De twee moeders of de laster WORK

Title De twee moeders of de laster
Is same as work De twee moeders of de laster
Author Wolff, Elisabeth
Reference
Place
Date 1801
Quotation
Type WORK
VIAF
Notes ['Buijnsters, bibl., nr 81;\n\npréface de la traductrice:\np.V: Voorrede der vertaalster.\nMevrouw de Genlis, beroemd door een aantal welgeschreven boeken, is nooit, zoveel ik weet, dus mishandeld, door de Franse journalisten, als toen zij het boek, waarvan ik u thans de vertaling aanbiede, in \'t licht gaf. [passage over BW zelf en haar verhouding tot de critici...] Ik hield mijn pen ook reeds op, om deze regels door te krassen, toen mij inviel, dat dit wel een schone gelegenheid zijn konde, (wist ik die maar te gebruiken!) om mijn compliment te maken, aan [curs] onze [curs] Boeken-beoordelaars, over de zeer heuse wijze waarop zij van mij spreken. [.../.../..] Indien gij, mijne Heeren! u niet wist te troosten, en staande te houden, door de overdenking, hoe onontbeerlijk gij in onze papieren eeuw zijt; indien de roem u niet op een onsterfelijke naam wees, o dan, dunkt mij, moest gij onder uwe ambtsbezigheden vergaan. Gezwegen van die verwaten vijanden, die uwe plichtsoefening (ex officio) u verwekken. [..] Gezwegen, van die lastige vrouwen die altoos nog iets te zeggen hebben,/ en u uw letterkundig leven ook al heel zuur maken!\nEn nu (ci-devant Comtesse) de Genlis, milles pardons, dat ik door liefde voor mijn eigen, dat voor mij zo veel beduidend, zo belangrijk, eigen persoontje, weggevoerd, u zo lang op de achtergrond liet [...] \nVIII Indien Mevrouw de Genlis dit haar werk zonder haar naam had uitgegeven, hoe zoude zij zich voor de altoos onbillijke geest der partijschappen beveiligd hebben! Zij, evenzeer gehaat bij de republikeinen, als bij de koningsgezinden, bij redelijke aanbidders der Godheid, als bij de domme dienaars des bijgeloofs, zij moet zeker haar beschermengel niet om raad gevraagd, (of, tenminste hem niet wel verstaan) hebben, toen zij haar naam op de titel schreef. Verre zij het van mij, haar te verdedigen, omtrent hare politieke gevoelens: ik ken die niet grondig genoeg. Dit is bij mij meer zeker, dat hare sterkte niet ligt in dat bedaard overdenken, \'t welk tot strikt redeneren overgaat. Ook in dit werk vindt men hiervan, met opzicht van hetgeen zij gelieft godsdient (maar hetgeen men behoorde [curs] godsverering door kerkplechtigheden [curs]) te noemen, zeer vele blijken. Hoe konde zij anders de atheist met de / deist vergelijken? wat zeg ik, vergelijken! boven de eerste in dwaasheid en onbestaanbaarheid, met zichzelven plaatsen? Hoe kon zij een Condillac op de lijst der materialisten aanschrijven? Doch ik wil u, lezers! niet voorinnemen. Zij oordelen zelf. Er is een tijd geweest, waarin al de vijanden van Frankrijk, lasterende schreeuwden: "de Fransen zijn atheisten;" en waarop rustte deze beschuldiging? Hierop: velen der verachtelijke hoofdlieden des schrikbewinds noemden zich godverzakers, hunne dolheid ging zo ver, dat zij daarop roemden! Het [curs] Franse volk [curs] heeft altoos een hoogste wezen erkend, en dat naar zijn licht gediend. Deze beschuldiging draagt des zoveel blijken van blinde haat, als van valsheid. Het atheisme vindt in [curs] Frankrijk [curs] geen meerder voorstanders dan in andere gewesten. Zo is het niet met de geopenbaarde godsdienst! Een tienjarig verblijf in dat schone land, heeft mij door de dagelijkse verkering hiervan overtuigd. Velen, die zich filosofen noemen, zijn geen christenen, ik sta dit toe; maar dit is niet omdat zij filosofen zijn, maar omdat zij de zaak in verschil niet onderzocht hebben. De roomse godsdienst hield hun zulke ongerijmde, onverstaanbare, leerstelsels voor, dat hun gezond mensenverstand die met versmading verwierp. Dit konde niet anders. Maar dikwijls zeide ik: "waarom vermengt gijlieden den eenvoudigen, den / redelijken godsdienst van Jesus, met de bijvoegsels der geestelijken? Gij veracht hetgeen gij niet kent; en dit houdt gijlieden zelf immers voor zeer onfilosofisch? Mevrouw de Genlis kan hiervan niet onkundig zijn! Onkunde aan de [curs] geopenbaarde godsdienst [curs], lichtzinnigheid, verstrooiingen, het onafgebroken bezig zijn in grote zaken, overdreven zucht voor zulke studien, die met hem in geen het minste verband staan, luiheid, stompheid, woedende driften, en wat niet al meer, maken daar, als overal, eene klasse van mensen uit, die zich deisten noemt. Het Franse volk, dat men overschreeud, en zijne kerksieraden ontnomen, maar niet verlicht of overtuigd, had; het Franse volk bleef gehecht aan hetgeen zijne onwetendheid godsdienst noemt. Dit verschijnsel kan alleen hem verwonderen, die de mens niet kent... Maar, indien ik op dezen voet voortschrijf, dan zoude mijn voorrede tot een verhandeling uitdijen. Ik zal liever, dunkt mij, de lezer aanwijzen, waardoor Mevrouw de Genlis het legio harer vijanden vergroot heeft. Eerst door hare beschuldiging van atheiste- en deisterij, in \'t algemeen. Maar vooral, geloof ik, hierdoor, dat zij de leerlingen van hun die zij atheisten noemt, zeer verachtelijk behandelt; [.../...] "Het zijn schrijvers zonder talenten; zij verspreiden in een barbaarse, opgezwollen stijl, duizendmaal verhaalde gemene gezegdens, zij verbeelden zich ook reeds alle de bovennatuurlijke dieptens gepeild te hebben; zij wanen, dat de genie bestaat in alles te ontkennen, te verwoesten; zij geloven dat men schrijft als Voltaire, wanneer men [curs]praat [curs] over filosofie, en als men zijne [curs] spelling [curs] gebruikt. \'t Zijn [curs] belachelijke dwergjes [curs], zij klimmen op zeer broze [curs] stelten [curs], om de Titans, die weleer den hemel bestormen, [curs] na te apen [curs]."\nIndien dit getuigenis met de waarheid volkomen instemt, dat ik nu niet onderzoek, dan zou Mevrouw de Genlis, bij geen mogelijkheid, zich van een onfeilbaarder middel hebben kunnen bedienen, zo haar oogmerk geweest ware, zich vijanden te verwekken: zulke schrijvertjes kunnen haar nooit vergeven, dat zij hen tot [curs] belachelijke Pigmeentjes [curs] verlaagd heeft. [.../... het is] vreemd, dat Mevrouw de Genlis heeft kunnen goedvinden, zich te gaan blootstellen aan de lastige kwellingen dezer [curs] belachelijke dwergjes [curs]. Een vrouw van hare jaren en wereldkennis, moest dit immers hebben voorzien? Nu, het geval ligt er toe; de steen is geworpen; zij zeker heeft de verschoning niet in te brengen, die ene jonge, met de wereld toen geheel nog onbekende, vrouw, eens inbracht, bij gelegenheid dat men haar afbeeldde als een vrouw zonder zeden en zonder godsdienst. "Wel mijn tijd! ik had nooit gedacht, dat er zulke lelijke izegrimmen van mensen waren: worden zij zo boos om een grapje? o Dat is gek!"\nWie zal ontkennen, dat, als men de persoon haat, alles wat hij doet slecht is! Een vrouw die, en door partijschappen, en door het gemelde getuigenis, gehaat werd, kon niet verwachten, dat haar boek, waarin dit getuigenis gevonden wordt, recht zoude erlangen van de journalisten, \'t zij dat die republikeinen, \'t zij dat die koningsgezind zijn; of van hare lezers die zij beledigd heeft, door hen ongodisten te noemen, of [curs] belachelijke dwergjes [curs], die de Titans naapen.\nZoveel betreffende de oorzaken der ongunstige vonnissen, die men in de Franse jour- / nalen vindt. Een der achtingwaardigsten, doet haar echter het recht, van te zeggen: "Les meres rivales, is ongetwijfeld haar beste werk." Ik spreek zo beslissend niet: ik houde het voor een werk, waarin de bekwame vrouw doorschijnt; dat men, als men het eens heeft opgenomen, niet nederlegt, dan met het voornemen om het terstond weder op te vatten, is bij velen, ook bij mij, het geval geweest, en als het was uitgelezen, heeft men zich de tijd daaraan besteed niet beklaagd! Het karakter van Pauline is schoon, maar kan het gevolgd worden? Is zij geheel vrij te spreken van onvoorzichtigheid? Dit, mijne lezers! zult gij beslissen, al naar gij minder of meerder hebt van hare zedelijke en fysieke aanleg.\n\nvol. III Bericht voor het derde deel.\nIk plaatste voor het eerste deel dezes werks, enige regelen, hoofdzakelijk ingericht om de Nederduitse lezers en lezeressen verscheiden oorzaken aan te wijzen, waardoor vele Franse journalisten en recensenten zo ongunstig over dit werk hebben geoordeeld. Het schijnt, dat die voorrede, zowel als het werk, gunstig is ontvangen; in zoverre is dat aangenaam voor mij; want ik zie geen reden om te ontveinzen, dat een goed debiet mijne bedoeling is.\nZij die dit fraaie werk met genoegen en tot nut lezen, zullen zeker met vermaak zien, dat een der meest beroemde tijdschriften, magazin Encyclopedique, het volgende vererend getuigenis van dit boek geeft. Dewijl niet alle lezers het vermogen gebruiken, of bezitten, om zelve te [curs] oordelen [curs] over hetgeen zij lezen, en veel [curs] crediet [curs] hebebn voor die arbeidzame mensen, die gaarne op zich nemen voor anderen dat werk te verrichten, vond ik het voor dit soort van lezers [..] niet onvoegzaam het genoemde getuigenis letterlijk te vertalen. (no 18 pluviose; an IX, p. 285) [...]\n\n(Buijnsters 1979)(SP)']
In this reception

No persons found

Via received works
Les mères rivales, ou la calomnie Genlis, Stéphanie Félicité de