*Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen ARTICLE

Title *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Is same as work *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Author Johannes Hoek
Reference
Place
Date 1875
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ["hist.mrt14\n\nHOoms (link + codes) XNFX 295; XNMX 295; XCX 295\n\n[p. 289]\n\t\nBinnenlandsche letterkunde.\nI. Fraaie Letteren.\n\n Melati van Java. De jonkvrouwe van Groenerode. Met een inleidend woord van Dr. Jan ten Brink. Leiden, Gualth. Kolff, 1875. 411 blz. 8o.\n Melatie van Java. De Familie van den Resident. Novelle. Leiden, Gualth. Kolff. 1875. 266 blz. 8o.\n\n‘Melati van Java’ - een pseudoniem, maar ontleend aan de geurige bevallige bloem uit den weelderigen tuin van den Indischen Archipel, - een pseudoniem, die de profetie is van een frisch-ontluikend talent, dat ons nog menig heerlijk schoone vrucht schenken zal.\n\nRuim een half jaar is het geleden, dat deze gedachte bij ons opkwam, toen we met ‘de Jonkvrouwe van Groenerode’ kennis maakten. Dit boek was aanbevolen door ‘een woord vooraf’ van den heer Dr. Jan ten Brink, een man, wiens stem in den raad van 't kunstgericht vrij wat beteekenis heeft. Zijn advies was: ‘dat het geene aanbeveling noodig had, maar zelf zijn weg wel vinden zou, beter nog dan al die lettervruchten, welke door eene samenzwering van vrienden met een stortvloed van reclames aan het lezend Nederland worden aanbevolen en door eene onvermoeide camaraderie onder loftuitingen worden rondgevent.’ Kan het verwondering baren, dat wij, onder den indruk van zulk een getuigenis, ons met besliste vooringenomenheid tot de lectuur van Melati's eersteling neerzetten?...En zou het wellicht aan deze vooringenomenheid moeten worden\n\n\n[p. 290]\n\t\n\ntoegeschreven, dat 't boek aanvankelijk onze verwachting teleurstelde, toen wij aan 't einde van het eerste hoofdstuk gekomen waren?...'t Is mogelijk! Dit is nochtans zeker, dat wij, hoezeer thans 't gunstig oordeel van Dr. ten Brink deelende, volharden bij ons gevoelen, hetwelk wij omtrent de eerste 27 bladzijden al terstond hebben opgevat. Zij dienen om den lezer op één der bijeenkomsten van een ‘damescomité’ binnen te leiden. Later, op blz. 327 enz. krijgt men de ‘oude kennissen’ nog eens te zien. Doch beide hoofdstukken werpen een schaduw op dit kunstproduct, want ze zijn in ons oog niet meer, dan eene langdradige en matte uitwerking van een weinig aantrekkelijk en afgesleten thema. Bovendien staan zij niet in zóó nauw en onafscheidelijk verband met de hoofdzaak der handeling, dat zij niet zonder schade kunnen gemist worden.\n\nMen oordeele: De jonkvrouwe Eugénie de Lody van Groenerode, geboortig uit Java, bewoont met haren vader, gepensioneerd majoor van het Indische leger, 't voorvaderlijk kasteel te G. Hunne geldelijke omstandigheden zijn van dien aard, dat zij zich veel levensgenot moeten ontzeggen; doch door geboorte en fatsoen gevoelen zij zich gedrongen, hunne zelfverloochening in dit opzicht aan 't nauwbespiedend oog der wereld te onttrekken. Intusschen houdt zich dicht bij hun stamslot een vreemdeling op, zekere Hartwig van Senne, - een man, die teruggetrokken en somber als hij is, stof geeft tot velerlei gissingen. Een toeval, 't begin van brand, brengt hem op zekeren dag in kennis met de bewoners van 't kasteel. Vooral de Jonkvrouw van Groenerode erkent in hem een beschaafd man. Zijne hoog-ernstige, ja! gedrukte gemoedsstemming wekt hare sympathie. Naar gelang zij hem meer ontmoet en beter leert kennen, nemen hare achting en haar vertrouwen toe. En toen zij eindelijk, bij hare studiën voor een examen als hulponderwijzeres door hem geholpen, dit examen met den gewenschten uitslag heeft afgelegd, gevoelt haar dankbaar hart zich aan hem veelzins verplicht - en...verbonden.\n\nHaar vader begrijpt daarentegen, aan dit vriendschappelijk verkeer met Hartwig een einde te moeten maken. 't Licht, dat hem over de geheimzinnige persoonlijkheid van den zonderlingen onbekende is opgegaan, plaatst dezen in eene hoogst\n\t\n[p. 291]\n\t\n\nongunstige verhouding. Hij breekt dus den omgang af, maar zonder zijne dochter deelgenoote te doen worden van de booze geruchten, die hem ter oore zijn gekomen. Hij huwt ten tweeden male - en sterft anderhalve maand later.\n\nEugénie heeft schier even spoedig 't plan opgevat als uitgevoerd, om als gouvernante naar Indië te gaan. Vóór haar vertrek heeft zij nog eene ontmoeting en een onderhoud met Hartwig (bl. 119 v.v.), waarbij hij haar meedeelt, dat hij, door zijn vader vervloekt, sints veertien jaren als een laffe moordenaar en dief beschouwd, niet slechts in de eenzaamheid rust en troost gezocht, maar ook de minachting en den afkeer der menschen ontvlucht heeft. Eugénie verdedigt hem met eene warmte, die aan nog iets innigers dan vriendschap doet denken, - en verkrijgt vóór 't afscheid vergunning, om hem nu en dan iets van haar weervaren te schrijven.\n\nZij bemint hem, hij haar - maar een geschandvlekte naam, een treurige toekomst noodzaken hem te zwijgen - en zij vertrekt naar Java.\n\nVan nu aan zien wij ons aan gene zijde van den Oceaan verplaatst, - allereerst in de woning van den rijken suikerfabriekant van Helden, waarin wij Eugénie als gouvernante van twee meisjes en een bedorven knaapje aantreffen. Ook hier gaat haar pad niet langs rozen. De suikerfabriekant is een zwijgend, teruggetrokken man, - terwijl zijne echtgenoote zich onderscheidt door onverdragelijken hoogmoed. Toch heeft Eugénie 't geluk om beider hart gunstig voor zich te stemmen, doordat zij met kloekmoedige zelfverzaking 't leven van hun zoontje redt. Dit voordeel gaat evenwel eensklaps te loor, toen zij op een bal te Soerabaya op 't onverwachtst Hartwig ontmoet en in hem den broeder van Mevr. van Helden leert kennen. Dit maakt haar langer onmogelijk in dat gezin. Zij wordt ontslagen en vindt bij eene tante onderkomen. Daar ontmoet zij Hartwig opnieuw - en wordt, na met geheel zijne geschiedenis in kennis te zijn gesteld, zijne verloofde.\n\nDeze geschiedenis - de spil, waarom juist de geheele roman beweegt - is bijzonder romantisch. Zij laat aan waarschijnlijkheid nog al wat te wenschen over. Vooral de persoon van Hartwig dunkt ons wat te idealistisch. En dan? 't groote feit: de verdenking, waaronder hij ligt, is volstrekt niet\n\t\n[p. 292]\n\t\n\ngenoeg gemotiveerd. Zelfs al neemt men den toevalligen samenloop der omstandigheden, zooals de auteur dien teekent, voor waarheid aan, - ook dan nog is het geloof aan. Hartwig's schuld en misdaad niet gerechtvaardigd. En toch: dit is de grondslag, waarop 't gebouw der intrige wordt opgetrokken.\n\nMaar wij willen aan een pas-beginnende romancière gaarne iets toegeven - vooral waar zij toont takt te bezitten, den knoop door haar gelegd, goed te kunnen ontwarren. Belangwekkend zijn bovendien de toestanden, waarin zij hare personen weet te plaatsen, - juist getroffen en scherp geteekend de karakters, die zij opvoert, - natuurlijk en boeiend de gesprekken, die zij hun in den mond legt. Aan alles is het te merken, dat zij een vrouw is met een verstand, dat wikkend oordeelt, met een hart, dat warm slaat, met een pen die vlug en vaardig teekent, - misschien wel wat al te romanesk (zie bl. 386-390) - doch in elk geval eene schets, die haar eer aandoet. Men heeft aan haar kunstwerk (C. Busken Huet: Alg. Dagbl. v. N.-Indië 28 en 23 Dec. 1874) vernuft, hartstocht, menschenkennis en stijl, stoutheid en fijnheid van karakterschildering, ja zelfs tot op zekere hoogte moraal ontzegd. Vernuft moge ontbreken in haar eersteling - maar moraal zeker niet, evenmin als hartstocht en karakterteekening. Op den stijl zijn aanmerkingen te maken, doch deze zijn niet van zóó overwegend gewicht, dat wij daarom over een zoo goed en warm geschetst tafereel, als dezen roman, een doodvonnis zouden durven uitspreken.\n\nDit laatste geldt ook van haar tweede boek, zeker met opzet als ‘novelle’ gestempeld. Wat trouwens het onderscheid is tusschen een roman en eene novelle, zullen wij wel niet behoeven te herinneren. Slechts dit, dat men in eene novelle geen uitgewerkte karakters en breed gemotiveerde toestanden heeft te verwachten. Eene novelle geeft met korte maar krachtige, hoezeer dan ook losse en vluchtige trekken, 't opzet van schrijvers gedachte aan, - maar zóó dat zij nochtans een goed geheel vormt. Is nu de novelle van Melati zulk eene schets?...Wij gelooven, dat zij meer is dan dit. Hare karakters in ‘de Familie van den Resident’ zijn zelfs vollediger geteekend en de handelingen harer personen beter gemotiveerd dan in haar ‘Jonkvrouwe van Groenerode’. Natuurlijker is ook de gang van zaken geene en\n\t\n[p. 293]\n\t\n\nonverklaarbare gebeurtenis heeft zij noodig gehad, om den knoop van 't verhaal te leggen, gelijk met dien moord, waarvan Hartwig in haar roman verdacht werd, het geval is. Evenmin treffen wij hier een persoon aan, zooals Hartwig, die beter in de wereld der idealen dan in die der werkelijkheid tehuis behoort. In velerlei opzicht dus verdient hare novellle de voorkeur boven haar roman.\n\nZullen wij 't beloop van 't verhaal der ‘Familie van den Resident’ aanstippen?...\n\nWij maken met dien resident - toen nog kontroleur, die van zijn verlof terugkeert - Van Welven kennis aan boord van de Johanna Christina. Met ditzelfde schip vertrekt ook Etty Klovens, dochter van een gepensioneerd kolonel, als gouvernante naar Indië. Wat meer gebeurt, grijpt ook hier plaats: op de zeereis leeren beide jongelieden elkander kennen - en eene verloving is hiervan 't gevolg. Deze wordt evenwel voorafgegaan door de mededeeling, dat hij een voordochter uit een huwelijk met eene Javaansche vrouw bezit, welk kind, door hem in Europa achtergelaten, later wanneer de opvoeding zal voltooid zijn, als dochter des huizes behoort te worden erkend en aangenomen. Hierin wordt door Mej. Klovens toegestemd - en te gereeder ure 't huwelijk gesloten.\n\nAlles gaat tamelijk wel. Maar als de dag nadert, waarop de terugkomst dier voordochter wordt tegemoet gezien, begint ook de groote strijd zich te ontwikkelen en te openbaren. Mevr. v. Welven, eene égoïste pur sang, vergeet hare belofte. Na eerst de terugkomst van Constance, 't inlandsch kind, zooveel mogelijk vertraagd te hebben, ontvangt zij het eindelijk met weerzin in hare woning en laat niet af, hare voordochter met allerlei kleingeestige plagerijen te vervolgen, vernederen, en verdrieten. Ondragelijk wordt inderdaad 't leven van 't goede, arme kind. Vooral kwelt haar de gedachte, dat zij de vaderlijke liefde en hartelijkheid moet ontbeeren. 't Is de coquette, valsche Mevrouw van Welven, die door hare gehuichelde tranen haren echtgenoot geheel overheerscht - en hem er eindelijk toe brengt, dat hij medewerkt om 't ellendig lot zijner dochter Constance op de ruwste manier te verzwaren.\n\nBij zulk een stand van zaken verklaart een jong mensch, voor wien zij sympathie gevoelt, haar zijne liefde. Maar\n\t\n[p. 294]\n\t\n\nHugo Rozeman - zoo is zijn naam - is nog slechts administrateur eener plantage en bekleedt dus geene positie, veelbeteekenend genoeg, om een formeel huwelijksaanzoek te kunnen doen. Tot betere tijden wordt dit alzoo uitgesteld. Intusschen komt tot haar zekere doctor Gordès, een waardig mensch, een kundig arts, een vriend der van Welven's, met hetzelfde voorstel. En deze, gesteund door den resident en diens vrouw, geholpen door de omstandigheden, aanbevolen door zijne eigene persoonlijkheid, verkrijgt Constance's woord en hand. Haar hart behoorde evenwel nog aan Hugo. 't Huwelijk wordt gesloten. 't Jonge echtpaar vestigt zich te Batavia. En komt Dr. Gordès ook al tot het vermoeden, zelfs tot de ontdekking, dat hij, hoezeer de achting en het vertrouwen zijner echtgenoot genietende, nog niet in 't bezit is van dat innige en teedere hartsgevoel, hetwelk de grondslag van een gelukkig huwelijk uitmaakt, - toch weet hij zich hare genegenheid te verwerven.\n\nHiertoe draagt niet weinig bij de uiterst kiesche wijze, waarop hij zijn schoonvader uit een geldnood redt, waartoe deze ten gevolge der schromelijke verkwisting van diens teêrgevoelige echtgenoot vervallen is. De opoffering is zóó groot, dat een vertrek naar Nederland noodzakelijk wordt, - werwaarts de resident met zijne liefelijke gade hem na weinige jaren volgt - en dus de strijd tusschen Etty en Constance verplaatst wordt, tot de dood van den resident er een einde aan maakt.\n\nZiedaar hoofdzakelijk den gang dezer novelle! Over de neven-tafereelen spreken wij niet, - evenmin over de wijze, waarop Constance's gedrag jegens baren eersten minnaar wordt vergoelijkt en...geboet. Hoe keurig deze figuur ook geteekend zij, wij gelooven niet, dat deze schaduw op haar karakter genoegzaam is weggenomen door de rol, waarin de auteur haar als verzorgster van Emma en de pleegmoeder van hare en Hugo's kinderen laat optreden. - De vrouw van den resident, Mevr. v. Welven, is blijkbaar de persoon, aan wien de meeste zorg is ten koste gelegd. En geen wonder: zij is de ziel der intrige. Gerustelijk kunnen wij verklaren, dat de Schrijfster in de voorstelling dezer type uitstekend geslaagd is. Zulke vrouwen als Mevr. v. Welven, bestaan er, helaas! - vrouwen, die men volleerde actrices op 't maatschappelijk tooneel zoude kunnen noemen, -\n\t\n[p. 295]\n\t\n\nvrouwen, die met een koud hart in heur binnenste bittere tranen van aandoening kunnen schreien - en met de zwartste ziel, die denkbaar is, zich op 't vriendelijkst weten voor te doen, - vrouwen, die met satanische sluwheid en diabolisch beleid haren infernalen toeleg weten dóór te drijven en geen middelen ontzien, om haar doel te bereiken. - Lieflijk en vriendelijk staat hier 't beeld eener andere vrouw tegenover, dat van Hugo's moeder, waardoor de schrijfster getoond heeft, de teekenpen, ook van zachter en beminnelijke karakters, te kunnen hanteeren. Over 't algemeen is 't haar beter toevertrouwd, vrouwentypen te teekenen, dan die van mannen, - eene reden waarom wij waarschijnlijkheid toekennen aan 't gerucht, hetwelk wil, dat Melati van Java tot het schoone geslacht behoort. Hoe dat zij: wij verheugen ons in de aanwinst, die onzen nederlandschen letteren in haar is tebeurt gevallen en vleien ons, dat voortgezette oefening haar tot een schrijfster van den eersten rang zal doen opklimmen.\n\nOf wij dan geene aanmerkingen hebben?...Gewis! wij spraken immers van voortgezette oefening - en wij stipten boven reeds aan, dat taal en stijl hier en daar eene duchtige revisie noodig hebben. Maar behalve dit, zullen wat méér karakterstudie, vooral van 't mannelijk personeel, hetwelk zij ten tooneele voert, - wat meer beleid in 't spinnen der draden van de geschiedenis, die zij verhaalt, - wat méér takt en fijnheid in het teekenen der hartstochten haar zeer te stade komen. Legt zij zich hierop met ernst toe, dan mogen wij van haar onmiskenbaar talent verwachten, dat een derde pennevrucht nog meer vooruitgang zal aan 't licht brengen, dan haar tweede boek in vergelijking met haar eersteling zien doet.\n\nJuli\n\nv. E.(dbnl)"]
In this reception

No persons found

Via received works
De jonkvrouwe van Groenerode Nicolina Maria Sloot