*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1887
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.565]\n“Beelden en Stemmen, door HÉLÈNE SWARTH, Gent. Ad.\nHoste, 1887.\n\nH é l è n e S w a r t h heeft zeker noch de veelzijdigheid, noch\nhet gemak van ver?en maken van haren kunstbroeder Pol de Mont.\nBij haar vindt men niet het luchtig en vluchtig geneuriede liedje,\nniet het los en levendig verhaal. Niets is geïmproviseerd of van\nzelf\' gekomen. De Beelden zijn opgezocht en onder een bepaald\nlicht geplaatst, naar de Stemmen is met een geoefend oor geluisterd;\nen aan het in verzen brengen van beiden, is gearbeid met\nernst en geduld. De vrucht is niet uitgebleven. Mej. Swarth\'s\ndichterlijk talent treedt hier gerijpt te voorschijn ; de kunstige vorm\nomvat een degelijker kern; er is gezonder, dieper gevoel, minder\nsentimentaliteit of ziekelijk droomen in dezen bundel dan in haar\nbeide vorige bundels Eenzame bloemen en Blauwe bloemen.\nEen portefeuille vol potloodschetsen en waterverfteekeningen,\nhaast een honderdtal, schudt Hélène Swarth in het eerste gedeelte\nvan haren bundel voor ons leeg. Wat zij in het kinderleven opmerkte,\nkinderspelen, kleine kinderzonden, heeft zij in beeld gebracht;\nhoekjes landschap aan de beek, in het bosch, op liet kerkhof,\nin het koren, dorps- en stadsgezichten zijn, met enkele trekken,\nin zeven tot twintigregelige rijmlooze jamben weergegeven.\nNiet alles is even belangwekkend, het gekozen motief\'is vaak wel\nwat heel pover, maar meestal is er goed waargenomen en dichterlijk\nweergegeven. Blijft het echter enkel bij nauwkeurige waarneming,\ndan krijgen wij den indruk van een groep door ,/photographie -in*\n\n566 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nstantanée* verkregen: alles staat er op, maar niets springt naar\nvoren; licht en schaduw ontbreken.\nEen ander maal is het schetsje te vaag, zoodat men niet alles\nduidelijk kan onderscheiden, of doet een enkele uitdrukking den\ntwijfel rijzen of het landschap werkelijk gezien is. In De Woudlaan\nbijv. lezen wij:\nIn vrede en schaduw ligt de wijde woudlaan\nWaar nn en dan, een eikel op het mos valt,...\nTerwijl een vogel, teieUwaal of lijster,\nIn \'t hoog gehoomte een zoete melodie zingt...\nUit ritslend loover vliegt, met blij geklapwiek,\nVan tijd tot tijd, een perelgrijze dnive op.\nDe verbinding tl vrede en schaduw * dunkt ons reeds aanstonds\nniet gelukkig; maar er komen andere uitdrukkingen in deze regels voor\nwelke den indruk verzwakken : het zijn vnu en danken van ;/tijd tot\ntijd*. Het tafereeltje staat daardoor niet terstond in zijn geheel vooronze\noogen. Men hoort, men ziet niet, op het oogenblik zelf, den eikel\nvallen, de duif uitvliegen. En dat de waarnemer niet stellig weet te\nzeggen, of de vogel, die in \'t hoog geboomte zingt, een wielewaal\nof een lijster is, doet twijfel ontstaan aan de betrouwbaarheid van.\nzijn waarnemen.\nWaar echter nauwkeurige waarneming en dichterlijke opvatting\nsamengaan, schildert Helene Swarth in tien regels een landschap, dat\nmen niet weer vergeet ; gelijk het volgende in ^Arenlezen" :\nOp \'t zwarte woud van saamgeschoolde pijnen,\nLaag over \'t landschap, leunt de wolkenhemel\nDie, donk\'rend, dreigt met duizend donderkoppen.\nWijd slaat de wind de loome vleugels open,\nLaat over \'t land, een wijl, zijn wieken ruischen,\nJaagt, als een kudde schapen, \'t mulle zand op\nEn vouwt dan, stil, de moede vlerken saam.\nMet vluggen vleugel scheert de zwarte zwaluw\nHet stoppelveld, waar, hier en daar, een graanhalm,\nAls een die peinst, het blonde hoofdje buigt.\nHaar diepste en innigste gevoel stort de dichteres uit in een\nreeks van veertig sonnetten. Ook hier blijkt het talent gerijpte\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 567\nde lijnen zijn vaster, het beeld spreekt meer ; de zacht klagende,\nweeke melodie dringt dieper door. Hier hebt ge het aantrekkelijk\nbeeld van een slapend kind,\nHalf blootgewoeld, de reine rozeleden,\nDe frissche wang nog blozend warm van \'t stoeien.\nHet donzen dek is losjes neêrgegleden,\nDe blonde lokken, gouden sluier, vloeien\nOm \'t zacht gezichtje, dat mijn blik blijft boeien,\n\'t Half open mondje heeft nog pas gebeden.\nEn wat zegt ge van da muziek van dit ^Abendlied7\' ?\nAVONDROOD.\nEen zachte galm van verre kloosterklokken\nVervnlt de lucht, die zilvren duiven klieven.\nEn klankloos dalen blanke bloesemvlokken\nOp \'t grasfluweel, vol sneeuw van madelieven.\nHet zniderkoeltje omvloeit zoo zoel mijn lokken,\nTerwijl ik blader in mijne oude brieven,\nAls wilde \'k mij tot nieuw geluk verlokken.\nLaat af, o lente ! ik wil niet weder lieven.\nDe gouden zon zinkt in haar bed van rozen.\nEn alle boomen strekken, trillend-teeder\nHnn bloeiende armen uit naar \'t hemelblozen.\nIk drink de ziel van meidoorn en seringen.\nVol stillen weemoed daalt gij op mij neder,\nMijn avondrood van schoohe erinneringen.\nSoms dunkt ons de taal nog te overspannen of het motief te\ngezocht, zooals in //Ghristophorus\'ï, ,/Waan", ^Maria" — in welk\nlaatste sonnet deze stroeve regels voorkomen :\nVrees niet! Heil Haar die Hem tot moeder strekk\',\nGods eigen Zoon, dien u de Geest verwekk\'!\nEen enkele maal wordt de indruk verstoord door eenconventionee\nuitdrukking, zooals wanneer de dichteres den vijver fftrouwe spiegel\nvan Gods hemelbogen\'\' noemt; elders dringt de alliteratie, waaraan\nzij zeer gehecht is, zich te veel op. Maar in den regel is de stemming\nzuiver ; breed vloeit de melodie en nog lang trilt de zang,\nhet klaaglied, de angstkreet na. Zoo in /;Sint Maartenszomer,"\n\nS68 LETTERKUNDIGE\' KRONIEK.\n„Herfst", „Wintervvake", „Lach\'*, „Sirnson\'s weemoed", „De wel*1\',\n„Storm op zee", „Liefde." Meest is diepe weemoed de grondtoon\nvan haar lied, maar als de zon \'een enkele maal doorbreekt en een\nlentestemming, zij \'t ook door een //Sint Maartenszomer" verwekt,\nhaar donkre ziel vervult, dan klinkt het niet minder schoon :\nEen goede gids heeft mij de hand genomen.\nMijn donkre ziel verlicht een vreugdestraal.\nO heldre herfst! laat nieuwe lent mij droomen!\nDe boomen bloeien voor de tweede maal.\nMejuffrouw Swarth heeft vereerders, die in haar //een andere\nprofetesse van Delphi" bewonderen, welke — het staat letterlijk\nzoo gedrukt! —• ,/uit de wolk van hoogheid, die zij om zich sloeg,\nhare melodieuse orakelen doet weerklinken*; de dichteres van Beelden\nen Stemmen wordt een „zieneres" genoemd, „die, kalm en luid,\nmet koninklijke gebaren de groote visioenen harer godverpande ziel\nvoor de verbaasde menigte onthult". Ons is Helene Swarth het\nliefst, wanneer zij niet orakelt, geen visioenen onthult, maar eenvoudig\nen dichterlijk, als een rijk begaafd menschenkind, het algemeen\nmenschelijk gevoel vertolkt. Zoo vinden wij haar onder\nanderen in het sonnet, dat wij hier laten volgen:\nDE WEL.\nAls een die, wandlend in een groot groen woud,\nEen wijle neerzit bij een waterwei,\nEn in zijn handen \'t water schept, dat snel\nVervliet, tot hij geen druppel overhoudt;\nEii in gepeinzen, telkens weer dat spel\nHerhaalt, als had hij nimmermeer aanschouwd\nHoe \'t vonklend vocht, als levend zonnegoud,\nZich niet laat vangen in de kleine cel;\nZoo schepte ook ik mijn dagen uit de bron\nDes levens en verblijdde me in den glaus\nVan \'t water, helder in de lentezon.\nIk droomde en \'t water vloeide weg... en thans\nHerdenkt mijn dorst, nog immer ongestild,\nDe dagen, die ik spelend heb verspild.\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Beelden en stemmen
In this reception

No persons found

Via received works
Beelden en stemmen Hélène Swarth