*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Unknown journalist (to be identified)
Reference
Place
Date 1900
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Jeannette Nijhuis is a pseudonym used by a male author ( Herman Teirlink).\n\n[p.373]\n“V e r z e n van J e a n n e R e y n e k e\nv a n Stuwe. \'s-Gravenhage,\nN. Veenstra.\n\nV e r z e n van J e a n n e t t e Nijhu i s, \nUtrecht, H. Honig. 1899.\n\nJeanne, Jeannette straks\nkomt misschien Jeanneton aan het\nwoord — maar wanneer men ons\nvraagt, wat van deze poëzie te\nzeggen en wie te kiezen, dan staan\nwij even verlegen als de jonge man\ntusschen het bekende drietal. Elk\nvan beide dichteressen toch heeft\nhare eigenaardige bekoorlijkheden,\nmet en benevens eigenaardigheden\ndie minder bekoorlijk zijn.\nMejuffrouw Eeyneke van Stuwe\nheeft ook in hare gedichten de\nnatuurlijke exuberantie die haar\nproza kenmerkt; eene hartstochtelijke\nteederheid doorstroomt haar\n„Liefde-zangen". Bij hare eerste\ngedichten vergeleken is er zeker\nvooruitgang: grootere beheersching\nvan de taal, zuiverder expressie.\nMen bespeurt dat zij onder deugdelijke\nleiding is gekomen. Maar,\ndaargelaten dat de trant van Willem\nKloos in al die amoureuse gedichten\nte kennelijk is nagevolgd {} — een\nbleeke kopie dikwijls van de\nkokende en bruisende verzen van\nhartstocht uit den lateren tijd van\nden Nieuwe-Gidsredacteur — er is\nin de vijftig liefdeverzen, die den\nhoofdinhoud van dezen bundel uitmaken,\neen breedsprakigheid die\nniet door oorspronkelijkheid van\ngedachten of door scherpe omlgning\nvan het dichterlijk beeld wordt\ngoedgemaakt; waarvan het gevolg\nis dat men, voortlezende, telkens\nden indruk ontvangt dit of dat\nsonnet reeds op een vroegere bladzijde\ngelezen te hebben. Dieper,\nkrachtiger vertoont zich het talent\nvan Mejuffrouw Reyneke, waar zij,\nontslagen van den dwang van het\nrijm en van den strengen sonnetvorm,\nin rijmlooze jamben fragmenten\ngeeft, getiteld „Uit het boek\nvan mijn leven"; het vijfde fragment\nverdient vooral de aandacht.\nMejuffrouw Nijhuis die onder het\npatronaat van haren quasi-homoniem\nVan Nouhuijs met een klein\nbundeltje verzen optreedt, heeft\nniets van hare kunstzuster Reyneke,\nof het moest zijn dat ook zij onder\nden invloed van den dichter Kloos,\nen van nog enkele anderen, staat.\nVan exuberantie bij haar geen spoor.\nMejuflrouw Nijhuis heeft dieper\ngezocht, ernstiger gewerkt. Men\ntreft hier weinig spontane ingeving:\nhet is meest alles „kunst door\narbeid verkregen". Wij zouden\ndaar niets op hebben aan te merken,\nwanneer niet vaak de sporen van\ndien arbeid in het voltooide vers\nte duidelijk zichtbaar waren gebleven,\nten blijke dat de moeilijkheden\ndie de dichteres op haar weg\nontmoette niet ten volle overwonnen\nzijn. Jeannette Nïjhuis heeft blijkbaar\nveel van de beste nieuwere\nHollandsche dichters gelezen en zij\nheeft zich erop toegelegd, bewust\nof onbewust, om, waar zij zelf wat\nop het hart had, in klank en beeld\nen wijze van zeggen het dien dich\n\n[p.374]\n“ters — Kloos, Hélène Lapidotch-\nSwarth {NB vergelijking M-V} — in hunne verzen van\nWanhoop en van Trots na te doen.\nMeer dan eens is het haar op die\nwijze gelukt, voor een dichterlijke\ngedachte, voor een dichterlijk beeld\n«en gelukkigen vorm te vinden,\nmaar telkens ook weer blijkt het\ndat zij niet als haar gevierde modellen\nde taal onder de knie heeft,\ndat het haar aan een geoefend gehoor\nvoor zuiverheid van beeld en\nuitdrukking ontbreekt. Reeds op\nde eerste bladzijde verspreekt zij\nzich, wanneer zij haren vriend den\npredikant verzekert, dat zij meer\ndan door de tempelbogen, de lichten\n«n de vrome schaar getroffen werd\ndoor „\'t flikkren (zijner) woorden."\nEen bladzijde verder maakt zij zich\naan begripsverwarring schuldig door\nden predikant te roemen wiens\nwoord sterk was „om \'t Hoogste\nWoord te duiden",\nBat uil TT sprak in zuivre zielsgeluiden,\nDat vóór U lag, van kopergloed omsloten.\nElders spreekt zij van het „schragen\nvan een wrak dat hulploos wegdrijft,"\nDergelijke staaltjes van niet\nvolkomen zuiver denken en van een\nniet genoeg ontwikkeld taalgevoel\ntreft men telkens aan. Jeannette\nNijhuis moge een ijverige werkster\nzijn, zö heeft nog veel te leeren.\nIn 1844 schreef Potgieter-in dit\ntijdschrift bij het bespreken van\neen verzenbundel: ,,Göthe heeft gezegd,\ndat in zijnen ouderdom het\npubliek koel bleef bij een bundel\nverzen, die in zijn jeugd vermaardheid\nzou hebben gewaarborgd, zoo\nalgemeen was de slag geworden\ngoed te rijmen; zoozeer werd ééne\nwijze van voorstelling, die de dichterlijke\nheette, Jan en Alleman\neigen . . . " Al zouden wg deze\nJeanne en deze Jeannette niet onder\nJan en Alleman durven rekenen,\nwat Göthe van zijn land en zijn tijd\nzegt, geldt, mutatis mutandis, ook\nvoor ons land en voor onze dagen.\nWie maakt er al niet sonnetten!\nDe verzen, die, van Hélène Lapidoth-\nSwarth en van Willem Kloos\nafgeluisterd, er een flauwe nagalm\nvan zijn, treft men in dichtbundels\nen in tijdschriften bij menigte aan.\nDe vormen, waarin de werkelijke\nof ingebeelde liefde, de werkelijke\nof ingebeelde levensmoeheid zich\nuiten, zijn maar zelden geheel oorspronkelijk:\ntelkens ontmoet men\nbekende motieven, hoort men bekende\nharmonieën. Wie er toe kan\nmedewerken om den stroom van\ndergelijke poëzie te stuiten, of\nalthans te verminderen, mag het\nniet nalaten.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Verzen
In this reception

No persons found

Via received works
Verzen Jeanne Reyneke van Stuwe