*Art. over Melati in De Gids ARTICLE

Title *Art. over Melati in De Gids
Is same as work *Art. over Melati in De Gids
Author Marie Henriëtte Koorders - Boeke
Reference
Place
Date 1877
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.403]\n“In de lente vergaard. Novellen door Melati van Java,\nschrijfster van "de Jonkvrouwe van Groenerode". Leiden,\nGualtherus Kolff, 1876.\n\nToen ik in \'s uitgevers voorrede voor deze novellen las, hoe hij\nde jeugdige schrijfster er van had moeten "overhalen" om ze\nwel te willen laten drukken, en daarbij bedacht hoe menigmaal\ndeze hoogmogende heeren iemand, vooral eerstbeginnenden, zijn\nlettervruchten weer terugzenden, met het geijkte: "Dankbaar voor\nhet in ons gestelde vertrouwen", "Overgroote voorraad copie"; "Een\nander orgaan misschien beter geschikt", en meer van dien aard;\ntoen kon ik een glimlach niet weerhouden. En die spotzucht werd\ner niet minder op door den volzin aan het eind, van "Lentes\ngeurende bloesem, die altijd en voor allen even liefelijk ademt",\neen machtspreuk, die mij onwillekeurig aan zekere jonge dochter\ndenken deed, die het niet bespeurt of de spijzen onder haar neus\naanbranden, en of men resida\'s dan wel afrikanen in een bouquet doet.\nZeer gunstig stemde die voorrede, welke mij eenigszins aan een\nreclame denken deed, mij dus niet, al was overigens van Melati\'s\nvorige werken, van "de Jonkvrouwe van Groenerode" en "de dochter\nvan den Eesident", vooral van het eerste, mij werkelijk een lenteachtigen\nindruk gebleven als van iets fleurigs en kleurigs en geurigs,\niets opwekkends en aangenaams.\nEn ook de eerste dier novellen waarmee ik kennis maakte, omdat\ntoevallig mijn oog aan den langen Engelschen titel •— "de Laatste der\nAbbevilles van Duricane" — hangen bleef, strekte niet om mijn verwachting\nvan het boek hooger te stemmen. En dat geenszins omdat\nik, \'s uitgevers vermaning vergetend, "mij stootte aan godsdienstige\nopvattingen verschillend van de mijne". Immers staat het goed\nCatholieken vrij om goed Catholiek te schrijven. Waar zoo menig\nProtestant de geschiedenis doorgraaft, om niet te zeggen uitput en\ngeweld aandoet, om op de hier en elders door onze geloofsgenooten\nondergane vervolgingen het schrilste licht te laten vallen, daar\nbehoeven ook andersdenkenden zich niet te ontzien om hun eigen\nmartelaarsboek te schrijven, al moeten Hollandsche auteurs daarbij\nbij voorkeur op vreemden bodem te gast gaan. Doch wat, mijns\ninziens, geen auteur vrijstaat, noch Catholiek, noch Protestant, dat\n2 6 *\n\n404 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nis, om, al zijn ze op werkelijke, of vermeende, geloofsvervolging\ngegrond, verhalen te schrijven, zoo dwaas onmogelijk, zoo als\ndor zand aan elkaar hangende, als deze romantische episode uit de\ndagen van koningin Elizabeth. — Het kon even goed koningin\nVictoria, of koningin Pomare zijn, wat aangaat historische stoffeering.\n— Mij dunkt, noch de schrijfster noch het publiek zouden\ner bij verloren hebben, indien men deze onrijpe vrucht eener opgewekte,\nbijkans opgewonden fantasie, had laten afvallen, zonder haar —\nmisschien reeds voor de tweede maal — deftig en feestelijk op te\ndisschen; ik voor mij vind althans dat de schotel er geenszins\ndoor wint.\nMen ziet het, Jufvrouw Melati is nog niet op weg om door deze\nhaar "andersdenkende landgenoot" over het paard getild te worden,\nof — in de oogen van dit "beschaafde Nederland", ook maar billijkheid\nte genieten. Doch geduld. Daar kom ik, al voortbladerend,\naan "Annonciade", en wel aan den brief door deze als kind geschreven,\nen raak daar zoodanig door bekoord, dat ik mij het genot\nniet ontzeggen kan die hier in zijn geheel te doen volgen. Ter\nopheldering diene dat de heldin van dien naam een armelijk, verwaarloosd\nschepseltje is, kind van een afwezigen Engelschen vader\nen eene jong gestorven Italiaansche moeder; dat zij met de aanbeveling\nvan "stug, lastig, onhandelbaar", door een tante welke haar\nniet begreep, is overgedaan aan Jufvrouw Ernestine van Beke ("een\nmannelijke ziel die zich oorspronkelijk niet plooien kon naar het\nvrouwelijk hulsel", maar door lichaamslijden en velerlei ervaring met\nzichzelf en het leven verzoend is geraakt); en dat zij nu met "Naatje",\neen der meesterlijk geschilderde dienstboden uit dit boek — hetwelk\nzelfs Miss Mulock voldoen zou door de verkwikkelijke verhoudingen\ntusschen Meesteres en Dienstmaagd — een kalm, vreedzaam leven\nleidt, op een doodgezellig buitentje. Deze Jufvrouw van Beke, die\neenigszins aan Eva, uit de Oudvelders, herinnert — maar, naar\nmijn smaak, veel menschelijker en aantrekkelijker is, vindt in een\n"smerig uit elkaar gevallen boekje, dat zij met de toppen der vingers\nopraapt", onder de vreemdsoortigste documenten, "teekeningen, die\nniets zijn dan caricaturen vol vlekken en smetten", o. a.: "van een\nviooltje, waar het gelukkig onder stond, want anders had men het\nvoor een spinnekop aangezien", tusschen allerlei uitbarstingen in\nproza en poëzie (waaronder, bij veel wartaal, ook een gloeiend\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 405\ngedicht aan de doode moeder, en eenige bladzijden "aan papa",\nwaarin zij dezen met allerlei kleine bijzonderheden van haar leven\nen de wijze waarop zij den dag doorbrengt, in kennis stelt, zonder\nde minste klacht te uiten), eindelijk den brief in kwestie: "Aan\nmama in den hemel", dien ik hier volgen laat:\n"Lieve Mama", stond er, "aan papa wil ik niet schrijven wat\n"ik hier lijd van tante en de nichtjes; want papa weet er niets\n"van en ziet het ook niet; maar u, lieve Mama, u is bij den goeden\n"God en weet dus alles. Ach Mama! er gaat geen dag om zonder\n"dat ik bitter schrei en naar u verlang; u ziet alles en u weet dan\n"ook hoe dikwijls tante mij slaat en hoe dom ze me laten blijven.\n"Ach Mama, ik wil zoo graag Italiaansch leeren ; het Hollandsch is\n"zoo akelig en ik zou willen leeren teekenen, dan zou ik niet anders\n"doen dan uw portret en dat van papa afteekenen, maar tante zegt,\n"dat ik nog te klein en te stout ben, en ze schrijft dit ook aan\n"papa. Vraag toch aan den goeden God, lieve Mama, om aan papa\n"te zeggen dat het niet zóó is, en aan tante dat ze mij alles\n"moet leeren, en niet don heelen dag laten breien. Maar ik zou u\n"zoo graag willen zien en u kussen en in uwe armen slapen; ach !\n"als het niet te veel is, lieve Mama, laat mij dan spoedig sterven\n"en bij u komen. Dag, lieve Ma, ik moet eindigen, want tante\n"komt thuis; ik hoop dat u deze letteren niet aan de Engelen zult\n"laten zien, want ze zijn zoo slordig geschreven. Ik kus u duizendmaal,\nMaatje, lieve Maatje! Uw kleine Annie".\nDien brief vind ik prachtvol, onovertroffen naief, eenig in zijn\nsoort; en nu ga ik doen, wat iederen lezer, en vooral den criticus\npast, het boek openen aan het begin, en geregeld, kalm, nadenkend,\nvan bladzij tot bladzij, van volzin tot volzin, van woord tot woord\nlezen, achter elkander doorlezen. En uu schud ik nog wel eens het\nhoofd over gewaagd-romantische sprongen —• vooral in "de Dochter\nvan den Molenaar" en bij den moordaanslag door Diana Xavier van\nWarghem; stoot het hoofd aan "chronologische ongeregeldheden"\na la Duchesse de Montfort *; kan geen oogenblik vergeten dat wij\nhier met een uitgelaten dartel, in vrijheid rondhollend veulen, en\n\n1 Een heldin niet van Melati, maar van Mi\'s. Lynn Linton in "Leam Dundas".\n\n406 BIBLIOGRAFHISCH ALBUM.\nniet met een kunstvaardig gedresseerd "raspaard" te doen hebben;\nmaar de hoofdindruk is innige schik. Schik in de losse bevalligheid\nder soms duizelingwekkende luchtsprongen; stijgende belangstelling\nvoor de vaak onovertroffen, onnavolgbare wendingen daarbij; een\nsoort van leedgevoel dat niet ieder paard zoo los en liber daarheen\nhuppelen kan, en dat ook dit weelderige" diertje met teugel en bit,\nmisschien zelfs zweepslag en sporen, in het gareel zal moeten gedwongen\nworden; en eindelijk onverholen spijt, toen het, na met\nduizelingwekkende snelheid nog eens de heele wei doörrend te hebben,\nplotseling voor goed ging liggen. Ik had nog uren en uren\nkunnen toekijken; ik wensch niets liever dan dat het veulentje ons\nzoo spoedig mogelijk weer in staat stelle het te bespieden; mogelijk\nheeft het dan al weer wat aangeleerd, zonder zijn natuurlijke bevalligheid\nen losheid er bij in te boeten, want dat zou zonde en jammer zijn.\nMaar — om aan deze beeldspraak een einde te maken — daar de\nintrigue dezer verhalen hun minste verdienste is, en de hoofdaantrekkingskracht\nbestaat in de mise en scène, in de geestige, afdoende,\nspijkers met koppen slaande wijze waarop de dramatis personae, niet\nzoozeer geteekend zijn, als wel zich zelf teekenen, zoo zou het tot\nniets leiden, om hier een uitvoerig verslag te geven van ieder der\nvier stukken, die met elkaar de 421 bladzijden van den netten, met\ngroote duidelijke letter gedrukten bundel, vormen. Alleen van het\nlaatste verhaal wil ik dat doen, daar het niet enkel in mijne schatting\nverreweg het beste, maar ook een kort begrip is van heel Melati\'s\neigenaardig genre.\nHet tooneel van een "Eenigste dochter" — eigenlijk loopt het over\ntwee eenigste dochters — opent met een tweetal huurwoningen, van\noverburen: een elegante, riante villa, waar meneer in slaap valt over\nzijn courant, of geregeld naar de sociëteit loopt, en mevrouw voortdurend\nstof afneemt, of met de booien de laatste nieuwtjes bepraat,\nom den leegen tijd te dooden, die zwaar op hun handen weegt,\n"daar nooit de prachtige tapijten bemorst, de fluweelen sopha\'s geplet\nwerden" door lachende, stoeiende kindergestalten. En daartegenover\nDoornburg, een somber vervallen kasteel, maar door welks naargeestige\ngangen dartele jubelkreten weerklinken, als kleine Prits, op\nden rug van den een weinig ouderen Adelbert, door zusje Mina al\nlachend wordt vervolgd; of als op de levendige pianomuziek der levendige\nmoeder heel het gezin in huppelenden rondedans door de eeuwen\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 407\nheugende zalen zwiert. Spoedig komt er echter verandering. In de\nVilla Plorente wordt een afgoaje geboren, dat van alle kanten bevoorrecht,\nen kunstmatig voor elk steentje, waaraan een voetje zich stooten\nkan, gevrijwaard, opgroeit tot een levenslustig en gelukkig, maar verwend,\nzelfzuchtig en veeleischend ijdeltuitje; terwijl op Doornburg, met\nde lijkbaar van de moeder des gezins, alle vroolijkheid en gezelligheid\nhet huis verlaat, de kinderen uitbesteed worden, de vader een\ndiplomatieke zending aanneemt, en de adellijke bezitting aan de hoede\nvan oude bedienden wordt overgelaten. Adelbert, die het meest in\nde buurt gebleven is, brengt de vacanties nominaal in het leege huis,\nfeitelijk bij de vroolijke overburen door, waar hij weldra al spelend\nop de meervermelde dochter des huizes, Cecile Bloemers, verlieft,\ndie hij daarna, opgegroeid tot een ernstigen man van zaken, half\ntegen den zin des vaders zich geheel aan het fabriekwezen wijdend,\nook weldra als zijn bruidje hoopt thuis te halen. De vader\nsterft — Mina verdwijnt van het tooneel (waarschijnlijk door het\n"zeer goede huwelijk" dat de vader in der tijd voorspeld heeft,\nmaar waarover de schrijfster het niet noodig vindt ons in te lichten);\nen in het daartoe geheel gerestaureerde kasteel, vlak bij de fabriek,\nwordt een sierlijk nestje geidealiseerd, om het verwende colibrietje\nwaardig te ontvangen. Ondertusschen komt Frits, in het buitenland\nopgevoed, waar hij zich "Mr. Ie Baron Frédéric" liet noemen, en\neen officieele betrekking bekleedde, voor eenige maanden thuis, en\nnatuurlijk ook bij de Bloemmersen, op welke hij onmiddellijk, door\nzijn moustache, zijn lorgnet, zijn "jargon de société", en zijn muzikaal\ntalent een allergunstigsten indruk maakt, die vooral bij de zoo\nweinig aan elegante modeheeren gewone bruid, steeds stijgende is.\nDe gewone geschiedenis volgt. Als Adelbert van een onvermijdelijke\ndienstreis terugkomt, vindt hij zijn bruid nog wel, als het moet,\ngezind haar woord aan hem gestand te doen, maar zich feitelijk door\nFrits, bovenal door diens overhaast vertrek, na een gloeiende liefdesverklaring,\nhopeloos in haar hart verdrongen. Meesterlijk is daarbij de\nhouding der weifelende ouders geschilderd; maar Adelbert hakt den\nknoop door, staat aan Frits het kasteel af met een passend jaargeld, om\nzijn vrouw waardiglijk te kunnen onderhouden, en trekt zich terug\nop zijn fabriek, groot in eigen oog door zijn edelmoedigheid, klein\nin het oog van God en menschen door den geest van onverzoenlijkheid\nwaarin deze daad gepleegd wordt. Frits en Cecile trouwen;\n\n408 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nen door het jonge vrouwtje, in het eerste jaar van haar huwelijk —\nkort nadat zij het leven geschonken heeft aan een dochtertje, dat\nlater de tweede heldin van het verhaal wordt — aan een ongeval\nte laten sterven, beneemt de schrijfster zich de gelegenheid om een\nkeurige episode uit te werken, welke door enkele losse gezegden in\nhet begin schijnbaar reeds verafschaduwd werd: die namelijk van\nhet verwende vrouwtje, in strijd gebracht met de nuchtere, naakte\nwerkelijkheid des levens.\nVan nu aan worden wij, na nog een wonderschoone bladzij over\nAdelbert, door niemand bespied dan door de oude Martha, afscheid\nnemende van zijn verloren liefde, uitsluitend geboeid door "Margo",\nzooals wij deze, een twintigtal jaren overspringend, op een armelijk\nbovenkamertje te Amsterdam weervinden, met haar door onvoorzichtige\nspeculaties geruïneerden vader, door het geven van muzieklessen\nin haar onderhoud trachtende te voorzien. Door één allergeestigst\n"penneteekeningetje", van de zuinige Mevrouw die de les opzegt, is\nMargo, van een nevelbeeld, een dierbare oude bekende voor ons\ngeworden, die ons het heele boek door niet meer loslaat. Men zou\nde door kwajongens geteisterde baron-muziekmeester willen wezen,\nom door zoo\'n gezellig, moederlijk dochtertje te worden opgebeurd\nen opgefleurd. Twee zaken drukken echter beiden daarbij: geldzorgen,\nen de onverzoenlijkheid van den schatrijken oom en broeder,\nthans eigenaar van het familiegoed, maar hoofdzakelijk verblijf houdend\nin hel kantoortje van zijn tweede liefde, zijn model-fabriek.\nOm een voordeeliger betrekking te krijgen, schrijft Margo op advertenties;\nen toen een dezer van haar oom afkomstig blijkt te wezen,\nis plotseling in dat heete hoofdje en warme hartje een volledig\nplan gerijpt, om op die wijze de broeders weer tot elkaar te brengen.\nDoor niets laat zij zich afschrikken; de vader moet toegeven, wordt,\nhoewel noode, achtergelaten en, als "Rika Prederikse", de zangjufvrouw\naan de fabriekschool, steelt Margo het hart van iedereen in den\nomtrek, tot van de veeleischende jufvrouw Klipper toe, en niet het\nminst van den somberen, haatdragenden fabrikant zelf; en zij eindigt\nzegevierend, tusschen de beide broers in, als de gelukkige, gelukkigmakende\nChatelame van Doornburg, met Klipper als huishoudster,\nwaarbij wij het alleen betreuren dat wij haar niet langer volgen\nkunnen bij haar geestige, gevatte bemoeingen, zooals zij ondertusschen\nieder der beide heeren ongenadiglijk om den kleinen vinger windt. Mij\n\nBIBLIOGEAPHISCH ALBUM. 409\nten minste ging het zoo; slechts noode nam ik afscheid; en ik kan\nmijzelf en het publiek geen beter wensch doen, dan dat schrijfster\nen uitgever nog menig tuiltje van Melati\'s lentebloemen mogen vergaren,\ndes noods ook van haar zomer-, herfst- en winterbloemen.\nMen moet al heel veeleischend of geblaseerd zijn om in haar ruikertje\ngeen lieflijke kleuren en geuren te waardeeren, welker hoogste\nbekoorlijkheid het nog is dat zij niet op vreemden bodem geplukt,\nmaar op den eigen lieven, vaderlandschen grond vrij uit gewassen zijn.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))\n\nhist.mrt14']
In this reception

No persons found

Via received works
In de lente vergaard, novellen Nicolina Maria Sloot