Een onzer (art. about Alcott in De Gids) ARTICLE

Title Een onzer (art. about Alcott in De Gids)
Is same as work Een onzer (art. about Alcott in De Gids)
Author Marie Henriëtte Koorders - Boeke
Reference
Place
Date 1877
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['This article ends with quotations from correspondance between Koorders-Boeke and Alcott.\n\ncf. Visser, in Van Dijk e.a., "I have heard about you" (Hilversum 2004)\n\n[p. 424] (inc.)\nAls Louise Alcott de blijdschap had kunnen zien, waarmee ik deze boeken, in hun Hollandsch kleed, welkom heette in het pakje mij door de Redactie der Gids toegezonden, het zou die gulle, hartelijke ziel goed gedaan hebben. (...)\n\n[p. 425]\n(...) wij die zo vervuld waren van de verkwikkende, versterkende indruk door dat boek op ons gemaakt [...]die niet moe werden te herhalen dat wij in lang zo\'n heerlijk boek niet gelezen hadden; dat onze uitgevers, anders zoo fel op buitenlandsche pennevruchten, dit \'kunstjuweeltje der moderne Amerikaansche litteratuur\' maar voortdurend onvertaald lieten.\nTrouwens, het was nagenoeg onvertaalbaar, dat moesten wij toegeven. Is het kenmerkende stempel [van L.A. van](...) een waarlijk geniale naiveteit, een onovertroffen eenvoud (...) deze vrouwelijke Dickens(...)\n\n[p. 426]\n(...)[over de vertaalsters] Voor wie zoo, met één meestergreep, in den liefelijksten vorm wist weer te geven hoe die kleine vrouwtjes, onder Moeders vleugels gekoesterd, zich ontwikkelen en op Eigen Wieken te drijven, voor die zouden "bergen plat en zeeen droog zijn".\nEn de uitkomst heeft die verwachting niet bedrogen. Werd mij eenmaal door iemand, die zeer hoog met de "Hand aan den Ploeg" loopt, de eer aangedaan van te hooren verklaren dat zij in Holland maar twee menschen wist die Little Women recht konden doen weervaren - Almine en ondergetekende - hoe gaarne strijk ik daar, na kennismaking met deze beide deeltjes, de vlag voor de letterkundige Millie-Christine [edit: een zwarte negentiendeeeuwse siamese meisjestweeling], die zich Almine noemt. \n[noot: Zeer goed weet ik wie het begaafde tweetal is dat zich achter dit pseudoniem verbergt; maar eveneens weet ik hoe onaangenaam het is om zich dien dekmantel, soms wegens onbescheiden bijmotieven, te voelen ontrukken; en daarom zal ik mij wel wachten de namen dier dames te noemen, zoo lang zij zelven niet openlijk er mee te voorschijn treden.]\nOok de lastigste criticus zal moeten toegeven dat hier, met uitzondering van één enkel woord, een zinsnede misschien, aan de taaleigens van de beide volkeren het hoogste recht is gedaan; dat de beminnelijke predikantsdochters in haar Hollands gewaad zich minstens evenveel vrienden zullen verwerven als in haar nationale kleederdracht. ik schroom niet te verklaren dat hier een kunstgewrocht is geleverd, wat aangaat de zoo vaak ondoordacht aanvaarde, en toch zoo zorgvolle taak, van het overplanten van buitenlandsche vruchten op den vaderlandsche bodem; een taak waartoe soms ook de onbevoegdsten zich gerechtigd achten, daarbij niet bedenkend welk een dubbel onrecht zij zoodoende plegen: onrecht jegens den vreemde, en jegens den landgenoot.\n"Een onzer" heb ik de schrijfster aan het hoofd van dit stukje genoemd, en er ligt geen aanmatiging in die annexering. Het is niet omdat wij ons inbeelden dat ieder onzer zo geestig en on-\n\n[p. 427] \nderhoudend vertellen kan, maar omdat aan al wat Louise Alcott schrijft, het denkbeeld kunst zo vreemd blijft. Plaats haar voor een ogenblik naast den walmenden fakkelgloed der Ouida\'s en George Sands, of naast het pijnlijk electrisch licht der Lynn Lintons en geestverwanten (zoo ontegenzeggelijk haar meerderen overigens in talent en technische kennis) en gij gevoelt onmiddellijk dat gij van aangrijpend kunstgeschitter, in het vriendelijke, weldadige zonlicht gekomen zijt. [...]\n\nDe Gids:"\n[p.424]\n“Louise Alcott. Onder Moedervleugels. Op eigen Wieken.\n("Little Women en Good Wives," in het Hollandsch vertaald\ndoor Almine.) Amsterdam, Kirberger.\n\nAls Louise Alcott de blijdschap had kunnen zien, waarmee ik\ndeze boeken, in hun Hollandsen kleed, welkom heette in het pakje\nmij door de Redactie der Gids toegezonden, het zou die gulle, hartelijke\nziel goed gedaan hebben. Want al wat lief, gul, hartelijk\nis, moet de schrijfster wezen van de verhalen en schetsen — talrijk\nals de madeliefjes in het gras, de schelpjes aan het strand, en even\nbescheiden — waarmee de begaafde Amerikaansche, nu reeds gedurende\neen tal van jaren het Engelsch lezend publiek, en den laalsten\ntijd ook het onze, verblijdt en verkwikt.\nWas het mij in der tijd reeds zulk een genoegen, haar Work, or\n\nBIBLIOGKAPHISCH ALBUM. 425\nGhridie\'s Experience i, voor Holland te mogen bewerken, en kreeg\nik van verschillende zijden, van laag en hoog, ontwikkeld en on -\nontwikkeld, de verrassende dankbetuigingen voor het genot hun\ndoor dat boek verschaft; nog veel hooger waardeer ik het voorrecht,\nom, zij het ook slechts door een aanbeveling, deel te krijgen aan\nde veel hoogere verdiensten van haar Litlle Women en Good Wïves.\nWij konden het ons maar niot begrijpen, wij die zoo vervuld\nwaren van den verkwikkenden, versterkenden indruk door dat boek\nop ons gemaakt; die, beurtelings onder den invloed van den onnavolgbaren\nhumor en het diep gevoel dezer allerliefste familiegeschiedenis,\nons het Engelsche boek als het ware betwistten; voor wie\nMegg en Bess en Amy, Teddie en Jo, vooral Jo, de Onvergelijkelijke,\nveel levender wezens waren dan menigeen van vleesch en\nbloed met wie wij dagelijks omgingen; die bij de geringste toespeling\nop een hunner zegsels, ons onmiddellijk weer verplaatst voelden\nin dien gezelligen huiselijken kring; die niet moede werden te\nherhalen dat wij in lang zoo\'n heerlijk boek niet gelezen hadden;\ndat onze uitgevers, anders zoo fel op buitenlandsche pennevruchten,\ndit "kunstjuweeltje der moderne Amerikaansche litteratuur" maar\nvoortdurend onvertaald lieten.\nTrouwens, het was nagenoeg onvertaalbaar, dat moesten wij toegeven.\nIs de kenmerkende stempel toch van al wat Louise AJcott\nschrijft, een waarlijk geniale naiveteit, een onovertroffen eenvoud, die\nhaar, als zij aardappelen in een ijzer potje te vuur hangt, die aardappelen\nin een ijzer potje doet noemen; doet deze vrouwelijke\nDickens, waar zij ons op de kleinste kleinigheden van het kleinleven\nvergast, ons afdalen tot bijkans triviale bijzonderheden; zij weet nu\neenmaal, met den kunstenaarsblik van den takt, waar zij de Charybdis\nder onnatuur vermijdt, haar rank bootje ook voor de geringste\naanraking met de Scylla der alledaagschheid te behoeden. En hoe\nzou een "plompe" Hollander dien zwevenden luchtgeest naijlen, en\nniet door een eigenaardig gestommel verraden dat hij door holsblokken\nbelemmerd wordt P Hoe zou den tintelenden humor bewaard\nblijven, dien vluchtigen geest, welks aroma zoo snel vervliegt ?\nHoe zou men de verzen in hun eigenaardig kreupelrijm weergeven,\n\n1 Onder den titel van "de Hand aan den Ploeg" uitgekomen bij de Heeren\nvan Kampen en Zoon te Amsterdam.\n\n426 BIBLIOGBAPHISCH ALBUM.\nhoe de woordspelingen, even talrijk als ongezocht? Hoe de aangeboren\ngemakkelijkheid navolgen die deze schrijfster uit honderd\nverwante termen juist den rechte doet kiezen? Hoe zou men, waar\nhet Hollandsch voor Wives en Women hetzelfde woord heeft, om te\nbeginnen reeds den titel, o. a., vertalen?\nMaar daar verscheen de heer Kirberger met zijn uitgave, en met\neen uitroep van blijdschap verklaarden wij eenparig dat het ros zijn\nberijder had gevonden. Voor wie zoo^ met één meestergreep, in den\nliefelijksten vorm wist weer te geven hoe die kleine vrouwtjes, onder\nMoeders vleugels gekoesterd, zich ontwikkelen om op Eigen Wieken\nte drijven, voor die zouden "bergen plat en zeeën droog zijn.\nEn de uitkomst heeft die verwachting niet bedrogen. Werd mij\neenmaal door iemand, die zeer hoog met de "Hand aan den Ploeg"\nloopt, de eer aangedaan van te hooren verklaren dat zij in Holland\nmaar twee menschen wist die Little Women recht konden doen\nweervaren — Almine en de ondergeteekende — hoe gaarne strijk\nik daar, na kennismaking met deze beide deeltjes, de vlag voor de\nletterkundige Millie-Christine, die zich Almine noemt \'.\nOok de lastigste criticus zal moeten toegeven dat hier, met uitzondering\nvan één enkel woord, een zinsnede misschien, aan de\ntaaieigens van de beide volkeren het hoogste recht is gedaan; dat\nde beminnelijke predikantsdochters in haar Hollandsch gewaad zich\nminstens evenveel vrienden zullen verwerven als in haar nationale\nkleederdracht. Ik schroom niet te verklaren dat hier een kunstgewrocht\nis geleverd, wat aangaat de zoo vaak ondoordacht aanvaarde,\nen toch zoo zorgvolle taak, van het overphmten van buitenlandsche\nvruchten op den vaderlandschen bodem; een taak waartoe soms ook\nde onbevoegdsten zich gerechtigd achten, daarbij niet bedenkend\nwelk een dubbel onrecht zij zoodoende plegen: onrecht jegens den\nvreemde, en jegens den landgenoot.\n"Een onzer" heb ik de schrijfster aan het hoofd van dit stukje\ngenoemd, en er ligt geen aanmatiging in die annexeering. Het is\nniet omdat wij ons inbeelden dat ieder onzer zoo geestig en on-\n\n1 Zeer goed weet ik wie het begaafde tweetal is dat zich achter dit pseudoniem\nverbergt; maar eveneens weet ik hoe onaangenaam het is om zich\ndien dekmantel, soms wegens onbescheiden bijmotieven, te voelen ontrukken;\nen daarom zal ik mij wel wachten de namen dier dames te noemen, zoo lang\nzij zelven niet openlijk er mee te voorschijn treden.\n\nBIBLIOGEAPHISCH ALBUM. 427\nderhoudend vertellen kan, maar omdat aan al wat Louise Alcott\nschrijft, het denkbeeld kunst zoo vreemd blijft. Plaats haar voor\neen oogenblik naast den walmenden fakkelgloed der Ouida\'s en\nGeorge Sands, of naast het pijnlijk electrisch licht der Lynn Lintons\nen geestverwanten (zoo ontegenzeggelijk haar meerderen overigens\nin talent en technische kennis) en gij gevoelt onmiddellijk dat gij\nvan aangrijpend kunstgeschitter, in het vriendelijke, weldadige zonlicht\ngekomen zijt. Zoo eenvoudig, zoo natuurlijk, zoo geleidelijk\nspinnen die huiselijke tafereeltjes zich af; zoo verrukkelijk gezellig\nworden die binnenhuisjes geschetst, met een waarheid en fijnheid\nvan toets die aan niets zoozeer herinnert als aan de binnenhuisjes\nonzer oud-vaderlandsche schilderschool; zoo naief vertrouwelijk behandelen\ndie luidjes met elkaar hunne onderlinge belangen; zoo ongezocht\nen van zelve ontwikkelen zich die onderscheiden karakters,\nin de gewoonste verhoudingen en omstandigheden, dat men een gevoel\nkrijgt niet van in een romanwereld, maar in een kring van\nlieve, dierbare bekenden aangeland te zijn. Geen lange reeks van\nde uitvoerigste schilderijen zou ons die tafereelen levendiger voor\noogen kunnen stellen dan deze "penneteekeningen". Wij hebben\nmet eigen oogen die meisjes op de leuning van den armstoel zien\nzitten, in moeders hoekje; wij weten hoe Hanna er uitzag toen zij\nden brief zat te schrijven over "Amy die nog al niet zeurde om\nallen dag haar beste goed aan te hebben, en over Jo "van wie je\nvan te vore nooit weet waar ze mee voor den dag zal komme;"\nwij waren er bij toen Amy, onder dien lachenden hemel, met de blauwe\nleidsels wegreed, zich verkwikkende in den aristocratischen indruk\ndoor haar blonde gedaante naast den schoonen donkeren Laurie in\nhet elegante mandewagentje gemaakt; wij weten hoe de schroomvallige\nBess kracht zocht in de kleerenkast; en zagen hoe de vredelievende\nJohn het hoedje van zyn vrouw op zijn hand bewonderde, "niet\nprecies beseffende wat van voren en wat van achteren was". Wij\nhoorden — maar waartoe de voorbeelden vermenigvuldigd? Men zou\ner op kunnen strijden dat men alles heeft bijgewoond; en men weet\nvan te voren wat de verschillende menschen zullen gaan doen en zeggen.\nEn, wat nog het aardigst is, men eindigt niet met een gevoel van\nontzag voor het talent van de schrijfster, maar met de gewaarwording\nvan de oude dienstbode, die, toen zij een bijzonder goed gelukt\ngelegenheid svers had hooren voordragen, zeide: "Is dat nu zoo\n\n428 BIBLIOGRAFHISCH ALBUM.\nkunstig? Zoo kan ik het ook wel." Wij krijgen niet den indruk\nvan een onbereikbare artiste, zwevende in de wolken, en van daar,\nals Irma in baar dagboek, schoonklinkende frasen ten beste gevende,\nhoe onbegrijpelijker hoe mooier; maar van een lieve, gemoedelijke,\ndoor en door brave vrouw, die uit den kostelijken schat haars\nharten kostelijke dingen voortbrengt; en, waar zij met de liefdevolste\nbedoelingen in haar eigen en anderer levensboek bladert,\nzonder eenige inspanning daarbij reinheid, huiselijkheid, menschenrain\npredikt, en haar zusteren rijk en arm opwekt ten goede. Die\nlieve, lieve "Jo", zooals wij de schrijfster zoo gaarne noemen, —\nwant het is onmogelijk haar niet te identificeren met de schrijfster\nin het boek, gelijk wij haar, toen zij in de nachtelijke eenzaamheid\nhet verlies van de vrijwillig geofferde pruik beweende, glimlachend\nzouden op den schouder getikt hebben, terwijl ons de oogen vol\ntranen schoten, denzelfden indruk maken al haar boeken op ons.\nHet is onmogelijk haar niet lief te krijgen door die boeken, er niet\nbeter door te worden: en waar zij de laatste is om zich eenige\nverdiensten toe te eigenen; waar zij alleen hoopt dat zij "zichzelven\nen haar vrienden zullen verwerven", daar zouden wij haar\ndoor alles heen willen volgen; en, haar levensmotto: De hand aan\nden ploeg, tot het onze makende, mede trachten "to help on the\ngood of the world", door in woorden en daden het Eere zij God in\nde hoogste hemelen, Vrede op aarde, in menschen een welbehagen\nte prediken.\nMaar, waar wij aldus de Jo uit het boek reeds zoo lief hadden\ngekregen, daar konden wij de begeerte niet onderdrukken om van\nde levende schrijfster iets af te weten. Doch niemand wist ons\niets van haar te vertellen. Toen nu eindelijk ook een onzer bekendste\nletterkundigen, de laatste van wien men zou verwacht hebben\ndat zulke eenvoudige meisjesboeken zijner aandacht waard waren,\nzich bij mij vervoegde om mij te vragen of ik hem niet iets aangaande\nhaar wist te berichten, daar zij hem zoo interesseerde, toen\ntrok ik de stoute schoenen aan, en schreef haar door bemiddeling\nvan den uitgever een brief, waarin ik haar ons aller gevoelens\nkenbaar maakte, uit deed komen dat niet nieuwsgierigheid maar\nbelangstelling ons dreef, en haar verzocht mij in aller naam eenige\ninlichtingen te verstrekken.\nDe brief, dien ik toen in antwoord ontving, is reeds, zelfs met\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 429\neen afdruk van haar portretje, door den Heer van Vloten in de\nKunstbode\'openbaar gemaakt. Maar daar lang niet alle lezers van\nde Gids ook dat tijdschrift bezitten; en ik zeker weet dat er met\nmij nog velen in den lande zijn voor wie schrijvers niet, gelijk Multatuli\nvoor zijn aanbidders, hooge, ongenaakbare luchtverschijnsels\nzijn, met wier privaat leven men niet het geringste te maken heeft —\nmaar wel integendeel in zekere mate publiek eigendom, bekende persoonlijkheden\ndie in een glazen huis wonen, zoo haast ik mij haar\nantwoord nogmaals te doen drukken. Immers, het is een ware voldoening\nals iemands daden met zijn woorden rijmen, en wij, zooals\nin dit geval, de liefde die wij haar boeken toedragen ook op den\npersoon van de schrijfster kunnnen overbrengen.\nTot naricht voor belangstellenden diene, dat het handschrift uiterst\nklaar en duidelijk, maar eenigszins vreemd is ; de letters loopen allen\nden verkeerden kant uit, als met de linkerhand geschreven of in\neen spiegel gezien; en dat hetzelfde huiselijk sans gene harer boeken\nzich ook in haar epistel verraadt; want tot ook de laatste invallende\ngedachte is op het laatste leege hoekje, dwars boven den datum, op\nhet papier geworpen, en op het adres, dat als door een wonder\nmij nog in handen kwam, zijn de namen en woonplaatsen harer onderscheiden\nHollandsche correspondenten kluchtig dooreengeward.\nHet portret stelde ons eenigszins te leur. Ondanks al wat Jo van\nhet tegendeel beweert, en afgeeft op haar hoogrood, alledaagsch\ngezicht, hadden wij den indruk dat zij er heel goed uit moest zien.\nEn het gezonden portretje, waarvan zij overigens zelf zegt dat het\neen verkeerden indruk geeft, heeft ondanks de trouwe oogen en het\nintellektueele voorhoofd, iets zwaars en zwaarmoedigs. Maar nu, als\nslot van dit stukje, het document, dat voor zichzelf spreekt.\nConcord 7 Augustus 1875.\n"Dear Madame \'.\n"Het deed mij veel genoegen de brieven van u zelf en vriendinnen"\n(het bleek dat verscheiden onzer haar, buiten eikaars weten om, ge-\n\n1 Waarom weet ik niet, maar het is in Engeland, en schijnt ook in Amerika\ngebruikelijk, om, zocals men eertijds alle vreemdelingen Franken noemde,\nalle niet Engelsche vrouwen met Madame te betitelen.\n\n430 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nschreven hadden) "te ontvangen, en daaruit te bemerken dat men daar\nin de verte, in Holland, van mij afweet door mijn kleine boekjes.\n"Gij verlangt iets van mij te vernemen, en, hoewel er niet veel\nvan mij te vertellen valt, wil ik u gaarne genoegen doen,\'en enkele\ndaadzaken vermelden.\n"Ik woon met mijn brave ouders op het land, even boven Boston;\nzij zijn al oud; mijn vader is predikant, mijn moeder zwak van gezondheid.\nTwee zusters zijn mij nog verbleven, May ("Amy") een\nbekwame kunstenaresse, en Anna ("Meg") — de Meta uit de vertaling\n— "thans een weduwe met twee kinderen, "Daisy en Demi;"\nen ik ben de tweede dochter, een oude vrijster van 42 jaar. "Beth"\nde vierde dochter kwam eenige jaren geleden te sterven, zooals in\nhet boek.\n"Veel dingen uit mijn verhalen zijn waar gebeurd; en veel uit\nliltle Women is een beeld van het leven geleid door ons vier zusters.\nIk ben "Jo" in de hoofdtrekken, niet de goede". (Het is\nnatuurlijk haar nederigheid die haar zoo doet spreken, want Jo is\nJo of niemand anders.) "Ik heb geschreven, onderwijs gegeven,\nals huishoudster dienst gedaan, een tijdschrift geredigeerd, en als\nziekenverpleegster het leger in den oorlog gevolgd. Ging naar het\nhospitaal te Washington en paste een veertigtal bruintjes op "(wij\nzouden zeggen "zwartjes"), tot ik zelf ziek werd, en er bijna het\nleven bij inschoot. Heb mij sedert nooit weer geheel wel gevoeld,\nmaar heb geen spijt van die duurgekochte ondervinding; dat zijn\nvan die lessen die iemands leven rijk en kostelijk maken, en iemand\nzijn krachten doen peilen.\n"Nu ben ik weer thuis, pas mijn moeder op, en doe wat ik kan\nom mee bevorderlijk te zijn aan wat er goed is in de wereld."\n"To kelp on the.good worh of the world" staat er, en dat is de eenige\nzin uit den brief waarmee ik eenige moeite had bij de vertaling;\n(het is een van de karakteristieke, doch eenigszins zwevende uitdrukkingen\nin haar boeken, waarbij zij veel meer denkt dan zegt, en\nmen van alles tusschen de regels moet lezen.)\n"Ik ben sedert in Europa geweest, en van plan nog eens te gaan.\nDe laatste maal was ik in Antwerpen, en zou gaarne doorgegaan\nzijn naar Haarlem, als ik geweien had dat ik daar zulke goede\nvrienden bezat. Als ik weer den Oceaan oversteek zal ik trachten\nmijn reis tot daar uit te strekken, maar ik spreek ongelukkig geen\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 431\nenkele taal goed dan mijn eigene". (Dat zal haar meevallen dat\nhier iedereen Engelsch verstaat.)\n"Ik zal gaarne mijn boeken in hun Hollandsch kleed ontvangen,\nzooals ik ze reeds bezit in hun Fransch en Duitsch gewaad. Mijn\nvolgend boek komt uit in October, en heet Eight Cousins l. Ik\nschreef het voor een kindertijdschrift, en het is niet zoo goed uitgevallen\nals ik wel gewenscht had, daar ik het bekorten moest.\nEr komt een vervolg op, waarin de neven en het nichtje groote\nmenschen geworden zijn.\nJonge meisjes in Amerika krijgen geen goede opvoeding in verschillende\nopzichten, al wordt haar veel geleerd. Zij weten niets af\nvan de gezondheidswetten, noch van de huishouding, en worden te\nvroeg gepresenteerd. Mijn verhaal is bestemd om een beter plan\nvan grootbrenging aan de hand te doen, en mijn heldin bewijst dat\nzoo iets uitvoerbaar is.\nIk kon de adressen niet lezen van de andere dames die aan mij\nschreven, en kan haar dus niet antwoorden. Wees zoo vriendelijk\nhaar mijn dank en groeten over te brengen, en geloof mij Uwe\nPostscriptum. zeer erkentelijke\nL. M. Alcott.\nMijn adres in Concord. Mass. U. S. A. Ik voeg hier een portret\nvan me bij; maar het lijkt niet goed. Ik zie er ziek op uit.\nStuur mij het uwe".\n\n1 Sedert mede in het Hollandsch vertaald, of liever bewerkt, door den Heer\nAndriessen, en uitgekomen bij den Heer Leendertz te Amsterdam.\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Good wives
In this reception

No persons found

Via received works
Good wives Louisa May Alcott