Notes |
['[p.179]\r\n“Oud en Jong, door Mevrouw VAN WESTRHEENE. 2 dln. Amsterdam,\r\nP. N. van Kampen & Zoon. 1883.\r\n\r\nVerloren of gewonnen? Te zwaar geboet.\' Twee Novellen,\r\ndoor ELISE SOER. Den Haag, Gebroeders van Cleeff. 1883.\r\n\r\nDrie Novellen. — Twee Poppen. — Een Vrouwenhater. —\r\nOom Jozef, door Mevr. LA CHAPELLE—ROOBOL. Amsterdam, J.\r\nE. Sikken. 1883.\r\n\r\nWij weten niet of op het gebied der oorspronkelijke romanliteratuur\r\nten onzent de vraag gelijken tred houdt met het aanbod.\r\nHet „velen voelen zich geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren",\r\nof, moderner: ;/den strijd voor het bestaan overleven alleen de\r\nbest bewerktuigden", zal ook hier wel toepassing dulden. Dat er\r\nveel, zeer veel wordt aangeboden, is zeker ; en het ergste is dat\r\nhet aanbod in vele gevallen geschiedt door haar, uit wier handen\r\neen hoffelijk man moeilijk weigeren kan iets aan te nemen: door\r\nNederlandsche vrouwen.\r\nWederom zijn er drie dames aan het woord, die den schrijver\r\nder letterkundige kroniek een beoordeelende aankondiging harer\r\nwerken verzoeken : Mevr. Van W e s t r h e e n e, een oude bekende\r\nop romantisch gebied, en de dames E l i s e S o e r en La\r\nC h a p e 11 e - R o o b o 1, die — als wij goed zijn ingelicht — voor het\r\neerst in het publiek optreden. Que voulez vous qu\'üfasse cordre trois?\r\nMevrouw van Westrheene geeft in Oud en Jong, in twee deelen,\r\neen romantisch verhaal, waarin onder anderen de geschiedenis voorkomt\r\nvan een meisje, de dochter van een onbemiddeld en al te\r\nrijk met kinderen gezegend Zwitsersch predikant, dat, slechts weinige\r\nmaanden oud, door een kinderloos Hollandsen echtpaar wordt aangenomen\r\n; dan, wanneer de pleegmoeder kort daarna gestorven is,\r\ndoor den pleegvader uit Keulen naar Zwitserland wordt teruggezonden,\r\nmaar door de min, die het geleiden moet, in handen wordt\r\ngespeeld van zekere Hollandsche dame, Mevrouw Ona, die thans\r\nde werkelijke pleegmoeder wordt van de bekoorlijke Agnes, een\r\nder hoofdpersonen van dezen roman.\r\nMen moge spotten met de Duitschers, die in alles zoo schoolsch,\r\nzoo systematisch te werk gaan, die, als Ereytag, een techniek van\r\n\r\n180 LETTERKUNDIGE KBONIEK.\r\nhet drama, en, als Spielhagen, een techniek van den roman schrijven; —\r\ndat er grondregelen zijn, waaraan een romanschrijver zich heeft te\r\nhouden, erkennen ook de Eranschen, zij, die zich een onvervreemdbaar\r\nrecht verworven hebben om, waar het romanliteratuur geldt, een\r\nwoordje mee te spreken. Niet in dikke boeken hebben de Eransche\r\nromanciers hunne theorieën neergelegd, althans niet in den wetenschappelijken\r\nvorm, dien de Duitschers er voor kozen. De door hen\r\ngehuldigde grondregels moeten wij vooral uit hunne romans zelven\r\nleeren kennen.\r\nTot die grondregels behoort, dat in een roman eenheid van handeling\r\ndient te heersenen; dat de gebeurtenissen, de feiten, de handelingen\r\nuit elkander voortvloeien, en, in gematigder of sneller pas\r\nvoortschrijdend, zich ontwikkelen in eene bepaalde richting. In verband\r\ndaarmede staat de eisch dat de epische dichter, bij het scheppen\r\nvan zijne figuren, ééne figuur in het oog houde, die zich van de\r\nverschillende gestalten, welke zijn verhaal bevolken, allengs losmaakt,\r\nmeer op den voorgrond treedt, en wier doen en laten,\r\nlieven en lijden het middelpunt vormen, waarom zich het doen en\r\nlaten, het lieven en lijden der andere personen bewegen. Voelt men\r\nden esprit de suite, de epische kracht niet in zich om den roman in\r\ndie vaste richting te sturen, om zulk een held of zulk eene heldin\r\nte voorschijn te doen treden, dan moge men een verdienstelijk novellist\r\nzijn, die een of andere treffende gebeurtenis in boeienden, zelfs artistieken\r\nvorm weet te gieten, maar een romanschrijver is men niet.\r\nDit lijken waarheden zóó onnoozel, zóó kinderachtig eenvoudig, dat\r\nmen zich haast schaamt ze neer te schrijven. En toch worden ze door\r\nonze nederlandsche romanschrijfsters telkens weer uit het oog verloren.\r\nZoo thans weder in Oud en Jong. Men beproeve eens van de\r\ntoch niet zeer ingewikkelde gebeurtenissen, welke in dezen roman\r\nplaats hebben, een geleidelijk verhaal te geven, en men zal het\r\nbest beseffen waaraan het hier hapert. De meer of minder belangrijke\r\ngeschiedenissen van eenige gezinnen zijn hier bijeengebracht,\r\nzonder dat er een gemeenschappelijk belang, een gemeenschappelijke\r\nstrijd, een persoon is, welke hen vereenigt. En die geschiedenissen\r\nworden ons verhaald, niet geleidelijk, maar telkens doorvlochten\r\nmet verhalen van hetgeen vroeger gebeurd is : Wede?\' een terugblik\r\nheet, zeer karakterstiek, een der hoofdstukken van het tweede deel.\r\nHet gevolg is dat de belangstelling, die over zooveel verschillende\r\npersonen en verwikkelingen, over huiselijke twisten, over misver\r\n\r\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 181\r\nstanden en kibbelingen tusschen minnende harten, versnipperd\r\nwordt, allengs plaats maakt voor een zekere onverschilligheid, en\r\ndie men de eene bladzijde voor de andere na leest, zonder een\r\nenkele maal in die spanning te geraken, welke een goed ontworpen\r\nen goed geschreven roman nooit nalaat te weeg te brengen.\r\nBovendien werkt deze wijze van schrijven eene zekere breedsprakigheid\r\nwaartoe onze schrijversbent van oudsher maar al te zeer overhelt,\r\nniet weinig in de hand. Wanneer in het laatste hoofdstuk van het\r\neerste deel de ware vader van Agnes, na lange jaren, den man,\r\nwien hij zijne dochter toevertrouwde, rekenschap komt vragen van\r\nde wijze waarop deze zijn mandaat heeft vervuld, den wacht men\r\neen levendig, hartstochtelijk, dramatisch gesprek, waarin de ontrouwe\r\npleegvader zijn gedrag zal trachten te rechtvaardigen, en\r\nde ware vader zal verklaren waarom hij thans eerst onderzoek doet\r\nnaar hetgeen er van zijn kind geworden is. In plaats daarvan laat\r\nde schrijfster de heeren, vrij bedaard, onder het genot van een\r\nflesch wijn, de zaak samen bepraten. Als het wat laat is geworden,\r\nwordt het gesprek afgebroken, gaan beiden naar bed — en eindigt\r\nhet eerste deel. Eerst den volgenden dag aan het ontbijt vertelt\r\nde Zwitsersche predikant in een lang, omstandig verhaal hetgeen\r\nhem wedervaren is, nadat hij zijn jongste spruit aan het Hollandsche\r\nechtpaar had afgestaan. Dit alles is gerekt, weinig belangwekkend\r\nen afmattend in de hoogste mate.\r\nLe secret d\'ennuyer est celui de tout dire.\r\nWanneer men zoo maar schrijft, schrijft, zonder aan die „BeschranT\r\nkung* te denken, welke ook voor den romandichter plicht is, dan\r\nis het schier onvermijdelijk banaliteiten te schrijven in dezen trant:\r\n^Zelfverwijt is geen aangenaam gevoel en het bewustzijn, dat\r\neen ander ons gedrag in de eene of andere omstandigheid afkeurt,\r\nis het evenmin* ; of als deze opmerking : ^Menschen, die elkander\r\nhet liefst zijn, hebben na lange scheiding een onuitputtelijke bron\r\nvan vragen en antwoorden, ook al is hun leven zonder buitengewone\r\nervaringen voorbijgegaan."\r\nWie uit het bovenstaande zou willen afleiden, dat wij in den\r\nroman van Mevr. van Westrheene niets te prijzen vinden, zou zich\r\nvergissen. Er komen in deze twee deelen proeven van karakterteekening\r\nvoor, welke van talent getuigen. Zoo is de nurksche,-\r\nonhandelbare Majoor Uolsen, die met zijn zoon gebrouilleerd is, en\r\n\r\n182 LETTERKUNDIGE KSONIEK.\r\neene verzoening, waartoe hij wel begrijpt dat het eindelijk eens\r\nzal moeten komen, zoolang uitstelt totdat de dood hem overvalt,\r\ngoed geschetst. Ook de houding van den opvliegenden, maar oprechten\r\nen eerlijken Paul tegenover den vader, die ten zijnen\r\nopzichte in veel is te kort geschoten, is uit het leven gegrepen:\r\nHet afscheid van Agnes en haar vader, de bekeering van Majoor\r\nOolsen, zijn ons bijgebleven als episoden, waarin een treffend voorval\r\nsober en in goed gekozen termen wordt weergegeven.\r\n////Het groote lezend publiek vraagt minder naar den schijn dan\r\nnaar het wezen". Aan deze woorden van Mevr. Bosboom-ïoussaint\r\ndacht ik onder het schrijven van dit tweetal novellen. Slechts\r\neven had de phantasie der waarheid de hand te reiken in mijne\r\neenvoudige vertellingen." Zoo spreekt Mej. E l i s e S o e r in de\r\nregels, welke zij aan hare beide novellen vooraf laat gaan.\r\nWat Mevr. Bosboom-Toussaint met de door Mej. Soer aangehaalde\r\nwoorden bedoeld mag hebben en in welk verband zij die woorden\r\ngebruikt heeft, behoeft hier niet te worden onderzocht. Doch dat\r\nde phantasie van den novellist der waarheid ltslecMs even" de hand\r\nzou hebben te reiken om iets lezenswaards voor te brengen, is\r\neen even bedenkelijke, als betwistbare stelling. De phantasie moet,\r\nnaar onze opvatting, de waarheid stevig vasthouden, haar geen\r\noogenblik los laten, en vooral haar goed in de oogen zien. Verzuimt\r\nzij dit, dan heeft zij het zich zelve te wijten, wanneer zij novellen\r\nvoortbrengt, die van oppervlakkige waarneming getuigen, en aan\r\nwie men slechts een kortstondig leven voorspellen en toewenschen kan.\r\nVan eene dergelijke oppervlakkigheid getuigt de eerste van Mej.\r\nSoer\'s novellen : Verloren of Gewonnen ? De geschiedenis van de\r\nlichtzinnige Nora Tindal, die, bij de familie Eodius te logeeren\r\ngevraagd, door hare coquetterie den zeeofficier Victor van Delden,\r\nden aanstaanden echtgenoot van de degelijke en beminnelijke Leonie\r\nEodius, zóó in hare netten weet te vangen, dat deze oor noch oog\r\nmeer heeft dan voor haar; die, als Victor aan zijne aanstaande,\r\nmet wie hij zeven jaar verloofd is geweest, verklaard heeft = ,/Ik\r\nheb u niet meer lief", de plaats van hare vriendin inneemt,\r\nom later, wanneer het blijkt dat de erfenis, welke de zeeofficier\r\nwachtende was, tegenvalt, op hare beurt hem in den steek te laten\r\nen een ouden, rijken podagrist te huwen — deze geschiedenis is\r\nwerkelijk al te banaal om er lang bij stil te staan.\r\n\r\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 183\r\nIs de indruk, dien deze schets achterlaat, geheel onbevredigend,\r\ndes te aangenamer werden wij verrast door de tweede novelle :\r\nTe zwaar geboet! Hier is de greep uit het leven veel belangwekkender,\r\nen het is of met het belangrijkere onderwerp ook de krachten\r\nvan de schrijfster zijn toegenomen. De geschiedenis van die\r\nliefdezuster van goeden huize, die hetgeen zij op zestienjarigen\r\nleeftijd, in een oogenblik van drift, heeft misdaan, door een leven\r\nvan opoffering in wroegend zelfverwijt tracht te boeten, wordt door\r\nMej. Soer met onmiskenbaar talent verhaald. Hier heeft, wat de\r\nschrijfster ook beweren moge, de phantasie der waarheid niet ^slechts\r\neven" de hand gereikt, maar genieten wij de vrucht eener waarneming,\r\ndie niet aan de oppervlakte der gebeurtenissen is blijven\r\nhangen. Hier bewegen zich, in het kleine bestek van even 80 bladzijden,\r\ngeen ledepoppen of schaduwbeelden, maar verkeeren wij\r\nmet personen van vleesch en bloed, in wie wij belang leeren stellen.\r\nOok de vorm, hetzij er inderdaad meer zorg aan besteed is,\r\nhetzij de ernstiger waarneming, als van zelf en ongevraagd, hare\r\nbelooning met zich bracht, is oneindig artistieker.\r\nHebben wij Te zwaar geboet ! — gelijk we het liefst gelooven —\r\naan iets meer dan een gelukkig toeval of eene op zichzelf staande\r\ngelukkige ingeving te danken, dan begroeten wij in Mej. Soer eene\r\nschrijfster, wie wij kracht en lust tot voortgezette oefening toewenschen,\r\nen gaarne een /;tot wederziens" toeroepen.\r\nMevr. La C h a p e l l e-R o o b o 1 biedt ons, als hare eerstelingen,\r\nBrie Novellen aan.\r\nZijn bet herinneringen uit het werkelijk leven, welke de schrijfster\r\nschenkt, dan heeft zij haar taak van reporter wel wat heel\r\nlicht opgevat; zijn het daarentegen kinderen der verbeelding, met\r\nwelke zij ons in kennis brengt, dan schijnen die kinderen ons nog\r\nrijkelijk jong om reeds aan het publiek te worden voorgesteld. Er\r\nis inderdaad in deze novellen iets kinderachtigs en onbeholpens,\r\nzoowel in de wijze van voorstellen, als in de taal, waarvan\r\nde schrijfster zich bedient.\r\nHet beste van het drietal dunkt ons Een Vrouwenhater, ofschoon\r\nde titel weinig bij den inhoud past en het verhaal er zeker door\r\ngewonnen zou hebben, wanneer de geheele inleiding, welke den\r\ntitel verklaren moet, ware weggelaten.\r\nMevrouw La Chapelle heeft — die eer moet men haar geven,\r\n\r\n184 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\r\nal verbergt men de keerzijde der medaille niet — het groote voordeel\r\nvan niet te vervallen in de fout van jonge schrijvers en schrijfsters,\r\ndie het in den regel te mooi willen maken. Zij preekt\r\nniet, zij declameert niet, zij maakt geen frazen. Indien zij zich\r\nechter inderdaad op novellistisch gebied wil blijven bewegen,\r\ndan behoort zij in de keus van hare onderwerpen keuriger te\r\nzijn, of althans in die onderwerpen, welke zij zich koos, dieper\r\ngreep te doen, de karakters scherper om te trekken en duidelijk\r\nte voorschijn te doen treden. De negen en negentigmaal\r\nbehandelde typen van de lichtzinnige moeder, die haar huisgezin\r\nverwaarloost om bals en diners na te loopen, van den braven\r\nmaar armen muzikant op zijn zolderkamertje, van Grada, de door\r\nhare dorpsgenooten verstooten vrouw, die God noch gebod heet te\r\nvreezen, maar trouw blijft aan eene onbeantwoorde liefde en, na een\r\nleven van opoffering, vergeten sterft, kunnen voor de honderdste\r\nmaal alleen dan boeien, wanneer men, door ze dieper op te vatten\r\nen onder een ander licht te plaatsen, ze weet te vernieuwen en\r\nbelangwekkend te maken.\r\nEn steeds wast de stroom van romans en novellen op onrustbarende\r\nwijze. Historische romans, realistische romans, romans\r\nzonder adjectief\', romantische verhalen, novellen, vertellingen, in\r\néén, in twee, tot in drie deelen, bestormen den kroniekschrijver.\r\nMen vergunne hem, alvorens te luisteren naar hetgeen zij te vertellen\r\nhebben, wat op adem te komen, en vervolgens in de eerste\r\nplaats een woord te wijden aan die werken, welke meer bijzonder\r\nzijne opmerkzaamheid trokken.”\r\n\r\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))\r\n\r\nhist.mrt14']
|