Nederlandsche vertalingen van Fernan Caballero's werken ARTICLE Netherlands
Title | Nederlandsche vertalingen van Fernan Caballero's werken |
---|---|
Is same as work | Nederlandsche vertalingen van Fernan Caballero's werken |
Part of work | |
Author | Pieter Nicolaas Muller |
Reference | |
Place | Netherlands |
Date | 1867 |
Quotation | |
Type | ARTICLE |
VIAF | |
Notes | ['[p.179]\n"Nederlandsche Vertalingen, van Fernan Caballero\'s werken.\n\nClemencia, 2 d".\nDe Meeuw, 2d°. A. ter Gunne, Deventer.\nLa Gaviota.\nLucas Garcia.\nLagrirnas.\nSpaansche Novellen. G. W. van Belle, Rotterdam.\n\nPeccavi, moet ik uitroepen. Eigenlijk heb ik dubbel gezondigd.\nToen ik in het vorig nommer van dit tijdschrift een schets gaf\nvan eene der Spaansche novellen van Fernan Oaballero, klaagde ik\ner óver, dat onze anders in het vertalen zoo overvlugge uitgevers\nhare werken lieten liggen; en ik voegde er met zekere warmte en\nstoutheid de bewering bij, dat toch juist deze romans veel meer door\nons publiek gewaardeerd zouden worden dan al die Engelsche sensational\nnovellen, waarmede wij thans overstroomd zijn. En nu\nblijkt \'t, dat mijne klagt onbillijk en mijne bewering onjuist was!\nIn de breede lijst der in \'t Hollandsch vertaalde werken van\nFernan Caballero, hierboven opgenomen, en in de onbekendheid van\nhet groote publiek met mij van hun bestaan, ligt het veroordeelend\nvonnis van mijn schrijven.\nNatuurlijk blijft mij niets anders over dan amende honorable te\ndoen voor de vertalers en de uitgevers, die ik ten onregte beschuldigde,\nja, erger nog, ignoreerde; en de bekentenis af te leggen voor\nhet publiek, dat ik mij vergist heb in zijn smaak. Dat laatste spijt\nmij nog \'t meest, niet voor mij zelven, want evenmin als deze vergissing\nmijne eerste is, zal ze ook mijne laatste olijven, en schuld\nbekennen is waarlijk zoo moeijelijk niet, maar \'t spijt mij voor\n\n180 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nmijne landgenooten. Immers ik heb daardoor tot mijn leedwezen\nhet bewijs verkregen, dat ons zoo eenvoudig volk, eenvoudig in gewoonten\nen in letterkunde, toch geen smaak heeft voor de werken\neener schrijfster, die alom in het buitenland door de meest bevoegde\nregters gevierd wordt juist om haar grooten eenvoud van vorm en\nvan stijl, van opvatting en van teekening.\nIk zou hiermede kunnen, of liever nog, moeten eindigen misschien.\nWant mijne schuld is bewezen en beleden daarenboven; alle vergoelijking\nvoor het vergrijp mag dus bijna overbodig heeten. Toch\nwensch ik nog voor een oogenblik gehoor te erlangen. Verschooning\nvraag ik niet voor mijne onbekendheid met die letterlijke reeks\nvan vertalingen, maar ik wil er toch de reden van opgeven, vooral,\nomdat daaruit tevens eenigermate de oorzaak blijken zal waarom\nons publiek deze boeken niet zoo gretig heeft opgenomen. Intusschen\nkan dat alleen de uitgaven van den Heer van Belle te Kotterdam\ngelden, ni«t die van den Heer ter Gunne te Deventer, ofschoon\nvoor mijne onbekendheid daarmede x>ok wel eenige grond bestaat.\nIn de laatste jaren toch heeft "de Gids" zich zoo weinig toegelegd\nop de aankondigingen van vertaalde romans, dat vele uitgevers ze\nons niet eens meer ter recensie sturen, misschien vreezende, en niet\ngeheel ten onregte, dat zij dan een exemplaar kwijt zijn zonder\ndaarvoor eene beoordeeling in dit tijdschrift terug te ontvangen.\nZoo zijn de Deventersche uitgaven mij zeker vreemd gebleven.\nMaar bij de uitgaven van den Heer van Belle geldt eene andere\nreden, die ik ook reeds eenigermate aangeroerd heb in mijn vorig opstel\nen waarover mijn vriend Potgieter, in zijne vroegere zoo warme\naanbeveling van Fernan Caballero, in \'t breede heeft uitgeweid,\n\'t Is namelijk het streng Eoomsch Katholijke van deze novellen,\nwat zoo sterk mogelijk uitkomt juist door de wijze van uitgave der\nbij den Eotterdamschen boekverkooper verschenen vertalingen. Aanvankelijk\ntoch zijn die bij gedeelten opgenomen in het waarschijnlijk\nbij velen met mij geheel onbekende Eoomsch Katholieke tijdschrift\n"de Encyclopedie" en later eerst afzonderlijk uitgegeven. Maar als\nware het strenge, ja uitsluitend Eoomsch geloovige van den inhoud\nder novellen zelve nog niet exclusief Eoomsch genoeg, zoo heeft de\n"Vereeniging van vaderlandsche letterkundigen", welke op den titel\nals vertalers teekent en waarover later meer, er eene voorrede aan\ntoegevoegd, die werkelijk wat kras is voor het gemengd publiek\nhier te lande, dat gaarne leest wat er goeds uitkomt. Ik bedoel de\nvoorrede der Spaansche Novellen. De schrijvers komen daarin op,\nen teregt, tegen de slechte romans, die de godsdienst en de waarheid\nen het schoone en goede met voeten treden. Maar het Eoomsch\nKatholiek geloof wordt daarin de godsdienst genoemd, als ware elk\nander opregt geloof een dwaalbegrip; en als de bestrijders van slechte\nromans en voorgangers tot eene betere letterkunde, enkel de namen\n\nBIBLI0GRAPH1SCH ALBUM. 181\nvermeld van Alberdingk Thijm, Nolet de Brauwere, Nouhuys, van der\nPloeg en van der Horst. Nu zal ik de laatste zijn om de verdiensten\nvan die mannen te ontkennen, vooral niet van den eerstgenoemden, maar\nik hoop, of liever nog, ik vertrouw, dat juist hij ook de eerste zal\nzijn om die lijst als veel te beperkt, ja, als onbillijk te veroordeelen.\nZulk eene uitsluiting Van een groot aantal, voorzeker even begaafde\nmedestanders in dezelfde zaak, en dat alleen om des geloofs wille, zal\nAlberdingk Thijm niet kunnen noch willen goedkeuren. Ik weet, dat\nik mij op een gevaarlijk terrein waag, want het hoofdbeginsel der —\nniet Roomsch Katholieke of Protestantsche maar der — Christelijke\nKerk, leeft er juist het minst krachtig in; maar ik heb te meer regt\nom tegen dat R. K. exclusivisme op te komen , omdat ik juist in\nmijne aanbeveling van Fernan Caballero hen veroordeeld heb die hare\nwerken niet willen lezen, alleen omdat ze zoo streng Katholiek zijn.\nGeen wonder echter, dat juist die voorrede de boeken van de begaafde\nSpaansche hier te lande gehouden heeft binnen den kring\nvan de Katholieken alleen en ze gesloten deuren heeft doen vinden bij\nonze Protestantsche lezers. Want wie een boek ter hand neemt om\ner nut en genoegen uit te trekken, vermijdt natuurlijk, en zeer\nwijselijk ook, elk partijschrift. En dat karakter verkrijgt een boek,\nhetwelk door zulk eene voorrede wordt aanbevolen. Ik geloof ook\nniet dat de schrijfster zelve daarmede ingenomen zal zijn, want zij\nmist op die wijze haar doel. Zij wil beschaven en veredelen, natuurlijk\nin zoo uitgebreiden kring mogelijk. En uit al hare voorberigten\nen hier en daar afgedrukte brieven blijkt, dat zij hoogelijk\ningenomen is met den grooten bijval welke aan hare werken, in\nden verren yreemde zelfs, te beurt valt. Is nu de eigenmagtige\nbeperking van dien bijval, de verkleining van den kring waarin zij\nwerken kan, wat het onvermijdelijk gevolg is van het exclusieve der\nwoorden van hare Nederlandsche vertalers, niet eene handeling die\nlijnregt in strijd is met de bedoeling der waardige vrouw?\nHet bewijs van de juistheid dezer bewering zal ik door de eigene\nwoorden der schrijfster geven. En ik word daartoe in staat\ngesteld door de welwillendheid van een der vertalers zeWen, aan\nwiens hoffelijkheid ik de voor mij liggende uitgaven verschuldigd\nben en die mij tevens mededeeling gedaan heeft van een brief van\nCecilia Bohl de Faber, waarin zij haren bloedverwant dank zegt\nvoor de overzetting harer werken in zijne moedertaal. Onze stadgenoot,\nMr. Joan Bohl, wiens naam bij het lezend publiek geen\nvreemde is en dien ik immers hier niet behoef te verzwijgen, heeft\nmij juist door dat aan hem gerigt schrijven zijner verwante, het\nwapen tegen hem in handen gegeven. Immers Pernan Caballero, —\nwant zoo onderteekent zij haren brief, schrijft: "J\'ai remercié\n"Dieu d\'avoir trouvé en Hollande, pays excessivement Protestant,\n"des coeurs amis, des croyances soeurs des miennes. Gtuoique je\n\n182 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\n"trouve que c\'est une chose absolument impossible de faire parier\n"1\'espagnol, surtout 1\'espagnol des gens du peuple, aux Hollandais,\n"Francais et Anglais, je serai charme qu\'on fasse connaïtre chez\n"vous la vraie Espagne, mal" — neen, uitnemend — "mais tres\n"exactement peinte dans mes petits tableaus de moeurs." Alzoo,\nin een bij uitstek Protestantsch land, onder Protestanten dus, lezers\nte vinden, dat verheugt haar. Want dat zij geene Nederlandsche\nKatholieken, maar wel degelijk Nederlandsche Protestanten bedoelt,\nis even zeker, als dat de Duitscher of Engelschman, die zich verheugt\nover den bijval dien zijne werken in Frankrijk of Nederland\nvinden, niet zijne aldaar wonende landgenooten, maar de ingezetenen\ndier landen daarvoor dank weet. Waartoe ook anders die bijvoeging\nvan het Protestantsche Nederland alwaar zij vrienden vindt,\nwanneer zij Katholieken bedoelt, hen dus die, volgens haar, de minderheid\nuitmaken in dat Protestantsche land ? Daarenboven, het\ndoel van hare novellen, zij zelve beweert dat, is den echten Spanjaard\nbij den vreemdeling bekend te maken; niet het lid van een\nkerkgenootschap, maar de type eener natie. Duidelijk is dus haar\ndoel nationaal, en de kring waarin zij werken wil, ruim en breed. En\njuist dat doel werkt de vertaler tegen, die den Spanjaard doet opgaan\nin den Katholiek, en die den door haar zoo ruim mogelijk\ngetrokken cirkel willekeurig vernaauwt binnen zeer enge grenzen.\nEn hoe zeer dat laatste vooral een feit is weet hij te wèl, die zoo volkomen\nbekend is met het land welks taal hij zoo goed weet te hanteren.\nZal ik hem daarover hard vallen, hard ook hier, nadat ik hem\nopen en vrij dit mijn gevoelen heb medegedeeld toen hij mij het\nvoorregt zijner kennismaking schonk? Ja en neen zou ik, die anders\nweinig van weifelen houd, bijna willen antwoorden. Ja, omdat\nhij nu zijn goed werk maar ten nutte van weinigen geeft, terwijl ik\nhet daarentegen juist zoo graag* ten bate van allen zou willen doen\nstrekken, en neen — maar dat is wel wat egoïstisch, — omdat daardoor\nmijne onbekendheid met zijn werk meer verschoonbaar wordt.\nIntusschen wilde ik zelfs den schijn niet op mij laden een strijd te willen\nvoeren tegen hem, wien ik juist dankbaar ben een wensch van mij\nniet alleen te hebben vervuld, maar dien zelfs te hebben voorkomen.\nNog ééne opmerking evenwel. In 1863 verscheen bij ter Gunne\nde vertaling van la Gaviota, onder den titel de Meeuw, en in 1864\nhetzelfde boek, maar onder den Spaanschen titel, in de overzetting\nvan de vaderlandsche letterkundigen. Onbekend \'met de Deventersche\nuitgaaf waren zij niet. Was dus hun doel niet een ander dan\ndat van den eersten vertaler, die blijkbaar enkel eene vreemde pennevrucht\nhier te lande bekend wilde maken? Exclusief moest die tweede\nvertolking aijn, en alweder zie ik strijd in de opvatting van schrijfster\nen vertalers, want alweer zie ik eigenmagtig door de laatsten grenzen\ngetrokken, terwijl de eerste onbeperkte ruimte van werkkring verlangt!\n\nIilBLIOGRAPHISCH ALBUM. 183\nMaar genoeg. Het publiek kent de zaak nu voldoende om zelf\nte oordeelen. Het weet wat \'t in deze boeken vinden zal, eenvoudige,\ngevoelvolle en — streng Eoomsch Katholieke verhalen. Wie\nnu bekrompen genoeg is om voor dat woordje en het woordje maar\nte lezen, hij late deze novellen onaangeroerd liggen, hij onthoude\nzich dus van een waar letterkundig genot, en hij make zich schuldig\naan hetzelfde exclusivisme, dat ik de fout noem der vereeniging van\nvaderlandsche letterkundigen. Is hij echter ruimer van blik, te goed\nen te open Nederlander dan dat hij voor eene eenzijdige opvatting\n— niet overtuiging — van geloof zijne nationaliteit zou willen verloochenen,\ndan beginne hij al vast met de lectuur van Clemencia,\nvertaald door Mr. W. F. Scholten tot Gansoyen, zoo ik \'t wel heb een\nProtestant, en hij beslisse dan of ten minste de geloofsgenoot regt\nhad aan dit werk zijn tijd voor eene getrouwe vertaling te besteden,\nomdat het in waarheid eene begeerlijke lectuur voor onze landgenooten\nmag genoemd worden.\nOver de vertellingen zelve zal ik niet veel meer zeggen. Deze\naankondiging is toch al lang geworden. De vertolking van de letterkundige\nvereeniging vooral, is zeer getrouw. Zoo als Mr. Bohl\nmij verzekerde heeft een ander zijner Spaansche bloedverwanten, die\ntoevallig tijdens het werk der vertaling hier te lande zijn verblijf\nhield, hem daarbij onwaardeerbare diensten bewezen. Zulk eene hulp\nis waarlijk noodig bijna, want de getrouwe overzetting der volksgezegden\nen volksliedjes is niet altijd even gemakkelijk voor den\nvreemdeling, wiens kennis van eene vreemde taal toch altijd gebrekkig\nen onvolledig blijft. En werken zoo als deze, wier hoofdkarakter\nbestaat in het getrouw en nuchter weergeven van het eenvoud ige\nleven eener werkelijk in vele opzigten nog primitieve bevolking, moeten\nvooral dat aroma van nationaliteit en naïveteit behouden, hetwelk\nalleen dan eenigermate bij eene vertaling te redden is, wanneer men\nuitsluitend met het origineel te rade gaat. Hoe juist vertolkt en\nhoe fraai gestileerd de uitgaven van Latour en Devigne ook mogen\ngenoemd worden, ze missen dat cachet van eenvoud, hetwelk men bij\nde lectuur van het oorspronkelijke zoo op iedere bladzijde afgedrukt\nvindt. Het gemaniereerde en coquette Fransen, de taal die door\nhare armoede zoo bij uitstek voor woorspelingen maar waarlijk niet\nvoor de uitdrukking van naïf gevoel geschikt is, hindert in de lectuur.\nIk noodig den Heer Bruyn, wiens weigeschreven studie over\nPernan Gaballero in de beide voorgaande nommers van de Letteroefeningen\nmij eerst na het schrijvan van mijn vorig opstel in de\nhand kwam, en die blijkbaar alleen aan de Eranschen zijne kennis\nmet deze schrijfster te danken heeft, om het origineel te vergelijken\nmet de overzettingen zijner vraagbaken. En ik ben overtuigd dat\nhij met Fernan\'s brief zal instemmen, dat geen vreemdeling in zijne\ntaal den eenvoudigen Spanjaard kan laten spreken, zoo als deze dat\n\n184 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\ngewoon is. \'t Gaat met haar als met onzen Beets. Lees de Familie\nKegge, in welke andere taal ook en hoe meesterlijk ook vertolkt, nooit\ntoch zult gij er den schrijver zoo door leeren kennen, ja waarderen, als\nwaartoe het origineel u wel, des noods uws ondanks, toe verpligt.\nMen kan te moeijelijker over een schrijver oordeelen naar een vertaling\nzijner werken, wanneer deze juist als type een nationaal karakter\ndragen. Toch ben ik blijde dat ook ons zustertijdschrift zulk eene\ngunstige uitspraak over de werken dezer, in den vreemde zoo hoog\ngevierde en blijkbaar bij ons miskende schrijfster, heeft uitgesproken.\nMet oordeel hebben de vertalers hunne keuze gedaan. En van\nde acht en twintig novellen, die ik van Fernan Caballero ken, hebben\nzij er elf vertaald, ook Paz en Luz, wat niet in de anders zoo\nvolledige uitgaaf van Brockhaus voorkomt, maar dat als feuilleton\nverschenen is iu het Spaansche dagblad la Esperanza. Daarenboven\nhebben wij nog eene verminkte Familie d\'Alvareda in het Guldens\nTijdschrift, behalve de fraaije Clemencia van de hand van Mr. Scholten.\nVeel is dus reeds onder het bereik van ons Nederlanders gesteld,\nmaar nog meer blijft er over voor hen, die hier nog onbekende\nvruchten van dezen rijken akker willen oogsten.\nVlugtig het geschrevene overlezende eer ik het ter perse zend,\nmoet ik toch onwillekeurig glimlachen. Want \'t heeft er waarlijk\niets van alsof ik het voetspoor volg van den kwakzalver, die zijn\n"onfeilbaar geneesmiddel zelfs van ongeneeslijke kwalen," bij het\npubliek ingang wil doen verschaffen. Eerst meet hij door de pers\nbreed het begeerlijke uit om zulk eene — natuurlijk voor goed noch\ngoud te verkrijgen — zaak te bezitten, en dan komt hij eensklaps\njuichende met het middel voor den dag, dat alzoo reeds eenigzins\nbekend gemaakt is. Zoo ook noem ik in het eene nommer van dit\ntijdschrift zelfs maar eene enkele vertaling dezer novellen wel zeer\ngewenscht, maar naauwelijks verkrijgbaar. En al in het eerst daarop\nvolgend nommer kom ik niet alleen op met die enkele waarvan ik\nbeweerde mij flaauwelijk de aankondiging te herinneren, maar met\neen volledig elftal vertalingen en eene nog wel in duplo! De schijn,\nik erken \'t, is tegen mij. \'t Is als wilde ik een vleugje brengen\nin de vergeten en verlegen waar der beide uitgevers. Die schijn\nechter lijd ik gaarne, wanneer ik van deze mijne handigheid, in onnoozelheid\nvolbragt, maar evenveel succes heb als de kwakzalver van\nde zijne, vrucht van een Bamumsgenie. Want indien ons publiek\nnu door mijne beide opstellen over hetzelfde onderwerp even gretig\nde hand uitstrekt naar deze vertalingen als \'t dat door advertentièn\nen aanplakbiljetten doet naar Hollowaypillen en Bacahout des Arabes,•\ndan zal ik mij dankbaar verheugen zoo velen inwendig te hebben\nverkwikt en versterkt door de gezonde en degelijke kost, die Cecilia\nBohl haren lezers zoo volop aanbiedt."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))'] |
No works found
In this reception
comments on person | Caballero, Fernán (pseudonym) |
Via received works
No persons found