnemendheid artistiek gevoel spreken\nuit alles wat van deze dichteres uitgaat.\nIn het stille Mechelen, waar het letterkundig leven verre van\nopgewekt is, schrijft Hélène Swarth hare gedichten, maar die afzondering,\nvoedster wellicht van hare melancholie, dat buiten aanraking\nzijn met de Nederlandsche literaire kringen verhindert haar\ntalent niet, zich op merkwaardige wijze te ontwikkelen. Elke nieuwe\nbundel getuigt van dieper, inniger gemoedsleven, van fijner, hooger\nkunstopvatting.\nMen kent de stemming, waarin de gedichten dezer kunstenares\ngeschreven plegen te zijn. De diepe melancholie, welke uit hare\nvroegere gedichten sprak, vormt ook den grondtoon van haren\njongsten bundel.\nReeds in den eersten regel van het drietal sonnetten, dat zij tot\ninleiding van deze gedichtenreeks schreef, vernemen wij :\nMijn leven is gelijk een winterdag....\nHet matgrijze licht der winterzon moge haar al een oogenblik\nbestralen,\nDan valt de wolkenvoorhang stil weer dicht\nEn witte vlokken dwalen door den mist\nEn dalen zacht op stam en takkenbrona.\n# Vliedt nu" — vraagt zij :\nVliedt nu mijn engel niet naar \'t eeuwig licht?\nDe sneeuw zijgt duizlig dwarrlend neer . . . mij is \'t\nOf vlokken vlogen uit zijn vleugeldons.\nDat zijn de s n e e u w v l o k k e n waarnaar de dichteres haren bundel\nbetitelde, vlokken waarin ook wij het vleugeldons van haren\ngoeden engel gaarne herkennen.\n\n518 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nHelene Swarth ziet het leven ;/dogr een mist van tranen", maar\nzij vindt ook vaak weelde in haar droefheid. Het zijn die oogenblikken\nwaarvan zij zegt:\n\'t was of de flonkerstippen\nDer sterren daalden tot de donkere daken\nEn of ik groeide, tot ik ze aan kon raken.\nMijn blijde ziel steeg juichend tot mijn lippen\nEn uit mijne oogen welde, warm en teeder,\nAls avonddauw, bij bladstil Juliweder.\nEn als het kind, dat kralen aan roode zij of gouddraad rijgt\nom er hare moeder mooi mee te maken, rijgt zij have tranen samen\n;/aan gouddraad van gedachte".\nDe vreugde van anderen stoort haar in hare overdenkingen,\ngelijk in die sterrennacht, wanneer zij „naar het lied der verre\nsterren" luisterend, den lach van een troep vroolijke knapen\nverneemt:\nToen hoorde ik lachen in de verte — en koud,\nAls sneeuw in \'t hart der bloem aan \'t opengaan,\nViel mij dat lachen in de ontloken blaen\nDer ziel.\nEen enkele maal slechts komt er iets als levenslust over haar;\nmaar te midden van de rozen, waarmede zij haren beker omkranst\nwil zien, en van de viooltjes, waarmede zij haar lokken wil sieren,\nziet zij reeds in \'t verschiet de graf bloem bloeien {Levenslust).\nZichzelve vergelijkt zij bij een speler, die zijn laatste handvol\ngoud op ééne kleur heeft gezet, verliest, en nu geen moed tot\nleven meer heeft:\nZoo heb ik al mijn kansen op geluk,\nEn al mijn levensdroomen, stuk voor stuk,\nVerspeeld . . . . en \'t noodlot wees mijn liefde op u.\nIk waagde één handvol gouden droomen nog,\n\'t Was alles wat mij overbleef en toch\nVerloor ik weer . . . o ziel mijn ziel, wat nu?\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 519\nDat voortdurend zien van het eigen leed in het leven is zeker\nwel het treffendst in beeld gebracht in dat schoon sonnet Op reis,\nGelijk een reizende in een schoone streek,\nmet het opmerkelijk slot:\nEn \'k ruk aan \'t raampje , . . dat niet opengaat —\nhetwelk de lezers van de Gids in ons Octobernummer hebben mogen\ngenieten.\nToch denke men niet, dat de dichteres met hare droefheid te\nkoop loopt. Zij komt niet,\nbleek en \'t oog van tranen rood,\nGelijk een arme, huis aan huis, om brood,\nVol deemoed, beedlen om uw medelij.\nWaarom u dan mijn hand dien beker bood,\nVol bitterzoeten weemoed? — zet, o gij\nVoor wie hij niet is, snel die kelk terzij,\nWaarin ik zacht mijn stille tranen goot!\nIk schenk de wereld wat ik dacht en schreef,\nOpdat, als ik lang dood zal zijn en \'t mos\nDekt, op mijn graf, mijn uitgewischten naam,\nNog twee of drie het boek, dat ik nu geef,\nHerlezen, op een eenzaam plekje in \'t bosch,\nMet dank en liefde: \'k droom geen schooner faam.\n„Twee of drie* — het moge zoo wezen: een hooge geest weet\ner zich mede te vreden te stellen, door slechts enkele weinigen\nbegrepen en gewaardeerd te worden; — toch lijdt het geen twijfel\nof die ;/twee of drie\'\', die na jaren haar boek nog zullen herlezen,\nzullen twee of drie anderen weten te vinden, welke zich op hunne\nbeurt aan deze verzen verkwikken, — en zoo voort, tot zich die\nkleine gemeente gevormd heeft, welke een kunstenares van hoogen\nrang in eere houdt en haar naam overbrengt van geslacht tot\ngeslacht.\nZoolang er bemind en geleden wordt hier op aarde, zullen er\nzijn, die hunne stemming terugvinden in dat stemmingsvolle Dóode\n\n520 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nliefde, een lied vol ingehouden tranen, dat klinkt als een zangerig\nEequiem :\nLaat nu de doodsklok voor mijn Liefde luiden!\nVlecht in haar lokken leliewitte rozen,\nHecht aan haar boezem bloemen welgekozen,\nDie weelde en leven, dood en rouw beduiden.\nLaat aan haar hand den levensappel blozen.\nStrooi om haar peluw koele balsemkrniden.\nGeef haar den sluier en den dos der bruiden,\nHul mij in \'t zwart, de kleur der vreugdeloozen.\nLaat mij nog eens die marmren lippen kussen !\nDe priesters preevlen en de kaarsen branden....\n\'t Is me of die kus mijn ziel in tweeën kliefde.\nO trouwe vriend, tracht niet mijn smart te sussen.\nLeg op mijn hoofd uw zegenende handen\nEn laat mij weenen, om mijn doode Liefde!\nEn zoo zingt de dichteres van de bange nachten, die zij doorwaakt\n(Bange nacht), van de bleeke Erinnering die, als zij alleen\nzit bij den uitgebluschten haard, verwelkte bloemen komt storten\nin haar schoot (Erinnering), of des nachts droef en zwijgend voor\nhaar komt staan (Verleden).\nIk zie u naadren, bleek in \'t licht der maan,\nO schimmen van mijn dagen, aan den voet\nDer sponde waar ik droom •— een stille stoet —\nEn zwijgend blijft gij voor mijn leger staan...\nVrees niet dat nieuwe dagen uit mijn ziel\nUw bitterzoete erinnring bannen! — Neen,\nIk doe als \'t meisje dat haar paerelsnoer\nZag breken: eiken paerel die daar viel,\nRaapt zij zorgvuldig van den gladden vloer\nEn telt ze na — en daar ontbreekt niet een.\nWel tracht zij, als de moeder \'t lijdend kind, haar leed in slaap\nte zingen (Wiegelied); wel tooit zij, gelijk een arm schilder de\nkale wanden van zijn kamertje met landschappen en figuren versrert\nhaar ffeng bestaan met zelfgeschapen schoon" (Illusie), maar het\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 521\nblijft donker in haar ziel; zelfs de natuur die zij placht te bevolken\nmet schoone droomen, aan wier altaar zij als smeekelinge\nkwam, die haar tot kalmte stemde, vermag haar niet meer te\ntroosten, nu zij tot de overtuiging gekomen is:\n\'t was waan, natuur Vent geen erbarmen,\nZij pronkt met zielvol schoon, dat wij haar schenken.\nStraks laat zij haar eigen leed rusten; maar wanneer zij omziet\nnaar de stof voor een lied buiten haar, dan wordt haar blik\ntoch aanstonds weer geboeid door al wat spreekt van droefheid en\nlijden. Dan dicht zij Balladen als Een lied van de Zee, de zee die\nde arme visschers verslindt, Van een Koningsdochter, die een visschersknaap\nliefheeft, met hem in den donkeren nacht vlucht en\nin den storm op zee den dood vindt. Of zij vindt, als in Judaskus,\nin het lijden van den Man der Smarte een tafereel, dat zij\nin enkele trekken zóó weet te beelden dat het levend voor u staat.\nZoo treedt Helene Swarth in haren jongsten verzenbundel weder\nvoor ons als de dichteres van het droeve, voor wie de wereld zich\nvoordoet als één onmetelijk tranendal, als de gewonde, die te vergeefs\n„het heulsap van het lied* op hare wonden giet. Maar tevens\nzien wij in haar de gerijpte kunstenares, die, zonder tot de gewilde\nzonderlingheden of quasi-geniale geluiden van zekere school\nhaar toevlucht te nemen, in hooge dichterlijke taal, met een zuiver\nen innig gevoel voor het zangerige en klankvolle van algemeen\nverstaanbaar Nederlandsch, haar diepst gevoelen, als in fijn gedreven\nzilver of in gebeeldhouwd marmer, tot kunstwerken omschept.\nWat hebben wij nog van deze rijkbegaafde te verwachten? Aan\nhet eind van den bundel vinden wij een sonnet, waarin de dichteres,\nherinnerende dat zij „bleek van rouw* haar ziel voor ieder\nheeft blootgelegd, vervolgt:\nNu wil \'k mij dichter in mijn mantel hullen,\nDe hooge roeping, mij door God gegeven,\nNiet meer miskennen, doch haar trouw vervallen.\nAlleen, doch moedig, wil ik voorwaarts tijgen\nEn, \'t hart omhoog, mijn leven leeren leven\nMet kalmen blik en onverbroken zwijgen.\nWat moeten wij hieruit lezen? Is dit een afscheid? De dichteres\n\n522 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nkan liet niet uieenen. Waar de plaats is van eene kunstenares als\nzij, heeft zij ons zelf gezegd in het sonnet Op den bergtop!\nEn op den bergtop stond ik, gansch alleen,\nIn reine ruimte en zuiver zonnelicht.\nEn grootsche vreugde, als na volbrachten plicht,\nStroomde over \'t landschap, aan mijn voeten, heen.\nSchoon scheen de wereld me, als een schoon gedicht,\nVol melodie en meening; ver en kleen\nMijn groote smart, verzonken in \'t verleen.\nOp dien bergtop is haar plaats, waar eigen smart in liet niet verzinkt\nen de wereld, als een kunstwerk vol beteekenis, vóór haar ligt.\nVan die zonnige hoogte zinge zij voortaan haar lied. Wij zetten\nons aan den voet van den berg — en luisteren.\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Sneeuwvlokken
In this reception

No persons found

Via received works
Sneeuwvlokken Hélène Swarth