*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1885
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Quite positive reaction, but in the opinion of De Gids the story is far too long. The critic proposes that a reprint would be 120 pages shorter.\n\nAlso mentioned in Bel\n\n[p.536]\n“Sophie, door VIRGINIE LOVELING. Amsterdam, P. N. van\nKampen & Zoon. 1885.\n\nHoe is het, romanschrijvers, novellisten, dichters, zijt ge uitgepraat?\nWat viel er in 1885 voor den letterkundigen kroniekschrijver\nweinig merkwaardigs te vermelden! Dichtbundels in overvloed\n; maar geen waarin zich een jong, frisch talent, een individualiteit\nopenbaarde. Romans bij de vleet. De dames vooral weren\nzich dapper; onder haar waren naam, onder een vrouwelijk, onder\neen mannelijk pseudoniem (Johanna van Woude, Kuno, Mario,\nen hoe zij al meer heeten mogen !), schrijven zij maar altijd door.\nEn de bestuurders van leesgezelschappen worden niet moe die\nromans te koopen ; het liefst echter, die waarvan het formaat in\ngroot octavo is, . . . . die passen beter in de portefeuille; die\nnieuwerwetsche klein octavodeeltjes vallen er zoo licht uit! Maar in\ngroot of klein octavo, het talent bleek, met enkele uitzonderingen,\nduodecimo of van nog kleiner formaat. En ook van onze novellisten\nontvingen wij in het teneinde spoedend jaar weinig nieuws.\nZijn de hoofden misschien met andere dingen vervuld ? Hebben\nde socialistische woelingen, de debatten in onze kiesvereenigingen\nover de uitbreiding van het kiesrecht, hebben de plannen en wenschen\nbetreffende art. 194 der Grondwet, de phantasie vleugellam\ngemaakt ?\nAlsof wat de hoofden en harten van zoovelen bezig houdt, wat\nraakt aan het leven van eiken dag, aan de toekomst van onze\nkinderen, niet den romanschrijver, den dichter ruime stof zou\nkunnen leveren voor een schepping zijner verbeelding, die toch\nwortelen moet in de werkelijkheid !\n\nLETTERKUNDIGE KBONIEK. 537\nZoo ge er aan twijfelt, neem dan het nieuw e werk van de Vlaamsche\nschrijfster V i r g i n i e L o v e l i n g ter hand, en ge zult zien\nwat er van een onderwerp als de strijd voor en tegen de openbare\nschool te maken valt.\nEeeds had de schrijfster, eenige jaren geleden, onder den pseudoniem\nW. E. G. Walter in een geschrift, getiteld In onze Vlaamsche\ngewesten, een tafereel opgehangen van den politieken en godsdienstigen\ntoestand van het platte land in Vlaanderen. Thans zet zij onder\nharen waren naam haar werk voort.\nSophie is een breeder opgevatte en meer in bijzonderheden uitgewerkte\nroman, waarin ons in levendige tafereelen geschilderd wordt\nde strijd van de kerkelijken tegen hen, die zich niet blindelings\naan de kerk onderwerpen, en meer bijzonder de schoolstrijd na de\nuitvaardiging van de Belgische wet van 1879.\nWij zijn te Zompelgem, in de omstreken van Gent. Een sterfbed,\ndat van de moeder van Sophie, naar wie het boek genoemd is, het\nbezoek van den geestelijke, de kerkelijke plechtigheid, de begrafenis\nen de maaltijd, die haar pleegt te volgen, plaatsen ons midden in\nde Katholieke bevolking van een Vlaamsch dorp. Sophie was voor\nonderwijzeres opgeleid, maar na den dood van haar vader, die het\ngezin in bekrompen omstandigheden achterliet, had zij met naaien\nden kost moeten verdienen. Haar oudere zuster, Camille, was te\nZompelgem met een welgestelden brouwer gehuwd, en nu bleef zij\nalleen achter in het kleine nette huisje. Zij was te oud om hare\nstudiën voor onderwijzeres weer op te vatten, en bij haar zuster\nwilde zij niet gaan. Er was weinig sympathie tusschen beiden.\nCamille was van een heftig en zenuwachtig karakter; en na den\ndood van haar moeder verkeerde zij in een buitengewoon overspannen\ntoestand. De dokter had rust voorgeschreven, en daarom\nhad Sophie, op den eersten Zondag na moeders dood, de drie\nkinderen van haar zuster bij zich genomen.\nOnbezorgd en uitgelaten speelden zij op het erf. Zij zag ze door het venster\nkoordedan sen; doch in eens hielden Valentine en Louitje met draaien op en\nbogen het hoofd. Emilie, die in het midden sprong, vluchtte achter den\nnoteboom.\nWat mocht hen zoo ontzetten of hun zulke angst inboezemen ? Sophie werd\nhet aldra gewaar; een ruischende stap naderde; eene schaduw verving den\nzonneschijn in het open denrgat en de breedgeschouderde coadjutor (hulppastoor)\nstond mild glimlachend voor haar.\n\n538 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nZij ook verschrikte: de komst van eenen geestelijke verwekt overal eene\nzekere opschudding en als een zelfbesef van onwaardigheid hij alle rechtzinnige\nKatholieken, of de gedachte aan gevaar bij hen die het niet zijn.\nHij kwam eens zien, hoe zij het stelde en of ze wel getroost was....\nGetroost? och neen, hij zag het aan hare lippen, welke trilden op deze vraag\nen aan de teruggehouden traan, die aan hare wimpers schitterde.\n „Gij moógt den moed niet laten vallen, het is de wil van God/ sprak hij\nopbeurend....\n„Ik ben echter zoo alleen, zoo ganscb alleen!" zuchtte zij.\n„Gij hebt nog goede vrienden, gij hebt uwe zuster en hare kinderen, ge ziet\nwel, dat ze hunne tante gezelschap houden," sprak hij en tot afwisseling wenkte\nhij de kleinen, die het hernomen spel staakten en alle drie kwamen binnengeloopen.\nHij klopte op den schouder van het krombeenig ventje:\n„Hoe heet gij ?" vroeg hij zich naar hem buigend.\n„Louis Monteine," antwoordde de knaap.\n„Hoeveel Goden zijn er?" vroeg hij weder; want zoodra eengeestelijke\neen kind ziet, begint hij uit gewoonte of ambtsplicht vragen uit den\ncatechismus te stellen.\n„Drie," zei de kleine.\n„b!"\n„Vier," verbeterde hij, schalk en eenigszins verlegen glimlachend.!\nDe beide meisjes lachten ook, de coadjutor schudde het hoofd:\n„Gaat die knaap dan niet naar de leering ?" onderzocht hij.\n„Niet geregeld," moest Valentine bekennen.\nHij neigde zich weder tot den kleine.\n„Er is maar één God, mijn kind, onthoud dit," sprak hij met nadruk, „een\nlooner van het goed en een straffer van het kwaad. Laat eens hier zien," tot\nde meisjes, „zijt gij al opgeteekend voor uw eerste communie?"\nJa, zij waren het.\n„Wat is de mensch ?" vroeg hij.\nEn als twee papegaaien, ras, onduidelijk, zonder klemtoon antwoordden beiden\nte gelijk: „Een redelijk schepsel Gods, hebbende eene onsterfelijke ziel en een\nsterfelijk lichaam."\n„Spreekt trager," zeide hij. „Tot wat einde is de mensch geschapen ?"\nDe zustertjes openden weder gelijktijdig den mond, doch hij deed eene beweging\nmet de hand om Valentine het zwijgen te gebieden. „Gij alleen," beval hij aan\nEmilie, den vinger naar heur uitstekend.\nVerward en snel te zamen opzeggen moest het gemakkelijkste zijn, want het\nmeisje scheen verbijsterd of beschaamd; toch kwam zij goed tot het einde:\n„Om in zijn leven God te dienen en hem namaals eeuwiglijk te aanschouwen."\n„Zeer wel geantwoord."\nLouitje volgde met begeerig oog de bewegingen van den coadjutor; deze had\nzijn brevier uitgehaald en doorbladerde het zoekende. Het kind zag er vergulde\nbeeldekens in blinken. Zou hij ondanks zijn verkeerd antwoord er een krijgen\nals Valentine en Emilie!\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. &39\nJa. \'\n„Maar gij moet het goed onthouden, dat er slechts één God is," glimlachtte\nnog de coadjutor, „en nu moogt gij weder gaan spelen," want hij bemerkte,\n-dat alle drie trippelden Tan verborgen ongeduld.\nZij liepen met de gekregen santjes heen en hernamen weldra hunnen dans\nonder den noteboom.\nDe coadjutor Angelman, met wien wij in dit keurig geteekend\n;talereeltje kennis maakten, is een aantrekkelijke persoon. Zoolang bij\nhet geestelijk gewaad draagt, zal hij gehoorzamen aan de bevelen der\nkerk en aan zijn overheden; maar hij gaat gebukt onder het werk dat\nmen van hem eischt. Toen hij zijn loopbaan als geestelijke aanving, was\nhet geweest vol dorst naar waarheid, vol van ijver om zich te wijden aan\nde menschheid, aan het werk van beschaving en mensehenliefde. Maar\nhoe bitter was hij teleurgesteld! Als leeraar in de geschiedenis aan een\nkatholiek College, had hij uit de bronnen zich omtrent de historische\nfeiten en personen een eigen meening gevormd en die aan zijn\nleerlingen medegedeeld. Maar hem was het zwijgen opgelegd. Naar\nbepaalde schrijvers had hij zich te richten, dit en dat en niets anders\nhad hij te onderwijzen. Van het leeraarsambt was hij ontzet\nen naar een afgelegen dorp, als onderpastoor gezonden. „Hij predikte\nzijn eerste sermoen: het liep over de verdraagzaamheid en de\nbroedermin. Het haalde hem een verontwaardigd tegensermoen onder\nvier oogen van den pastoor op den hals. Wist hij dan niet, dat een\n-onderpastoor zich beperken moet tot het uitleggen der sacramenten\nen der lessen van den catechismus?* Br kwam een verkiezingsstrijd;\nhij weigerde er zich mee in te laten. En Weder moest hij een trede\nlager dalen. Thans was hij hulppastoor te Zompelgem.\nBoven hem staan de tyrannieke, strijdlustige en driftige pastoor,\n<en de onderpastoor, een pater Goedleven, die met een zoutelooze\ngrap en onder een glas fijnen wijn het geld voor de goede werken\nuit den zak der geloóvigen weet te kloppen.\nDe opgewonden toestand, waarin Cartiille verkeert, neemt steeds\ntoe en slaat óver in krankzinnigheid. Zij heeft gestadige verpleging\nnoodig en er wordt besloten een liefdezuster te laten komen uit\nhet klooster der „bidsterkens* te Gent.\nl>e teekening van dit „maseurken*, zuster Blondine, is voortreffelijk.\nSophie zal haar te Gent gaan halen, en vindt haar daar bij\nhet lijkje van een vierjarig kind, dat zij zeven weken lang heeft verpleegd.\nZuster Blondine is terstond bereid mee te gaan; zonder\n\n540 LETTERKUNDIGE KKONIEK.\neen woord van afscheid, zonder merkbare aandoening draagt zrf\nhaar taak in het sterfhuis aan een andere zuster over en volgt\nSophie naar Zompelgem. Zuster Blondine, een molenaarsdochter,\nheeft een innemend uiterlijk, blozend en levenslustig. Door haar\nzachtheid, haar geduld, door een onder de vriendelijkste vormen\nverborgen ijzeren wilskracht weet zij de krankzinnige in bedwang\nte houden. Maar tevens zet zij in het huis van den brouwer, die\ngeen geestkracht bezit om haar te weerstaan, alles naar haar hand.\nEr wordt weer hardop gebeden, het avondgebed met den paternoster\nen de mysteriën van den rozenkrans heeft weer geregeld plaats.\n„En nu een kraisken aan papa gevraagd," zei maseurken, en zij voerde hem\nLonitje, gevolgd door de anderen toe.\nDeze zegening geschiedde gewoonlijk evenmin; de kleinen riepen heengaande\nvan verre „slaap wel" en hun vader antwoordde verstrooid „slaapt wel" als\nweerklank.\nThans stonden zij alle drie voor hem, erger dan moederloos : een gevoel van\nverteedermg ontstond in zijn hart, een traan welde op in zijn oog. Eenigzins\nonhandig duwde hij zijn groote hand kruisgewijze over het voorhoofd der wachtende\ntweelingzustertjes, en als het de heurt van Louitje was, kon hij zijne ontroering\nniet overmeesteren; hij hief het kind op en drukte zijne lippen op het\njonge hoofdje, terwijl een snik zijn boezem schokte.\nEerst op het einde van het eerste deel — de twee bundels bestaan\nuit drie deelen — komen wij in kennis met meester Otteware,\nden onderwijzer te Zompelgem. Een braaf man en een vroom\nman. Van jongs af in godsdienstige gevoelens en gevoelens van\neerbied jegens de priesters grootgebracht, valt het hem niet zwaar\nhet hoofd te buigen voor den pastoor; en deze, op zijne beurt, schijnt\nhem genegen. Vijf en dertig jaren had meester Otteware aan het\nhoofd der school gestaan, en de liefde, de dankbaarheid zijner\nmedeburgers genoten. Dit feit wilde men herdenken. Er wordt een\nfeestbanket gehouden, waarbij de voornaamste ingezetenen van allerlei\npolitieke en godsdienstige richting mede aanzitten. Maar het\nzou spoedig verkeeren.\nOnder de Belgische schoolwet van 1842 had de geestelijkheid\neen groote macht en zij maakte daarvan een ruim gebruik. De onderwijzers,\nop het platte land vooral, hingen zedelijk volkomen van\nhaar af en moesten op hare wenken gehoorzamen. Het misnoegen\nvan de liberalen over dezen stand van zaken steeg al hooger en.\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 541\nhooger, totdat eindelijk de liberale partij van hare meerderheid\nin de Kamers gebruik wist te maken om den 6den Juni 1879 een\nnieuwe vrijzinnige onderwijswet door te drijven. Nu ontbrandde\nde strijd. Verzet tegen de nieuwe wet was het parool in het katholieke\nkamp. Overal moesten tegenover de Staatsscholen katholieke\nscholen verrijzen. Ook te Zompelgem. Terrein werd kosteloos afgestaan,\ngeld werd op allerlei wijze bijeengezameld. Zelfs zij die\nzich liberaal noemden, maar zwak en wankelmoedig waren als het\nop handelen aankwam, gelijk Jozef Monteine, de brouwer, konden\naan den aandrang niet weerstaan; teekenden zij al niet met hun\nnaam op de lijsten, dan gaven zij toch in stilte hun penningske\nvoor de zaak.\nDe eerste steen voor een katholiek schoolgebouw werd gelegd.\nMen trachtte meester Otteware voor de zaak te winnen en hem te\nbewegen om een benoeming tot onderwijzer aan die school aan te\nnemen. Maar Otteware weigerde standvastig, ontrouw te worden\naan den Staat, aan welken hij zich door zijn eed gebonden achtte,\nen dan — zijn huis te verlaten, de woning waar zijn kinderen\ngeboren, waar nu dochters uit getrouwd waren, waaruit zijn eenige\nzoon naar het graf was gedragen, het was hem onmogelijk ; zijn\ngeweten verbood het hem: een overlooper wilde hij niet worden.\nOtteware verwachtte dat zijn leerlingen, die hem zoo herhaaldelijk\nblijken van hunne gehechtheid hadden gegeven, hem trouw zouden\nblijven; dat men het hem, die met de kerkelijke overheid steeds in\nvrede geleefd had, die trouw ter kerk ging, niet moeilijk zou maken.\nToch was hij met de zaak meer vervuld dan hij wilde bekennen.\nZelf wilde hij naar het bouwen van de nieuwe school niet gaan\nkijken, maar wanneer Sophie bij hem kwam, dan moest zij hem\nvertellen, hoever men er al mede gevorderd was.\nHet was vacantie geweest, en de eerste October, de dag waarop de\nlessen bij meester Otteware weer moesten aanvangen, was genaderd.\nOp dien morgen van den eersten October wandelde hij al vroeg in zijn tuintje.\nWat zou de dag hem aanbrengen ? . . . .\nHij bleef staan voor zijne verbascum thapsusplanten of koningskaarsen; wat\nwaren zij hoogl Hij steeg op een hofstoeltje en plukte aan den top de eenbladige,\ngele kroontjes uit den kelk, dit was zijn dagelijksche bezigheid: de\nbloemetjes werden gedroogd om als thee gebruikt te worden.\nZijne vrouw was bijgekomen:\n„Vindt gij er nog immer?" vroeg zij hem met gemaakte belangstelling.\n\n542 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nHij toonde ze haar in de open hand:\n„Ja, zoolang als het niet vriest, bloeien er nog enkele," antwoordde hij, maar\nzijne gedachten waren elders.\nZij vervolgden samen hun weg:\n„Is het geen tijd om de appelen te trekken?" vroeg zij hem weder, „zie, ze\nvallen af", en zij raapte er een paar, reeds half van het ongedierte verslonden,\nuit het vochtig gras op.\n„Ja, met het krimpen der maan," sprak hij verstrooid en keek door eene\nspleet der haag in den naastgelegen tuin.\n„Maar, vader, waarom zijt gij toch zoo bekommerd?" zei ze in eens.\n„Ik ben niet bekommerd,\'\' antwoordde hij, en poogde te glimlachen; maar\nik dacht daar zooeven, dat het Dinsdag een jaar zal zijn, dat men te mijner\neere feest vierde in Zompelgem. Wat is er al niet veranderd sedert dien tijd!....\nZe zouden nu geen feest meer vieren voor mij!" besloot hij bitter.\n„Gij hebt niets misdaan," zei ze, haar gewoon troostwoord gebruikend.\nHij keek op zijn zakuurwerk: „Half negen."\nZij werd in huis geroepen.\n„Wat zal de dag aanbrengen, wie zullen mij getrouw ztjnenhoevelen?" Zijne\nperen langs, den muur waren afgeplukt; de boomen kaal; op enkele takjes\nlagen tegen de steenen aan hier en daar hoopjes dorre loovertjes gevallen; een\nroodkleurig blaarken hing draaiend in het windje aan een spinnedraad. Hij\nscheen het aandachtig gade te slaan.\n„Kwart voor negen," want het uurwerk was weer te voorschijn gekomen. Hij\nzag naar het schoolpoortje dat toebleef.\nZijn stap werd rasser, ongelijker. Voor zijne Wingerden in de open lucht,\nwaaraan groenaehtige, hardschijnende trossen hingen, die de zon van Vlaanderen\nniet tot rijpheid had kunnen brengen, hield hij weder stil, dan, zich in eens\nvermannend, trad hij in het schoollokaal.\nHij wachtte op zijn leerlingen. Hij zag nog eenmaal op zijn uurwerk: „Onmogelijk!"\nhet moest vooruit staan....\nNeen, toch niet, want daar sloeg het langzaam negen op den toren... Negen\nuur, en niemand — niemand!\nMaar de knapen van den kiriper? vooral zijn Karelken, dat in den kampstrijd\neenen prijs had behaald?. . . Lomtje?... waar bleven zij? Diëten minste moesten\nkomen. „O zeker, de kuiper en Monteine hebben het mij vast beloofd!....\nHij was tot het punt afgedaald, dat het behouden van dat drietal hem als eene\noverwinning voorkwam.\nMaar niemand — niemand: geen enkele leerling in die groots; schoone, die\nschrikkelijke school met hare zwarte, ledige banken, en lessenaars!".. .\nZijne vrouw kwam binnen. Bij het vernemen van haren stap was; hij met een\nlaatsten sèraal van hoop uit zijne vertwijfeling opgeschrikt; thans liet hij weder\nin stomme verslagenheid hoofd en armen nederhangen.\nEen traan glom in haar oog. Zij legde hare oude, trouwe» gerimpelde hand\nzacht op zijnen schouder:\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 543\n„Vader!" sprak zij troostvol, opbeurend, meewarig: de toon bracht het uit,\ndat zij in het diepste zijner ziel zijn verborgen leed gelezen had.\nEn werktuiglyk naar heur opziende, antwoordde hij: „Moeder!"\nEn in dat ééne woord lag de bekentenis van eenzame, lang verhorgen smart:\nhet galmde als eene uitbarsting ran tegenwoordig lijden, als een angstkreet voor\neindeloos nog te wachten wee door het verlaten schoollokaal.\nEn Otteware had reden om met angst voor de toekomst vervuld\nte zijn. Hem wachtte nog meer leed. Hem, den geloovigen Katholiek,\ndie niets liever verlangde dan trouw zijn godsdienstplichten te vervullen,\nwerden de Sacramenten ontzegd. Gesard en gedwarsboomd\nwerd hij op allerlei wijze. Eindelijk verlaat hij het dorp, laat zijn\naanspraak op pensioen gelden en betrekt een eenvoudige woning\nin de nabijheid. Daar woont hij nog een korte poos, gebroken naar\nlichaam en geest, trouw verzorgd door zijne vrouw en Sophie;\nen dan sterft hij. De fanatieke onder-pastoor had hem de absolutie\ngeweigerd, tenzij hij in tegenwoordigheid van twee getuigen verklaarde\nberouw te gevoelen, niet dadelijk na de herziening deiwet\nhet Staatsonderwijs te hebben verlaten. Maar Otteware weigerde.\nToch zou hij niet sterven zonder de laatste sacramenten uit de\nhand van een priester te hebben ontvangen. In den donkeren\nwinternacht ijlt Sophie naar het dorp om den coadjutor Angelman\nte halen; deee staat den geloovige in zijn laatste oogenblikken bij,\nneemt hem de biecht af en geeft hem de absolutie.\nHier had het boek moeten eindigen. Na den dood van meester\nOtteware, het slachtoffer van zijn trouw aan de openbare school, heeft\nde roman veel van zijn belang verloren. Tot dusver had de schrijfster\nons geboeid door hare schildering van hetgeen in den godsdienstigen\nen politieken strijd de diepste belangstelling verdient; en met welk\neen ernst, met welk een diep gevoel, met welke fijne toetsen zij\nhet deed, heeft men kunnen zien uit hetgeen wij aanhaalden. Wat\nnu volgt behoort grootendeels tot de rubriek: Gemengd nieuws.\nDe vlucht van broeder Benignus, die onv zekere feiten door de\njustitie wordt nagezeten; het geval met Lotaïtje, die op de-kloosterschool\nin de strafkamer opgesloten, door de zusters vergeten wordt\nen tengevolge van de doorgestane angst Sterft; de dood van den\ndronkelap Tingels en van den wijnlievenden onderpastor Teeuwis-,\nzelfs het slot, wanneer Sophie na de bejegening, welke izjj bij-haar\nkerkelyk huwelijk van den pastoor ondervindt, met dé kerk breekt,\ntreffen ons weinig.\n\n544 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nBij een tweeden druk, die niet uit kan blijven, —• want het\nboek zal zeker zeer de aandacht trekken — zouden wij de 125\nlaatste bladzijden willen zien ingekrompen tot een twintigtal, waarin\nons in groote trekken den verderen levensloop zou kunnen worden\nverhaald van Sophie, die, al komen wij telkens met haar in aanraking,\ntoch eigenlijk te weinig een hoofdrol in de handeling vervult\nom den titel van het boek te rechtvaardigen.\nAlleen zij, die de toestanden in Vlaanderen van nabij kennen,\nzullen kunnen beoovdeelen, of Mejuffrouw Lovelïng ze met te scherpe\ntrekken, met te schrille kleuren heeft geschilderd. Van wie midden\nin den strijd staat en een gevestigde overtuiging heeft, is volkomen\nonpartijdigheid haast niet te verwachten. Maar dat de schrijfster\nmet alle kracht naar onpartijdigheid gestreefd heeft, blijkt uit de\neerste twee deelen van haar boek schier op iedere bladzijde. De\nfouten door de liberalen begaan worden niet verbloemd, en —wat\nniet minder opmerking verdient — de drie meest aantrekkelijke, en\nmet de meeste voorliefde geteekende figuren uit den roman, Meester\nOtteware, Sophie en de coadjutor Angelman, zijn ernstige, geloovige\nKatholieken.\nSedert Mej. Loveling haar boek schreef, is de toestand in België\ner niet op verbeterd. Onder het clericale ministerie zijn honderden\ngemeentescholen gesloten en duizenden onderwijzers ontslagen. In\nheel wat gezinnen zullen pijnlijke, aangrijpende tooneelen hebben\nplaats gevonden, die aan het lijden van meester Otteware herinneren.\nEn wat staat o n s te wachten ?”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Sophie
In this reception

No persons found

Via received works
Sophie Virginie Loveling