Notes |
['[324]\n"In dichterlijke gave en talent stond Tesselschade boven Anna, wier verzen voor de hare in geest, vernuft en verheffing 1) , en ook zoetvloeiendheid onderdoen. Zij heeft niet veel nagelaten, en daarom is het des te meer te betreuren, dat hare vertaling van Tasso\'s Verlost Jeruzalem, waaraan zij gedurende verschillende perioden van haar leven onder Vondel\'s toezicht werkte 2) , geheel verloren is gegaan.\n\n2) [note]\n In 1633 spreekt Vondel (II D., bl. 187) haar aldus toe: \n\n ‘Ghy, wiens schrandre sinnen hangen \n Aan Tassoos heldenstijl, wiens assche ghy beroert \n En soo hooghdravend door ons Holland speelen voert, \n En durft met Godefroy den oorloogh u getroosten;’.... \n\nen in 1633 herinnert Hooft haar (Brieven, II D., bl. 316), dat zij ‘weder aan \'t rijmen geraeckt, en in dien diepen Tassoo verzoopen is.’ Galant voegt hij er bij: ‘Alreeds word ick dronken van de geur uwer dichten, al en ruik ik ze maer uit het papier. Wat zal \'t zijn, als U E. de zelve met de leevende stem komt bezielen?’\nWij weten voorts uit de opdracht van Vondel\'s Elertra (III D., bl. 485), dat haar ‘bezigheid ondertusschen by poozen wat uitgespannen (was), om de snede van vernuft en zinnen, door het al te stadigh blocken, op een zelve werck, niet te verstompen.’ In Mei 1639 was het werk dus nog niet voltooid."']
|