Notes |
['(Via scriptie Francien Petiet, UvA, 2002 – jws 11 05)\nart. on dutch translation\n\n[p.325]\n"OVER HET VERBAND DER PHYSISCHE WETENSCHAPPEN ,\ndoor Maria Sommerville (lees Somervillé). Uit\nhet Engelsch vertaald door J. C. Pilaar, Luitenant\nter zee. Arnhem, 1839.\n\nDe Heer SOMERVILLÉ heeft de algcmeenc bekendheid van zijnen\nnaam meer aan zijne vrouw dan aan de geneeskundige\npraktijk te danken. In hoeverre die overtuiging hem streelcu\nmoet, staat ons niet te beslissen; wij zullen den man der beroemde\nvrouw laten rusten, om ons eenigc oogenblikken over\nMistriss MARY te onderhouden.\nToen de helft van het menschelijke geslacht het gezag van\nden stérkste te baat nam, om het uitsluitende voorregt van regering\nen wetgeving zich aan te matigen, begreep zij te regt, dat\nde besle waarborg van hare duurzame heerschappij in het ovcrwigt\nvan verstandelijke ontwikkeling was gelegen. • De vrouw\nmogt met eenig handenweik of met de beoefening van deze of\ngene onschuldige kunst zich onledig houden; maar de hoogere\nontwikkeling van het verstand, de meer wetenschappelijke vorming,\nis het erfdeel der mannen gebleven. Of de wetenschap\nbij dit mo7iopolie gewonnen heeft, kan men betwijfelen. Denk\nechter niet, lieve Lezer! dat ik cene lofrede op de geleerdheid\nder vrouwen ga schrijven. In den tegenwoordigen staat der\nmaatschappelijke inrigtingen, zoo als wij mannen die gemaakt\nhebben, is de geleerde vrouw niet op hare plaats. Zij kan niet\nvoldoen aan hetgeen wij hare bestemming noemen; zij kan ons\nen onze kinderen niet liefhebben, verzorgen, verplegen, zoo als\nwij gaarne bemind, verzorgd, verpleegd zijn. Maar omdat wij\neenmaal deze rigting aan de vrouwelijke ontwikkeling gegeven\nhebben, daaruit volgt niet, dat er geenc andere zou mogelijk\nzijn. Of is dit onze mannelijke grootmoedigheid, dat wij eerst\naan de vrouw de gelegenheid tot wetenschappelijke vorming bc-\n11. 4* J. 23\n[p.326]\nnemen, om djdin.i te zeggen, dat zij ei niet vatbaai ^ o i is?\nWaaioin hebben dan de Ouden de wijsheid, het geheugen, de\nwetenschappen, onder vrouwelijke vormen, als MINLRA, MNEHOSYINE,\nde MUZEN , vereerd?\nMen bcweeit somtijds, dat de vrouwelijke ziel bij uitsluiting\nvoor het schoone, voor de gewrochten van gevoel en verbeelding\ngeschikt is, maar dat de abstracte begiippen van het verstand\nbuiten den kling harer vatbaarheid liggen. Die bcweiing\nheeft noch een\' plvysiologischen, noch een\' historischen grond.\nDe geschiedenis kan ons juist het tegendeel leeren; want zij\ntoont ons de voorbeelden van vrouwen, die, in weerwil van\nalle hinderpalen, eenen hoogen trap van wetenschappelijke vorming\nbereikt hebhen, zelfs in- de wetenschappen der meest afgctiokkene\nbeschouwing» Het is niet noodig, om die voorbeelden\nin het oude Griekenland of in de school dei Alexandnjnsche\nwijsgeeren te zoeken, de vorige eeuw heeft ons nog eene BARU\nGACTANA AGAESI, eene LADRA BISSI, eene CAROLIHA nERsqnsL vertoond,\ndie dooi hare schriften en ontdekkingen in wis natuur- en sterlekunde\nden regtmatigsten roem zich\'vei wierven, onze leeftijd\nkan, om geene andere te noemen, eene SOPÜIE GERSIAIN, eene\nMARY soMtRViLLi aanwijzen.\nMARY SOMERVILLE heeft in de geschiedenis der natuurkundige\nwetenschap eenen naam zich verworven dooi hare proeven over\nhet magnetiserend •vumogen der violette stialen,cn sedeit heeft\n/ij als eene uitmuntende wiskundige zich bekend gemaakt door\nde uitgae van hare Mechanism of the heavens, die als eenc\nsooit van inleiding tot de Mècanique cèleste van LAPLACE kan\nbeschouwd worden. Later gaf zij een Werk uit- On the connexion\nof the physical sciences, waarvan binnen weinige jaren een derde\ndruk het licht zag. Het is van dit boek, dat de Heer PIIAAR ons\nthans eene vertaling aanbiedt, die ei taling is naai de tweede\nEngelsche uitgave van 1835 geschied, doch men heeft daarbij gebruik\ngemaakt van eene Fransche overzetting, die naar den derden\ndruk bewerkt is. Waarom men de ooispronkclijke derde uitgave\nniet gcolgd heeft, wordt niet gezegd; doch het verschil\nmet de tweede is niet aanmerkelijk.\nDien zou, alleen op den titel: Over het verband derphysische\nwetenschappen afgaande, een veikeerd denkbeeld van dit Werk\n7ich vormen. Deze titel toch doet een boek verwachten, waarin\nhet onderlinge verband der natuurkundige wetenschappen op\neene wijsgeerigc wijze ontwikkeld wordt, — eene soort van geslachtregister,\nwaarin deze wetenschappen naai hare afkomst\n[p. 327]\nen verwantschap geordend zijn; — cene variatie op het oude\nthema over het commune vinculwn van CICERO. Zoodanig iets\nzou men in het Werk van Mrs. SOMERVILLE vruchteloos zoeken.\nHelgeen men er vindt, is een overzigt van den tegenwoordigen\nstaat van natuur- en sterrekunde, eene opgave van de voornaamste\nresultaten dier wetenschappen, in eene zekere orde voorgedragen\n, zoodat men, zonder merkbare sprongen, van het eene\ntot het andere overgaat; maar voor het overige wordt het onderlinge\nverband der deelen niet naauwkeuriger ontwikkeld, dan\nin ieder goed geschreven Handboek geschiedt. Een titel, als b. v.\nDe physische wetenschappen, in verband gebragt, of wel: Overzigt\nder physische wetenschappen, zou beter aan den inhoud van\nhet Werk hebben beantwoord.\nDe twaalf eerste Afdeelingen zijn uitsluitend aan de sterrekunde\ngewijd. In 80 bladzijden worden de voornaamste resultaten\nder theorische en physische sterrekunde beschouwd, de elliptische\nbeweging, de perturbatiën, de theorie der satellieten\nen bijzonder van de maan, de gedaante, de massa, de omwenteling\nder planeten, enz. De lezing van dit gedeelle levert het\nbewijs, dat de Schrijfster hier op eigen tenein zich bevindt,\nzij heeft het onderwerp in de belangrijkste bijzonderheden ontwikkeld\n;\'geene der periodische of seculaire storingen in de elementen\n.der planeten is ^voorbijgezien.., .VOOK hen\', die het een\nof ander Handboek der mécanique cèleste, als b.. v.~ de Mechanistn.\nof thé\' heavens,. van de Schrijfster; de Theorie du sysième\ndu monde, van DE PONTECOULANT, of iets dergelijks bestudeerd hebben\n,. zal de lezing van deze bladzijden hoogstuangenaam zijn;\nzij vinden er in een kort tafereel de voornaamste resultaten der\nwetenschap vereenigd. Zonder zulk eene voorbereiding echter,\nachten wij het niet mogelijk, om van de hier behandelde zaken\nzich een .helder, denkbeeld te vormen. De oorzaak van de\nverschillende storingen in de excentriciteit, de helling, de knooplijn,\nenz. der planeten, laat zich zonder wiskundige ontwikkeling\nnooit volledig begrijpen, en eene bloote opgave der erschijnselen\nvermoeit de aandacht van den gewonen Lezer, zonder hem,\ntot loon zijner inspanning, eenige nuttige en bruikbare kennis\nte verschaffen. In een populaii boek kunnen vele van die bijzondeihcden\ngemist worden, of,\'wil men\'ze voordragen, dan\nbehoort men althans meer dan 80 bladzijden daaraan te besteden.\nDoch ook met het talent van een\' LAPLACE of HERSCDEL\nzullen vele zaken duister blijven, wanneer men ze aap het licht\nder wiskunde onttrekt. Wij prijzen elke poging, om zelfs de meest\n23*\n[p. 328]\nafgcti\'okkenc begrippen voor de menigte toegankelijk te maken;\nde duidelijkheid der voorstelling wordt daardoor ook hij den ingewijde\nbevorderd; maar er zijn gedeelten in het gebouw dor\nnatuuikundige wetenschappen, boven welker ingang de spreuk:\n/utjSeïg ayeaftérq^zos clstzto, geschreven staat. Gij kunt vrij der menigte\nden toegang openen tot die vertrekken, en met ophef\nvan de fraaije zaken gewagen, die er gevonden worden; maar\nhet is duisternis voor hunne oogen: zij hooren, maar begrijpen\nu niet. Gij zult hun een\' last voor het geheugen, maar geen licht\nvoor het verstand hebben gegeven. Wie het kunstig zamenstel\nvan het heelal in al deszelfs bijzondei heden wil kennen, en de\nstoringen, die het werk der eeuwen zijn, in haren aard en\nwerking begeert te onderscheiden, hij moet den weg der wiskunde\nbewandelen, want daardoor alleen zal hij tot een helder\ninzigt in deze zamengestelde verschijnselen geraken. Wie dien\nweg niet kan of niet wil volgen, hij moge te huis blijven, om\nniet langs ongebaande "paden in het kreupelhout te verdwalen.\nDe dertiende Afdccling vormt als ware het den overgang van\nden hemel tot de aarde; zij handelt over de getijen en over\nden aard der golven. Daardoor komt de Schrijfster tot de veertiende\nAfdeeling, waarin de krachten van inechaniseben zamenhang\nen chemische affiniteit worden beschouwd. » Tot hiertoe,"\nzegt zij (hl. 90), ais enkel gehandeld over krachten werkende op\n»hoeveelheden stof op merkbare afstanden; thans moeten de uitat\nwerkingen worden beschouwd van zoodanige krachten , die op\nnonmerkbare af\'standenwerken,enz." Ziedaar den overgang tusschen\nde sterrekunde en de eigenlijke natuurkunde, de twee hoofdafdeelingen\nvan dit Werk. Men zal toegeven, dat hiermede nog weinig\nverrigt is, om het verband der physische wetenschappen te bewijzen.\nIn de vijftiende Afdeeling wordt over den dampkring, en in\nde beide volgende over het geluid en de Acustica gehandeld.\nDeze laatste vooral is met eenc groote duidelijkheid en geheel\nop de tegenwoordige hoogte der wetenschap voorgedragen. Men\nmoet echter gcene volledige Verhandeling over dit onderwerp\nverwachten; dit lag niet in het plan der Schrijfster. Zoo vindt\nmen b. v. niets over de verhouding der trillingen van de verschillende\ntoonen in het octaaf, over de combinatietoonen, over\nde stoten, enz., welke zaken in een Handboek der Acustica cene\nvoorname plaats zouden verdiend hebben. De Schrijfster heeft\nhaar Werk voor geoefende Lezers, niet voor leerlingen of liefhebbers\ningerigt.\nDe acustica vormt eencn geschikten overgang tot de leer van\n[p.329]\nhet licht, die in de zes volgende Afdeelingen (vau Afd. 18 tot\n24) wordt ontwikkeld. De Schrijfster bepaalt zich hoofdzakelijk\ntot de verschijnselen, die den grondslag van het undulatiestelscl\nuitmaken, de interferentie, diffractie, polarisatie, en deze\nonderwerpen worden met eene groote duidelijkheid, voor zooveire\ndie zonder wiskundige ontwikkeling mogelijk is, voorgedragen.\nVan de optische werktuigen wordt niet gesproken, indien\nmen\'eene koi te vermelding van den achromatischen kijker\nop bladz. 141 uitzondeit.\nDe vierentwintigste Afdeeling handelt over de warmte, en\nhieruit neemt de Schrijfster aanleiding, om in de beide volgende\nAfdeelingen ovei de temperatuur der aarde eu over den invloed\ndier temperatuur op den groei van planten en dieren te spreken.\nAlzoo raakt zij even aan de grenzen der natuurhistorische\nwetenschappen, en eindigt de 26s , e Afdeeling met eene beschouwing\nder verschillende menschenrassen. Zij beweert aan het einde\ndier Afdeeling (bl. 226): »dat de electricileit mede eenigen innvloed\nhebben moet op de verdeeling der planten en dieren over\nnde oppervlakte der aarde; en dit te meer, omdat zij een zeei\n»groot deel schijnt te hebben aan de werking van dierlijk en\nnplantaardig leven." Ziedaar den overgang tot een gedeelte der\nnatuurkunde, dat nog niet was behandeld: het verband tusschen\nde leer der verschillende menschenrassen en die der electriciteit.\nOp die wijze, dunkt mij, laat het commune vinculum\nder wetenschappen zich nog al ligtelijk opsporen.\nVan de zevenentwintigste tot de vierendertigste Afdeeling wordt\nnu de leer van electricileit en magnetismus in haren ganschen\nomvang ontwikkeld, vooral wat de ontdekkingen der Franschen\nen Engclscben aangaat. Hetgeen voor deze wetenschap door de\nDuitscheis verrigt werd, is minder volledig. De merkwaardige\nschriften van OUB, FECIINER, LKM, die zooveel licht over dit gedeelte\nder natumkunde verspreiden, schijnen aan de Schrijfster\nonbekend te zijn. Zij deelt deze onkunde met de meeste van\nhare landgenooten; zelfs de beroemde FARADAY schaamt zich niet\nzijne onwetendheid in dit opzigt openlijk te belijden.\nNa alzoo de belangrijkste deelen der natuurkunde te hebben\nbeschouwd, keert de Schrijfster in de vijfendertigste Afdeeling,\ndoor de etherische middeustof, naar den sterrenhemel terug. De\nkometen en vaste sterren worden in twee achtereenvolgende Afdeelingen\nbeschouwd} terwijl eindelijk het Werk met cenigc algemeene\nbeschouwingen in de zevenendertigste Afdeeling besloten\nwordt.\n[p.330]\nDeze korte opgave van den inhoud is voldoende, om den a.ird\nen de strekking van dit Werk te beoordeelen. Eenige belangrijke\ndeelen der physische wetenschappen worden daarin beschouwd\nuit het bijzonder oogpunt, dat de Schrijfster gekozen\nheeft, zonder eenige aanspraak op volledigheid te maken, nln\nndit Werk" zegt zij zelve, bl. 328, nwaa het noodzakelijk, uit\n•nde geheele keten der wetenschappen, eene keus te doen van\n«eenige weinige der merkbaarste aaneenliggende schakels, welke\nnhen (lees haar) aan elkander verbinden, en ontelbare gevallen ,\nnsoo van klaarblijkelijk als van verborgen verband, voorbij te gaan."\nDe wijze van behandeling is zuiver wetenschappelijk, in tegenstelling\nvan de meeste Werken der Engelschen , die de praktische\nrigting van hunnen geest zelden verloochenen. De Schrijfster\nschijnt met opzet de toepassingen der physische wetenschappen\nop het maatschappelijke léven te hebben verzwegen. Zij\nbehandelt \'de leer der gazvormige vloeistoffen; zonder-ook slechts\nmet een enkel woord over de\'bewegende kracht van den wind\nen den stoom te spreken; — de eigenschappen van het licht\nworden ontwikkeld , maar zónder -eenige toepassing op de\' optische\nwerktuigen; — de leer del èlectriciteit wordt uitvoerig-verklaaid,\nmaar men vindt niets over \'de reductie der metaalertsen,\nhet ontsteken der mijnen, de bewegende kracht van het electromagneh\'smus,\nde clcctrische telegraphie, enz. Het is bij uitsluiting\n\'een wetenschappelijk Werk, dat door-den beoefenaar dei\nphysische wetenschappen met genoegen zal worden gelezen.*>De\nmeeste onderwerpen, vooral de theorie van het licht\', worden\nmet eene zeldzame duidelijkheid voorgedragen, terwijl de oorspronkelijkheid\nder voorstelling zich dikwerf aan de helderheid der\ninzigten paart. Kleine oiinaauwke\'urigheden, die hier en daarj\nvooral in de afdecling over de èlectriciteit, voorkomen, kunnen\nde wetenschappelijke waarde van -het geheel .niet vermindeien.\nMaar, wij hei halen het, om dit boek te verstaan, moet men\nreeds eenige vordeiinge\'n in de physische wetenschappen gemaakt\nhebben; voor leeilirïgén of voor onze zoogenoèmde beschaafde\nLezers is het Werk niet geschikt. \' \' ,\nBeschaafde Lezers tocb, die hier te Lande tot deze klasse "gebragt\nworden, zijn gewoonlijk in de eigenlijke wetenschappen\nweinig geoefend. Men kan hier voor beschaafd doorgaan; wanneer\nmen eenige kennis vaii talen, geschiedenis, letterkunde, bezit;\nwanneer men nuandclijks een paar Revues leest, en over Fransche\nRomans en v.iudevillcs kan praten. In Engeland is dit beter;\neene wetenschappelijke voiming woidt er niet bloot als een-aan\n[p.331]\nhangsel, maar als een bestanddeel der beschaving beschouwd.\nMrs. SOMERVILI.E heeft haar Werk vooral ten gevalle van hare countrywomen\ngeschreven, en waarlijk, wanneer deze op de hoogte zijn,\nom dit boek te verstaan, dan aarzelen wij niet aan de Engelsche\'vrouwen\nden voorrang te geven in wetenschappelijke vorming,\nniet slechts boven onze mannen uit de zoogenoemde beschaafde\nwereld, maar zelfs boven vele onzer geleerden en aanzienlijken,\nonze leeraren, onze legters, onze staatsmannen. De\nverwaarloozing van wetenschappelijke studie is een treuiig vetschijnscl\nin ons Vaderland; maar zij is het natuurlijke gevolg van\nde dwaze ingenomenheid, waarmede men hier te allen tijde\nde regtsgeleerdheid beschouwd heeft. Zij alleen baant den weg,\nom tot de eerste betrekkingen in den Staat te geraken. De zonen\nuit onze aanzienlijke\' gesla\'chten worden of tot krijgslieden\nof\' tot regtsgeleerden bestemd; het schijnt hun niet in te vallen,\ndat er nog andere wegen geopend zijn, om nuttig te worden\nvoor hunne \'medeburgers. Vandaar die menigte van jonge lieden,\nwelke gretig azen op den naam van ïegter-plaatsvervanger of burgemeester\nte platten lande\', terwijl men de beoefenaars der mechanische\nkun\'steh, tegen grove belooningen, bij vreemden\nmoet zoeken.\' .Wij zouden \'gaarne \'eénige onzer talrijke gymnasia\ntegen \'eene goede Industrieschool, en e\'eu dozijn staatkundige\npublicisten tegen een paar deugdelijke staathuishoudkundigen inruilen.\nDe wezenlijke1 ^belangen der\'natie zouden er-niet bij •verliezen,\nwanneer zij wat minder--advo\'catén en ambtenaren en wat\nmeer werktuigkundigen kon aanwijzen-; er zou voor welvaart en\nvolksgeluk minlder \'geschreven, rnaaTT \'meer gedaan worden. Of is\nniet hét toenemend ambtenbejag^een k\'ahker in onzen Staat, en\nzal In\'en dan, ge\'en\'é middelen aan« endenkom dat kwaad te herstellen,\norri de zielen en ligchamen, die jaarlijks aan den Moloch\nder administratieve kleingeestigheid worden geofferd, tot nuttige\nc"n productieve lédén-der- maatschappij \'te vormen?\nHet is hier de plaats niet, o\'m dit belangrijk onderwerp uitvoeriger\nte beschouwen ; m\'aaT wij konden eertc gelegenheid als deze\nniet laten voorbijgaan, -zonder iets over \'«cue zaak te zeggen,\ndie ons na aan het harte ligt. De verwaarloozing van weten-\n\'schappelijke \'studie hier >te «Lande is een feit, een boek, door\neene vrouw in >Erigeland.voor vrouwen geschreven, zal bij ons\nslechts door weinige mannen .verstaan woiden. Daarom zouden\nwij de veitaling niet hebben durven aanraden, want de natuurkundigen\nex professo hebhen het boek voorlang in het ooispionkelijke\ngelezen, en ^ o r ons publiek is zulk eene lectuiii niet\n[p. 332]\ngeschikt. Het is geene handleiding, geene verzameling.van natuurkundige\nvermakelijkheden, maar een wetenschappelijk Werk,\ndat zonder voorbereidende kundigheden bezwaarlijk verstaau wordt.\nIntusschen deze overweging gaat den boekverkooper aan, en\nRecensent zou zich opregtelijk verheugen, indien zijne denkwijze\nover ons lezend publiek, door een ruim debiet van dit Werk, op\nde volledigste wijze beschaamd werd.\nDe Vertaler heeft getoond, dat hij voor zijne taak berekend\nwas; hij heeft zijnen arbeid met kennis van zaken, en vooral\nmet naauwkeurigheid verrigt. Echter had hij die naauwkeurigheid\nniet zoo ver moeten drijven, van zelfs de spelfouten uit\nhet oorspronkelijke over te nemen. Zoo lezen wij, bl. 60, MIRALDI,\nin plaats van HARALDI, en bl. 275 en elders, BOTTOT, in plaats\nvan BOTIO. Onder de zinstorende fouten, die voor een gedeelte\naan den corrector te wijten zijn, hebben wij hoofdzakelijk de\nvolgende opgemerkt:\nBl. 13, r. 13 v. o., . . . werking . . . veroorzaakt de verstorende\nkracht. Het is eerie kracht, die eene werking\nveroorzaakt, niet omgekeerd, liet oorspronkelijke\nheeft constitutes.\n» 28, r. 3 v. b., de baan der aarde te doorloopen, lees doorkruisen\n, of wel de tniddellijn der aardbaan\ndoorloopen; in het Engelsch staat crossing.\n» 34, r. 17 v. o., neemt aan, lees neemtrtoe. Het woord aannemen\nvoor toenemen wordt nogmaals, bl. 297,\nr. 22 v. b., gebruikt.\n» 75, r. 20 v. o., heliacè-opgang, lees heliatische opgang.\n» 85, r. 16 v. o., natuurphilosophie. Het Eng. natural.philosophy\nmoet door natuurlijke wijsbegeerte, of,\nkortweg, door natuurkunde vertaald worden\n; de uitdrukking : natuurphilosophie heeft\ndoor het gebruik eene geheel andere beteekenis\nverkregen.\n» 104, r. 8 v. b., een negende, lees een achtste.\n» 110, r. 22 v. o., palmen, • lees ellen.\n» 113, r. 22 v. o., dan het, lees dan zij.\n» 132, i\'. 11 v. o., hemelsche waarnemingen, lees waarnemingen\ndes hemels, of der hemelligchamen.\n)) 141, r. 10 v. b., Acromatisch, lees achromatisch.\n» 151, r. 10 v. b., phtologisten, lees photologisten.\nr. 1 v. o., gas, lees glas.\n» J56, r. 3 v. o., vak, lees vlak.\n[p.333]\nBI. 184, r. 13 v. o., verzwinden, lees verdwijnen.\n» 187, r. 23 v. b . , blootstelt, lees blootstellen.\n» 203, r. 8 v. b., levert, lees leveren\n» 209 en elders, oppervlakkige warmte, lees warmte der oppervlakte.\n» 214, r. 7 v. o., gemagtigde, lees gematigde.\n» 216, r. 16 v. o., VAN nunBOLT, lees VAK, of liever VON UDMBOLDT.\n» 249 duiking der magneetnaald. Indien men een\nHollandsch woord begeert, dan moet men\nhelling zeggen, doch liever inclinatie,\nn 299, r. 1 v. o., SVBOVE, lees STRDVE. Deze fout wordt in den\nbladwijzer herhaald.\n» 310, r. 4 v. b . , e. van den Boer, lees t. van Bootea, of den\nbeerenhoeder.\nr. 5 v. b., Ophiucus, lees Ophiuchus. Het slerrebecld\nvan Ophiuchus is hetzelfde, als dat van Serpentarius\nof den Slangedrager. Men behoorde\ndus niet op dezelfde bladzijde deze twee\nnamen te bezigen, alsof er van twee verschillende\nbeelden gesproken wierde.\nIn de noten lezen wij, in noot 179, SAVARY, voor SAVART, en in\nnoot 212, Zoophiten, in plaats van Zoophyten. Van enkele drukfouten,\nals b. v. bl. 312, r. 10 v. b., telescoopb edekt, voor telescoop\nbedekt, en soortgelijke, spieken wij niet.\nDe typograpbische uitvoering van het Werk verdient allen lof,\nen wij durven nan onze landgenoolen , die prijs stellen op wetenschappelijke\nlectuur, dit boek met volle ruimte aanbevelen."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|