*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Unknown journalist (to be identified)
Reference
Place
Date 1852
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ["Journalist: S.\n\n[p.543]\n“Blanche Epelijn, of de kracht des geloofs, door de\nschrijfster van Geertruida of de liefde des geloofs, naar\nhet Engelsch, door C. S. Adama van Scheltema. 2 deelen.\nAmsterdam, P. N. van Kampen, 1851.\n\nDe novelle-vorm is tegenwoordig het voertuig voor ideén, schijnbaar het\nmeest in strijd met de aesthetische schoonheid. Geen betoog meer, geen redenering\nbij een populaire voordracht; maar eene gedachte, eene waarheid,\nhetzij ze thuis behoore op het gebied der Staathuishoudkunde en Politiek, der\nGodsdienst of der Geschiedenis, onder beelden voor te stellen, onder het idee\neener handeling te brengen, ziedaar het streven onzes tijds.\nEr ligt eene wijde klove tusschen de Mystères de Paris en het boven aangeduid\nwerk; en toch, dezelfde literaire richting hebben beiden gemeen.\nGinds was het: de wonden eener verdierlijkte maatschappij te peilen, geneesmiddelen\naan te wijzen, die het half ontnuchterde Europa thands als de\nbedriegelijke kruiden eens kwakzalvers erkent; hier: de inwerking van het'\nChristendom en diens heiligende kracht aan te wijzen op verstand en hart,\nof liever op het laatste alleen.\nWij verheugen ons over zulk een streven, dat de noodzakelijkheid der\nschoone vormen erkent, ofschoon wij slechts op enkele gelukte proeven hebben\nte wijzen en de meeste het bewijs opleveren van de onmacht om het gekozen\nvoertuig te besturen.\nWij die thands geroepen zijn om dezen roman als kunstvoortbrengsel te\nbeschouwen en niet als een stichtelijke toesprake tot de zondige waereld, als\neene opwekking van den godsdienstleeraar aan zijne gemeente, om de oogen omhoog\nte heffen, en een anderen horizon te zoeken dan die onze aarde begrenst,\nwij mogen deze proeve niet als volkomen geslaagd welkom heeten, al stellen\nwij haar boven zoo velen, die de tijdgenoot in ons Vaderland zelfs met\nvreugde in onze literatuur begroet.\nOnze grootste grieve tegen dit werk is, dat de schrijfster het pleit, zoo als\nhet uit hare voorstelling spreekt, jammerlijk verliest. Zij wil ons de kracht\ndes Geloofs voorstellen, de vrede alleen door de Godsdienst verkregen, en om\ndit te verzinnelijken, kiest zij Blanche Evelijn tot figuur.\nGij moest sympathie kunnen opvatten voor de lieve zeventienjarige, die\nbijkans alle deugden in zich vereenigt; gij moest zelfs een aesthetiesch welgevallen\nvoelen kiemen in het binnenst; en, hoe jammer! sympathie en welgevallen\ngaan onder in een medelijden, dat zijn zedelijke verdienste moge\nhebben, maar alle aesthetiesch genot en - wat in deze meer geldt - alle zucht\ntot navolging, alle belangstelling onmogelijk maakt.\nHet is der Godsdienst een slechte dienst gedaan, een zedelijk reine, te\nmidden der heerlijke Schepping, omringd van geliefde betrekkingen, begeleid\ndoor de genietingen der weelde, bevriend met het woord des Heeren, voor te\nstellen als nimmer gelukkig, als altoos bevreesd niet genoeg te doen om den\nHeere God aangenaam te wezen, als het leven beschouwende slechts een vervulling\nvan een reeks plichten te zijn, die alle genot verwoest.\nNeen, men leert de kracht van zulk een geloof een zwakheid noemen der\ndweeperij. Zij is strijdig met het Evangelie, dat het genot der aardsche\ndingen niet verwierp, dat de waereld een voorbereiding noemt van den hemel,\nen altijd aanwijst dat er verband tusschen gene en dezen bestaat.\n\n[p.544] BIBLIOGRAPHISCH ALBUM. '\nDe tering maakt een einde aan Blanches leven. Zij moge de oorzaak zijn\nvan het ziekelijk streven der Jonkvrouw; doch het schijnt dat er eene omgekeerde\nverhouding bestaat, en dat de godsdienstzin, de brandende ijver van\nhet jeugdig meisjen de krankte ontwikkelt. Dit moet ongelukkig inwerken op\nden gang van het verhaal, op de bedoeling van de schrijfster, in de handeling\nuitgesproken.\nHet wordt met te meer spijt opgemerkt, waar de nevenfiguren naast de\nhoofdfiguur verschijnen, waar de kracht des geloofs, in Blanche vertegenwoordigd,\nzich moet uitspreken tegenover het ongeloof, door Lord Rutherford,\nde wereldschgezindheid, door Lady Charlton, de onverschilligheid, geboren\nuit bloote verstandsontwikkeling, door Mathilda verzinnelijkt.\nIn de schildering en de groepering van deze figuren toonde echter de S. het\nmeest haar talent. Verscheidene toestanden zijn natuurlijk bijgebracht en uitmuntend\nuitgewerkt en gebruikt. Het mag evenwel de kritiek het oog niet doen\nsluiten voor sommige tegenstrijdigheden in de charakters, die maar te veel bewijzen\ndat. de schrijfster de voortreffelijkheid van eenige harer détails meer aan\neen gelukkig oogenblik dank weet, dan aan eene doordachte konceptie, hoewel\nhet bestaan van een plan, doch zeer in 't algemeen genomen, duidelijk te\nherkennen is.\nDe overdreven liefde van den Graaf voor zijne dochter Blanche bijv., zou\n«zeer goed gemotiveerd zijn door het gebeurde in het verleden; ze wordt on^\nverklaarbaar nu de schrijfster haar verhaal aanvangt met den terugkeer des\nGraven van het vaste land, waar hij jaren lang verbleef, zonder aan zij.11\neenigst kind, dat hij later zoo vurig blijkt lief te hebben, te denken, zonder\neen verlangen te koesteren haar te zien.\nHet charakter van Mathilda is niet konsequent ontwikkeld. Het meisjen,\ndat, door een oppervlakkig rationalisme, leert twijfelen aan de overleveringen\nharer jeugd, zonder doel, zonder hoop langzaam voortkruipt op het levenspad,\nzich en zich-zelve afsluit, en de waereld om haar heen van zich stoot,\nkan niet de fijne opmerkster in het dagelijk,sch leven zijn, tot welke de S.\nhaar dikwijls verheft,\nBovendien begaat de schrijfster den misslag, Blanche dikwerf ergerlijk bekrompen\nvoor te stellen naast de koud bespiegelende Mathilde, wier blik in\nde ruimte vrijer en stouter blijkt. Dit komt vooral uit, waar het de be^\nschouwing der Kunst geldt. Men denke bijv. aan het gesprek door beiden\ngevoerd over Göthes Egmond (deel I, hoofdst. 19) en waarbij we niet weten\nwat het meest de verbazing moet opwekken, de dweeperij der geloovige\nBlanche, voor welke eerbied wordt gevraagd, of de onnoozelheid van de schrijfster,\nzoodra zij zich op het Kunstgebied waagt.\nHet slot van het verhaal, dat van betoogend en preêkend als het begon,\nsneller en levendiger bij het einde voortgaat, is boven onzen lof verheven.\nDe groepeering om Blanches ziekbed is meesterlijk en vergoedt'menige feil,\nja bijkans de grootste fout der schrijfster: het niet bereiken van het nagejaagde\nhoofddoel, het weinig belangstelling opwekken voor de moreele tendenz.\nDe vertaler heeft zich loffelijk van zijne taak gekweten. Weinige barbarismen\ntroffen wij aan, waaronder die op bladz. 79, deel I (zich hervatten\nvoor: zich herstellen), en bladz. 90, de^el II (zich bezitten, voor: zich meester\nte zijn), wel de meest onvergefelijke mogen genoemd worden. Ook de\nUitgever werkte door de nette typografische uitvoering mede, om het werk\nder Engelsche schrijfster hier te lande een groot aantal lezers te verschaffen,\nwaarop het meer dan menig ander produkt in ruime mate aanspraak\nheeft.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))"]
comments on work The Earl's Daughter
In this reception

No persons found

Via received works
The Earl's Daughter Elizabeth Missing Sewell