Bijzonderheden uit het leven van Mad. de Staël ARTICLE Netherlands

Title Bijzonderheden uit het leven van Mad. de Staël
Is same as work Bijzonderheden uit het leven van Mad. de Staël
Author Unknown journalist (to be identified)
Reference
Place Netherlands
Date 1840
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Based on Duchesse d\'Abrantès (probably her Mémoires)\n\n[p.208]\nBIJZONDERHEDEN\nUIT HET\nLEVEN VAN MADAME DE STAEL.\n{Naar het Fransch van de Duchesse D\'AURANTÉS}.\nMadame DE STAEL was een dier wezens, die de natuur boven\nanderen begunstigd heeft. Niet alleen schitterde zij door haar\ngenie, maar de Hemel had haar bij een uitstekend verstand een\nhart in den boezem gelegd, dat, door innige goedhartigheid en\nverhevenheid van gevoelens, haar tot een voorwerp van vereering\nmaakte voor allen, die haar omringden. Ieder weet,\ndat zij de opmerkelijkste vrouw van haren tijd was. Maar niet\nieder Y»W. ^ t Madame DE STASL, om de hoedanigheden van\nhaar hart steeds beinv,neJ^k f i r y e e k ? n a a r m a l e m e n h a a r n a d e r\nleerde kennen.\nHare opvoeding was zonderling eQ m e t rfigt men ^\nverwonderen, dat deze uitstekende ^. „,v wden ;Sj h e t g e e n\nzij was, onder eene zoo ongeschikte leidi.., a j s ^ vgn h a r e\nmoeder. Mevrouw HECKER, de dochter van w pr o t e s t a n t s ch\npredikant, had eene geleerde opvoeding eenol\nf m\' o r o o n, en zin voor\nstudie. Maar ook het maatschappelijke leven besc , .. .\ndit standpunt: de zamenleving was voor haar eene i ^ g j . ^ , ^ ; .\n\nBIJZONDERHEDEN UIT HET LEVEN, EHZ. 209\nge quaestie; alles bragt zij tot een systeem terug, en hare gevolgtrekkingen,\nhoe fijn ook uitgedrukt, waren evenwel zelden\njuist. Zij bezat weinig van die vurige verbeelding, dat onbestemde\nverlangen, dat teeder gevoel, dat in hare dochter uitblonk.\nHare zucht, om alles stelselmatig te behandelen, oefende haren\ninvloed op de opvoeding, die zij aan hare eénige dochter gaf. Men\nbegrijpt, dat haar stelsel het tegenovergestelde van ROCSSEAD was.\nMet regt doorzag zij daarvan de gevaarlijke strekking; onder alle\nvormen wilde zij het materialisme van dien wijsgeer bestrijden,\nen door den geest trachtte zij op den geest te werken. Volgens\nhare meening was het genoeg, de jeugdige hersenen met\neene menigte denkbeelden op te vullen; het verstand, zeide zij,\nzou naderhand alles wel in orde brengen. En inderdaad, het\nvoorbeeld van Madame DE STiëL zou hare stelling kunnen regtvaardigen.\nBij deze was liefde leven. Haar vader en hare moeder waren\nlangen tijd voor haar de voorwerpen van eene bijna godsdienstige\nvereering; langen tijd zou zij niets gedaan of gezegd\nhebben, dan hetgeen hare ouders wilden of wenschten. Nooit\nvitn hunne zijde afwezig, getuige der ernstige en diepzinnige gesprekken,\ndie in het salon van hare moeder werden gehouden,\nmaar gedwongen oTn te hooren en te zwijgen, had GERMAIHE\nNECKEU weinig wil van hare kindschheid; zoo lang zij nog GERMAIHE\nwas, was haar bestaan ongelukkig, indien men bedenkt,\nwelk een geest er reeds in dat kind leefde. Men oordeele uit\ndeze proeve.\nGERMAIHE NECKER was pas tien jaren oud, toen GIBBON aan hare\nmoeder voorgesteld werd. Bekend is het uiterlijk van den\nschrijver der Decline and Fall; hij was op zijn best vijf voeten\nlang; maar, als om zijne lengte door de breedte te vergoedefe,\nwas hij bijna geheel rond. Volgens M. DE BIEVRE had hij ten\nminste een\' omvang van tien voeten. »Als ik beweging wil nemen\n," zeide deze , » loop ik driemaal M< GIBBON rond." Zijn\nbuik was ongehoord en zijn voorkómen zoo bespottelijk als maar\ndenkbaar is (1).\n(1) Toen GIBBOS zich te Lausanne bij Madame de CRODSAÏ betond, werd\nbij op haar verliefd en bekende baar zijnen bartslogt. Hij had zich voor baar\nop de knieën geworpen, om eene scboone liefdesverklaring te ontboezemen.\nMaar deze geknielde figuur maakte Madame DE CBOIISAI ZÓÓ aan bet lagcben,\ndat zij hem in het eerst niet kou antwoorden. Eindelijk zeide zij: »Komaan,\nMijnheer! sta op, laat ons over de zaak zwijgen!" — Maar GIBBON bleef liggfn.\n— «In \'s Hemels naam, Mijnheer GIBBON! sta toch op." •— «Helaas, Mc\n\n2 ( 0 BIJZONDERHEBEfl ÜJT HET LEVEN\nMaaf van dit alles zag GEHMAIKÈ niets. Slechts ée\'ne zaak had\nhet lieve kind gezien: het was het genoegen, dat haar vader in\nden omgang mét GIBBON1 smaakte. Zij zon daarom opeen mid-*.\ndeleten einde hêrn altoos bij hare ouders te houden, en bet\nkind Vormde het ernstige plan om hem te huwen; Er is iets\nkeddigs in dit voornemen; maar treilend tevens is de naïve\ngoedhartigheid, die, zonder de waarde van het offer te berekenen,\nsleohts op het geluk ziet, dat er anderen door wordt\naangebragt.\nIn de gezelschapskamer van Mevrouw KECKËR Werd GEBJUINÏ\nop haar zestiende jaar nog even als öp haar zesde behandeld.\nNaast den leuningstoel van hare moeder stond een houten tabouretje,\nen dat was hare zitplaats; daar moest zij zoo regt Opzitten,\nalsof zij een ijzeren keurslijf droeg. Maar opmerkelijk was\nhet, dat zoodra zij in de kamer kwam, vijf of zes grijze hoofden\nzich om haar schaarden, en haar aanspraken met eenen\neerbied, dien zij anders aan geene vijfentwintigjarige zouden hebben\nbetoond. Een ooggetuige verhaalt, dat op haar elfde jaar\neen\' man met een doordringenden blik, met een\' ernstig geplooiden\nmond, met een hoog en denkend voorhoofd het kleine\nmeisje naderdei en hare handjes in de zijne sluitende, metzigt»\nbaar genoegen een ernstig gesprek met haar voerde. Die man\nwas de abt RAYKAL; de anderen waren THOMAS, DE MARMONTÉL, de\nBaron GRIMM en IA HARPE. Over tafel sprak zij nimmer, maar\nluisterde met eene inspanning, die getuigde, Wat van haar eenmaal\nte verwachten stond.\nOpmerkelijk was het, dat Mevrouw NEGEER, ondanks hare\nstrengheid en ingetogenheid, zeer rekkelijk was op het punt\nvan menschen te zien en het bezoeken van den schouwburg.\nAltoos zag GERMAIKE veel bezoek bij hare moeder, en daaronder\nmannen, wier krachtig verstand een bijna al te sterk voedsel aan\nbaren geest aanbood. Intusschen had die omgang een\' heilzamen\ninvloed Op hare ontwikkeling. De vrijheid aan haren geest\ntoegestaan, zette dezen tot hoogere vlugt aan. Zij maakte karakterschetsen,\nuittreksels of beoordeelingen, Wanneer zij van\nden schouwburg te huis kwam. Hetgeen zij las, speelde zij in\nhare verbeelding over. CLAKISSS en hare schaking Was voür haar\nin hare jeugd een feit van aanbelang, en een vriend, die naar\nvrouw! het is mij onmogelijk." —* «Onmogelijk ?" Inderdaad, hij was zoo zwaar,\ndat zeifc de hulp. vaa Mevrouw DE cRetWAï hem niet kon oprigten. Een kamerdiertdar\nmotst er geroepen worden, om hem overeind te krijgen.\n\nVAN MADAME DE STAEL. 211\nEngeland Vertrok, Het zij "daarvoor aan Miss BeWsiiaren groeit\noverbrengen. Te regt zeide ten van hare vertrouwdste vrien-\'\nden: dat niets Madame DE STABI SOO zeer vermaakte,. dcm het-*\ngeen haarattto, het stihreijeto bragt.\nMaar deze strenge oefening Van geest en ligchaam beide h»d\neene nadeelige uitwerking op hare gezondheid. Zij was toen\nveertien jaren, maar zij kwijnde en was buiten staat hare studiën\nvoort te zetten. De geneesheeren rieden baar naar buiten\nte gaan en KECKER vergezelde haar naar bet land. Mevrouw\nSECKER verloor sinds het oppergezag, dat zij met zoo veel strengheid\nover hare dochter had uitgeoefend, en liet de zorg voor\nhaar ten eenenmale aan haren vader over. Zij scheen te herleven\n, gedurende haar verblijf te St. Ouen. Een dichterlijk leven\nvolgde de inspanning, waaronder zij te huis bij hare moeder\nbijna zou bezweken zijn. Als nymphe of muse gekleed,\ndoorkruiste zij in het gezelschap harer vriendinnen de lommerrijke\ndreven van St. Ouen. Daar z«ide zij verzen op of vergastte\nzich aan het heerlijke proza, waardoor de schrijvers van\ndie dagen uitmuntten. Zelfs maakte zij tooneelstukken, die zij\nnaderhand met hare vriendinnen opvoerde. Kort echter duurde\ndie liefhebberij. Dichteres door de kracht harer fantasie , werd\nzij echter door die proeven overtuigd, dat zij voor het vormelijke\nder kunst weinig aanleg had.\nHaar eerste Werk is weinig bekend. Algemeen gelooft men,\ndat het haar werk over RODSSEAU is; doch het zijn twee of drie\nnovellen in den smaak van ARIUUD en Mme RICCOBORI. Zij overtrof\nechter hare voorbeelden; er is in die vertellingen evenveel\nlevendigheid als fijnheid van gevoel. Toen eerst verschenen de\nBrieven over ROUSSEAÜ. De opgang, dien zij maakten, de verbazing,\ndie zij verwekten, was boven alle beschrijving, en tóch\nwas zij toen eerst twintig jaar oud. De Omwenteling had nog\ngeen plaats gehad: de Omwenteling, die Madame DE STAEL eerst\ngeheel op de hoogte van hare roeping bragt. Toen zij de Brieven\nover RODSSEAU schreef, had zij nog geen\' dier stormen doorgestaan,\nwelke haar leven hébben geteisterd. Er heerscht in dit werk eene\nsoort van kalmte en opgeruimdheid, die vreemd is aan de latere\nvruchten van haren geest. De droefheid moest eerst het ge»\nnie van Madame DE STAEL in al haren luister doen blinken.\nOver het uiterlijk voorkomen van Madame DE STAEL is veel\ngesproken: hoe ooit iemand haar leelijk heeft kunnen noemen,\nis mij onbegrijpelijk. Fraaije oogen, schouders, boezem,\narmen, handen zoo wèl gevormd, dat zij tot model konden\n\n212 BIJZONDERHEDEN UIT HET LEVEtï\ndienen ; dat alles gepaard met een\' voortreffelijker! geest, waren\neigenschappen, die vele mededingers naar hare hand moesten\nuitlokken. Hun aantal was inderdaad groot, maar de keus\nmoëijelijk. Hare moeder wilde slechts een\' protestant tot schoonzoon\n: RECKER zelf verlangde een\' man , waarop volstrekt niets te\nzeggen viel, en zijne dochter eenen echtvriend , wiens smaak\ngeheel met den haren overeenstemde. Al die cischen waren moëijelijk\nte bevredigen, en ook ditmaal offerde zij haren eigen\'\nwensch aan dien der haren op; toen de baron DE STAEL zich aanmeldde,\nschonk zij hem hare hand, omdat dit huwelijk vooral\nharen ouders aanstond. Hij was protestantsch, Ambassadeur van\nZweden, de vriend van GUSTAAF den derden, van hooge geboorte,\nedel van karakter, en vol van eerbied en bewondering voor\nhaar.\nIntusschen zijne geestvermogens deden verre voor de hare onder.\nIn haar salon vooral moest zij het gevoelen , welk een\'\nzwakken bondgenoot zij aan hare zijde had. Want zamenleving\nwas voor haar behoefte; hare natuur bragt het mede, dat zij\nzich steeds van vrienden moest omringd zien. Zij wenschte, dat\nhaar huis een punt van vereeniging werd, waar de grootste\ntalenten elkander met genoegen ontmoetten. De LAMETIIS, BARNAVE\n, CLERMONT-TOHNERRE , VERGNIATJD , MIRABEAU, werden bijhaar\ntoegelaten. Te midden dezer talenten schitterde het hare als een\nverheven luchtverschijnsel; want met belaugstelling volgde zij\nden gang der gebeurtenissen , die het ongelukkige Frankrijk al\ndigter en digter op den i-and van den afgrond bragten.\nZoowel in 1789 als in 1795, in 1800 als in 1814, was zij\nzelve de ziel van haar salon. In alles stond zij op den voorgrond\n; en toch zocht zij niet opzettelijk te schitteren. Wanneer\nhet onderwerp haar behaagde, nam zij aan het gesprek deel;\nmaar met eene verhevene eenvoudigheid, die de overigen tot\neen bewonderend stilzwijgen dwong.\nWat zij zelve van de kracht van haar talent dacht, is uit\nden volgenden trek op te maken.\nGedurende haar verblijf te Coppet, had de oude HECKEB zijne\nnicht, Madame MECKER DE SAÜSSURE, van Geneve laten afhalen.\nHet rijtuig viel onderweg om, en Madame NECKER verontschuldigde\nzich over haar laat aankomen , met het oponthoud daardoor\nveroorzaakt. Terwijl zij sprak verbleekte Madame DE sTAëi,\nen haar in de rede vallende, zeide zij:\n»Gij hebt dus omgelegen met uwe kinderen?"\n»Ja." — »Maar hoe zijt ge dan gereden ?" — ,»Met het rij\n\nVAN MADAME DE STAEL. 213\ntuig van uwen vader."— »En wie zat op den bok?" — »Rio\nHEL." (1) — »Groote God! RICHEL!.... Hemel! mijn\' vader zou\neen ongeluk kunnen krijgen, en dat op zijne jaren!.... Voor\nu, voor uwe kinderen.... dat is minder.... dat schikt zich....\nMaar mijn vader! met zijne zwaarte, met zijne overgroote\nzwaarte!"\nEn ijlings greep «ij naar de schel, en de koord stuk trekkende,\nbeval zij, dat RICHEL dadelijk boven kwam.\nHij was aan het uitspannen. Er moest gewacht worden.\nGedurende dien tijd was zij in de hevigste gemoedsbeweging;\nbeurtelings was zij bleek of purperrood; groote tranen biggelden\nuit hare oogen. Van tijd tot tijd sprak zij eenige woorden,\ndie toonden, hoe zeer de voorstelling van het ongeluk, waaraan\nhaar vader door de onvoorzigtigheid van zijnen koetsier bloot\nstond, haar verontrustte.\n«Omvallen!.... daar!.... in de eene of andere groeve.... Misschien\ner den geheelen nacht liggen!.... hulp roepen!.... tevergeefs\nmisschien! — 0 mijn God !" En als voor een spooksel\ndeinsde zij voor die schrikkelijke gedachte terug.\nEindelijk kwam RICHEL, een goede hals: trouw aan KECKER\nen aan zijne dochter, zoo als een slaaf aan zijnen meester; maar\noverigens dom. Het tooneel, dat volgde, was inderdaad grappig.\nMadame DE STAEL was goed voor hare onderhoorigen; maar\nthans beheerschte haar de drift zóó zeer, dat zij zich zelve niet\nwas. Zoodra RICHEL binnen kwam ging zij regt op hem af\nmet eene koele houding, die het zwoegen van haren boezem\nlogenstrafte. Zij kon niet spreken: — hare stem beefde en\nsmoorde bijna.\n«RICHEL!" vroeg zij, »hebt ge ooit gehoord, dat ik talent bezat ?"\nRICHEL zette groote oogen op.\n— «RICHEL! zeg ik, weet gij, dat ik talent bezit?"\nRICHEL zweeg nog stommer, dan gewoonlijk.\n— «Welnu, weet dan, dat ik talent heb; veel talent... .verbazend\nveel talent! welnu, al mijn talent zal ik besteden,\nom u al uwe levensdagen te laten opsluiten, zoo ge ooit het\nongeluk hebt mijn\' vader in zijn rijtuig te laten omvallen!"\nDikwijls heeft Madame KECKER DE SAUSSURE haar door de herinnering\nvan die ontmoeting trachten te vermaken. Maar Madame\nDE STAEL, die anders niet schroomde om zich zelve te\nlagcheu, bleef altoos ernstig bij het tooneel met RICHEL.... Het\n(1) De Koetzier van NECKEH.\n\n2 1 4 BIJZONDERHEDEN UIT HET LEVEN, ENZ.\nscheen of gramschap en ontroering haar op nieuw bezielden,\nwanneer zij er om dacht.,\n— »Wel, waarmede zou ik hem dan bedreigen," vroeg zij\ngevoelig, »als bet niet was met mijn arm talent?"\n\n(Vervolg en Slot in een volgend Nommer)."\n\nBIlZONDlkïtÈÖEN\nUIT HET\nLEVEN VAN MADAME DE STAEL.\n\n(JYaur het Fransch van de Duchesse ï\'ABARNTfa).\n{Vervolg van bladz. 214).\n\nGeen schitterender oogenblik verlevendigde het gezellig verkeer\nin dé salon van Madame DE STAEL, dan de tijd, toen het\nbijeenroepen der Generale Staten het eerst op het tapijt kwam.\nOf men ze zou bijeenroepen, dat was de levensquestie vanden\ndag. Al wat Parij\'s en Frankrijk uitstekends opleverde, behoorde\nin die dagen tot den kring van Mevrouw DE STAEL. De gesprekker\n» waren\'levendig: Mevrouw DE STAEL was schitterender dan ooit.\nToen was zij in waarheid CORINNA , de CORINNA van het Kapitool,\nCORINNA in haren triomf, zoo. als zij in het -vuur der rode hare\nschoone armen bewoog, en aJteJng gelijkende aan\' de schoone\nschilderij van GERARB., ^ \'i&/r nfcaimeren tafel of tégen den\nschoorsteen geleund, eene krachtige en welsprekende Philippica\nuitsprak tegen de oude Aristocratie, welke tevens zich zelve\nen den troon ten gronde rigtte. n\'\n\nBIJZOKDEftffEBEK HIT BET XEYEN, ENZ. 285\n^«Géef ons de dagen va» 16S4t8rag!" riep zij; »dtóe\'zijni ioni\ne modellen, d£aV onze meesters." \'•-.••/ •„•\'•\nDe bijeenroeping der Staten \'waa door den ouden NEOKBSJaangeraden,\nen te regt mogt Mevroaw. DE STAEL zeggen, dat zij onder\nde gelukkigste voorteekenen geopend:werden. Telken ochtend was\nhare kamer opgevuld van lieden,\'dié niet zoo zeer da"a> verf\nschenen om iets nieuws te hooren, dan wel om raad te vragen,\nhoe zich te gedragen. TAELEYRAHD, die- den raad van niemand!\ninnam, en wel in dien tijd bet allerminst, was toen\nechter reeds in stilte haar volgeling; ofschoon hij eerst later openlijk\nzijne afhankelijkheid van haar toonde. NABBOME daarentegen,\nen LAFAYETTE, toen de iwagtigste .om hunne aanzienlijke afkomst\nen naam, stonden ten eenenmale onder haren invloed.\nVele jaren later, toen de herinnering van het gebeurde reeds\naanmerkelijk verzwakt moest zijn, hoorde ik Mevrouw DE STAEL\nverhalen, wat zij gevoeld had, toen zij op den 5e n Mei 1789\nden optogt der drie standen had gezien. Hare oogen vonkelden\nop nieuw, als zij van die mannen gewaagde, die, vol-r\ngens haar, de heiligste roeping hadden gevolgd, de roeping\nom het volk van zijne lasten te verligten, de mannen, die zoo\nveel tot zijn welzijn vermogten*\nOp eenen avond, ten harent, kort vóórdat de ongenade van\nden eersten consul haar in ballingschap zond, riep zij zich alles\nvoor den geest, wat haar voor Frankrijk en het Fransche\nvolk met geestdrift had bezield. Zoo levendig, zoo schilderachtig\nbeschreef zij ons eerst den adel, mét zijne vederbossen, zijne\nmet goud doorstikte kleedij, zijn ridderlijk voorkomen, dan\nde geestelijkheid met hare kanten koorjurken, hare gouden\ncrucifixen, hare roode en violetkleurige overkleeden, al die\nkerkelijke praal, die, verwant aan de pracht der edellieden,\neen sprekend contrast vormde met de zes honderd zwarte mantels\nen het eenvoudig gewaad dergenen, waarbij werkelijk de\nkracht van het rijk berustte. Want ontwaakt uit haren langen\nslaap, had zich de menigte eensklaps opgerigt, en in het bewustzijn\nvan haar aantal en kracht, deed zij de eerste greep\nnaar het oppergezag.\n- »— Op dien dag," zeide Mevrouw DE STAEL, »gingen de drie\nstanden God om zijne voorlichting bij hunne pogingen biddèrK\nMaar de volgende dag vooral was plegtig. Die dag deed aan\nEuropa en vooral aan Frankrijk een\' man kennen.... én die\nman was MIBABEAU."\n»01 zoo ge hem de zaal hadt zien. doorgaan, om zijne plaats\n\n286 BIJZONDERHEDEN UIT HET LEVEN\nte bereikeni.... het was de Engel der duisternis, met, het likteeken\nvan den bliksem, en trots op zijne afzigtelijkheid,. alsof\nhij dé schoonste der aartsengelen ware geweest. Een gemompel\nverhief zich zoodra hij verscheen: want zijn aanstootelijke levenswandel\nhad hem buiten den beschaafden kring gesloten. Den\nkring, die hem verstiet, had hij vaarwel gezegd; maar die afscheidsgroet\nwas voor haar de afscheidsgroet van eene MEDEA :\nwraak voorspelde die groet, en. bloedige wraak.\n»Hij begreep het gemompel, dat hem ontving, en hij beantwoordde\nhet met een\' onbeschrijfharen oogopslag, dien hij onverwrikt\nbehield gedurende al den tijd, welken hij noodig had\nom zijne plaats te vinden..;, terwijl mijn vader!.... mijn vader\noverstelpt werd met toejuichingen, zoodra hij verscheen."\nEn als zij van haren vader sprak, versmolt Mevrouw DE STAEL\nin tranen. Op het oogenblik van haar verhaal leefde hij nog.\nHet is moeijelijk haar te volgen, te midden van de woeling\nder gebeurtenissen, die dagelijks elkander verdrongen. Zij was\nvoorzeker niet revolutionnair ; maar gelijk alle menschen van\nverlichten geest, voorzag zij, dat Frankrijk eene groote verandering\nstond te ondergaan, dat eene herschepping aanstaande was, en\ndat het schouwspel daarvan even schitterend als treffend zou zijn.\nReeds toen had zij met regt even als in 1815 kunnen zeggen:\ndat haar huis een politiek hospitaal was, omdat men er\nde gekwetsten van alle partijen vond. Al de schitterende helden\n, later de martelaars der gironde, waren da"ar verzameld.\nDoch hun uur was nog niet geslagen. Zij zochten bij de uitstekende\nvrouw gelegenheid, om hunne verhevene denkbeelden te ontwikkelen\nen aan de hare te toetsen: de tijd vergunde niet, dat zij later\nbij haar eene töevlugt zouden vinden, toen de moordbijl hunne\nhoofden bedreigde. Voorzéker zouden zij ook eene bescherm-\'\nster gevonden hebben: want met eigen gevaar waagde zioh de\nedelmoedigheid Van Mevrouw DE STAEL voor het leven van anderen.\nZij gaf daarvan eene proeve door het redden van NAREONNE ,\ntoen hij, bij besluit van den 10en Augustus, in staat van beschuldiging\nwas gesteld. Hij was bij haar verborgen, op het oogen»\nblik dat de beambten der stedelijke Regering bij haar huiszoeking\nkwamen doen. Mevrouw DE STAEL vertoonde bij hun bezoek\neene opgeruimdheid en rustigheid, die met hare innerlijke\ngewaarwording\' in strijd was. Zij spette met de lieden, dJ8 *»\nlast hadden haren vriend in hechtenis te nemen. Zij bedreigde\nhen zelfs met het gevaar, waaraan zij zich bloot stelden, door\n\n[p.287]\ngeweld tegen de woning van eenen Ambassadeur te plegen. Eja\neindelijk slaagds «ij naar wensch. Zoo vaak zij bij hun onderzoek\nde deur voorbij\'gtegen,; die tta^F defl schuilhoek-v*S mtt-\nBOBNB geleidde, verdubbeld* Mevrouvr n* SÏAEI, hare vfolij4b«fei\'>\n»eü\' échttjr," zeide aij »roeer*ie ik van angst te sterven1." Aan\nharen rn^ed had HABBOIJWB het leven te danken. Maar hef beschermende\ndak stond niet lang ledig. NABBONNE was naar Londen\ngeweken; MONTESODIOB verving zijne plaats. Ook hij moest\ngered worden, en hoe dit te doen bij den- storm, die op dat\noogenblik over Parijs dreigde los te barsten t Hét waë de Si"\nAugustus 1792!....\nMevrouw DE STAEL had paspoorten naar Zwitserland verkregen,\nen maakte zich tot haar vertrek gereed. Den abt MOWTESQIJIÖÜ\ntrachtte zij in haar gevolg als eea leverijbediende over de\' grdn-\n2en te brengen. Daa\'r verspreidde zich het gerucht, dat twee harer\nmeest geliefde vrienden JAUCOUHT en LALIT-TOILBNDAL gevangen\ngenomen, en in de abdij opgesloten waren.\nMen wist nog niets van het treurspel, dat de volgende dagen\nzouden opleveren. Maar een onheilspellende nevel bedekte Parijs,\nen iedere gewone ramp kreeg een te dreigender voorkomen op\neen\' tijd, waar zich de eerste doffe slagen van het naderend\nonweder reeds lieten vernemen.\n» — Wat is er te doen ?" riep de edelmoedige vrouw, hare\nhanden wringende en met rassche schreden hare kamer doorloopende:\n»Wat is er te doen om hen te redden?..."\nEensklaps schiet haar in de gedachte, dat MANI\'EE kort te vo*\nren de brieven van MIRABEAU met eene voorrede had in het licht\ngezonden. Hij behoorde dus min of meer tot de letterkundige\nwereld.... «Hij was", volgens Mevrouw DE STAEL, »zoo wellevend,\nom goeden smaak aan den dag te leggen." — Zij schreef\nhem derhalve een briefje, om toegang te vragen. MANOEL was\nop het oogenblik fiskaal van die verschrikkelijke gemeente van\nParijs, die wreede meesteres, wier kortstondige heerschappij stroomen\nbloeds aan Frankrijk heeft gekost. Hij bepaalde zeven ure\ndes morgens, om haar af\' te wachten.\nHoe vroeg dit uur ook ware, Mevrouw DE STAEL liet zich niet\nafschrikken. Toen zij kwam, lag MAKÜEL nog te bed. Zij\nwachtte hem dus in zijn studeervertrek, en daa\'r viel baar het\neigen portret van HANDEL in het oog.—«Hij is ijdel," zeide zij\nbij zich zelve: »door lofspraak moet hij te vangen zijn."\nMANDEE trad binnen; hij was allerbeleefdst. Mevrouw DE STABX.\nsprak hem aan over den neteligen en gevaarlijken toestand van\n\n288 BIJZONDERHEDEN «IT HET LEVEN\nhare, vrienden. «Zelfs uwe eigene grootheid," zeide zij, »hangt\naan een\' zijden draad. Gij weet, wat de volksgunst is: —heden\nop den troon, morgen naar de Gemonien..,. Door hen te\nredden, bezorgt gij u zelven eenen steun."\nMANIJEL was een man , die zich al te vaak door zijne hartstogten\nliet vervperen, maar wiens hart echter voor betere, ja\nvoor prijselijke gewaarwordingen open stond. Hij begreep Mevrouw\nDE STAEL. »lk zal doen wat ik kan ," antwoordde hij t\nen \'s anderendaags \'smorgens schreef hij aan Mevrouw DE STAEL, dat\nCOSDOBCET M. LALit had laten ontkomen , en dat hij , op verzoek\nvan Mevrouw DE STAEL, JAUCOBRT op vrije voeten had gesteld.\nGerust omtrent het lot van hare beide vrienden, kon Mevrouw\nDE STAEL thans alles in gereedheid brengen voor de vlugt van den\nabt MOHIESQÜIOD : hij zou het kleed van een\' harer knechts aantrekken,\nnog vóór haar Parijs verlaten en haar buiten de barrière\nvan Charenton opwachten achter eene haag. Den 2c n September\n\'s morgens zou zij vertrekken.\nIntusschen was de overgave van Longwy en Verdun bekend\ngeworden: het volk geraakte in beweging en de grootste onheilen\nlieten zich voorspellen. In angst en onrust bragt zij den\nnacht door, herhaaldelijk stond zij op; want slapen was haar\nonmogelijk geworden. — Eensklaps deed zich de alarmklok hoo.-t\nren; het verschrikkelijk geluid herinnerde aan dien I0on Augustus\n, waarvan het schrikbeeld haar nog levendig voor den geest\nstond. Mevrouw DE STAEL nam al de voorzorgen van veiligheid\nte baat, die zij voorbereid had, en het aantal daarvan was\ngroot; en niettegenstaande men het haar van alle zijden afried,\nbleef zij er op staan, om te vertrekken.\nDe ochtend brak aan ; Mevrouw DÉ STAEL verzamelde al hare\nkrachten ; zij zag den abt MONTESQUIOU vertrekken naar de plaats,\nwaar hij haar zou inwachten; zij gelastte hare bedienden in\ngroote leverij te verschijnen. Zes paarden liet zij vóór haar rijf\ntuig spannen , en met die buitengewone pracht verliet zij hare\nwoning, in de verwachting, dat die vertooning indruk op\nde menigte zoude maken. Zij bedroog zich ten eenenmale;\nWant het was onverstandig, om niet alleen de aandacht des volks\nte wekken, maar om bovendien door zulk eene praal zijnen nijd,\nzijne jaloezij te doen ontvonken.\nWeldra bleek de ongelukkige uitslag. Haar rijtuig was naauwelijks\nop weg, of een hoop wijven, oude heksen, zoo wreed\nals verschrikkelijk in die dagen van bloed en rouw, omringden\nhare koets en schreeuwden overluid, dat zij wegreed met het\n\nVAN MADAME DE S T M " \' U 280-\ngeld van de natie. AI het volk uit dien omtrek schoot toe op\nhet alarm-gekraai * dier furiën. Men wierp zich op de vóórrijders;\nmen krijschte «verluid j^ d«t: het rijtuig met het toijfér in\nnaar de vergadering dei*\'tolkisafdeeling moest gehragt wordeni\nZoo gezegd, zoo gedaan. Mevrouw DE STAÉI, verliet hare koets j\nzij ha$\' naauwelijks de tegenwoordigheid van geest, om den\nbediende van den abt in te fluisteren, dat hij zijn\' meester moest\nwaarschuwen, - -\n«Gij- zijt beschuldigd, vogelvrij-verklaarden te helpen ontvlugten!"\nsprak de voorzitter der afdeeling.\nMen deed onderzoek naar de dienstboden. Er was een te weinige\nHet was die, welken Mevrouw DE STAEL weggezonden had,\nom, in zijne plaats\'dén Abt in haar rijtuig op te nemen.\n»Gij moet naar\'\'de vergadering der gemeente," sprak de voorzitter.\nDe edele vrouw werd derwaarts gebragt.\nDrie uren had zij werk, om zich van St. Germain naar het\nstadhuis te begeven. Stapvoets moest zij rijden, tegen eenen stroom\nvolk i n , nog buitensporiger dan of zij dronken waren, en wier\nwoede klom, zoodra zij eene\'vrouw zagen in een aanzienlijk rijtuig\nmet wapens en rijke liverei. Wezenlijk gevoelde zich Mevrouw\nDE STAEL bang te moede; zij rigtte het woord tot de gendarmes\n, die haar moesten beschermen; slechts bedreigingen\nontving zij ten antwoord. Eindelijk, het was hoog tijd, en\nmeer dan tijd, bereikte hare koets de stoep van het stadhuis.\nDe stoet volks, die haar toen omsingelde, vertoonde zich nog\ndreigender dan die , welke haar over den weg had gevolgd. —\nZij was zwanger bovendien; maar die toestand, welke zelfs onder\nWilden eenig ontzag zoude gevorderd hebben, gaf in dien tijd\nvoor de Franschen slechts stof tot liederlijke spotternij, maar\nontwapende niet hunne razernij.\nTerwijl zij de trappen opklom, vond zij zich van pieken omringd\n; halverwege den trap dreigde een der wachters haar met\nde zijne te doorstooten : een dronken man rigtte de spits der\nzijne tegen haren boezem; maar een andere gendarme weerde\nden stoot af met zijne sabel. — Ware zij toen gevallen, het\nzou met haar gedaan geweest zijn.\nOp dien dag werd het voorzitterschap bij de gemeente bekleed\ndoor ROBESPIERRE ; zijne bijzitters Waren BILLAUD-VARENNES\nen COLIOT D\'HEBBOIS. Daar hun gestoelte een Weinig hooger stond,\nkwam zij naast die lieden te staan ; ddar ten minste had zij\nruimte om adem te halen; ddar aan de zijde van BOBESPIERRE\ncu COLLOT D\'IIERKOIS ; de dampkring, welken men om die mannen\nM. 4°. J. X\n\n290 BIJZONDERHEDEN UIT HET LEVEN\ndes gewelds inademde, moest noodwendig den reuk van menschenbloed\nmet zich dragen !\nEen trek van grof eigenbelang moest haar dubbel grieven.\nTegelijk met haar was de Baljuw van Virieu , afgevaardigde\nvan Parma, in hechtenis genomen. — Terwijl Mevrouw DE STAEI\ntot zich zelve kwam, stond deze man op en verklaarde met alle\nmogelijke lafhartigheid, dat de barones DE STAEL hem ten eenenmale\nonbekend was. Op dit oogenblik trad MANVJEL binnen. Niet\n•weinig was hij verwonderd, in deze oogenblikken, op deze gevaarlijke\nplaats, op een\' zoo noodlottigen dag, Mevrouw DB\nSTAEL aan te treffen. Zijne eerste zorg was, om zich voor haar\nborg te stellen : toen gaf hij haar den arm en geleidde haar naar\nzijne eigen kamer, waar hij haar met hare kamenier opsloot.\nZes uren achtereen bleef zij d&aV, zonder hulp te kunnen\nroepen , zonder het te durven; stervende van dorst, van honger\n, vooral van angst. Het gebrom van de alarmklok, het geschreeuw\nder slagtofFers, het gekrijsch der moordenaars, het gedruisch\nvan het oproer bereikten, in verwarde mengeling, haar\noor, en vervulden haar met hangen schrik. — Helaas, die schrik\nwas slechts al te gegrond! Gedurende dien tijd greep het bloedbad\nin de Abdij plaats. Van tijd tot tijd kwamen jde moordenaars\nbij troepen van de Abdij en la Force terug, zwaaiden\nhunne naakte en bebloede armen , en bulderden de kreten van\nkannibalen uit.\nHet volgeladen rijtuig van Mevrouw DE STAEL , alleen door\neenige dienstboden bewaakt, was midden onder het volk blijven\nstaan. Er was aan geene redding te denken: de menigte stond\ngereed het te plunderen. Uit het vensier van MANITEL\'S kamer\nzag Mevrouw DE STAEL alles aan. Daar drong op ééns een\nman, als nationale garde gekleed, door de plunderaars heen ,\nplaatste zich op den bok en gebood het ok, den eigendom deiambassadrice\nvan Zweden niet aan te tasten. Twee uren achtereen\nworstelde hij tegen den volkshoop, om haar rijtuig te verdedigen.\nEerst \'s avonds verscheen diezelfde man tegelijk met\nHANDEL in het vertrek, waar zij was opgesloten. Hij was eenmaal\ngetuige geweest van de uitdeeling van koorn, waarmede\nde oude HECKER het volk had beweldadigd, en de herinnering\ndier daad was hem tot een\' spoorslag, om de dochter te verdedigen\nvan den man, die op eigene kosten het volk had gevoed.\nMANBEL trad binnen in hevige gemoedsbeweging: »Hoe gelukkig\nben ik," zeicle hij, »dat ik uwe vrienden heb kunnen redden."\n\nVAN MADAME DE STAEL. 291\nHij was bleek, hij sidderde. — Ofschoon de avond reeds be*\ngon te vallen, kon Mevrouw DE STAEL zijne ongerustheid op zijne\nontstelde wezenstrekken lezen. Inderdaad, op dit oogenblik\nhield men zich bezig met het moorden van grijsaards en weerlooze\nvrouwen.\nIn den nacht geleidde MANÜEI, Mevrouw DE STAEL naar hare woning\n; de lantarens waren uitgedoofd , de straten donker en verlaten\n: de moord zweefde os er Parijs. — Des anderen daags\nverscheen TAELIEN bij Mevrouw DE STAEL. Hij berigtte haar, dat\neen gendarme last had, haar tot aan de grenzen te verzeilen\n, en dat hij zelf de eer zou hebben, haar tot aan de barrière\nte volgen, om voor hare veiligheid te waken. Er bevonden\nzich toen onderscheidene lieden in de kamer, wier leven.\nop het spel stond, zoo hunne namen en hun verblijf aan de\ndwingelanden bekend waren geweest. Mevrouw DE STAEL verzocht\nTiLLiER hunne namen te verzwijgen. Hij gaf zijn woord\nen hield het. Hem zij daarvoor eere! eene dergelijke goede\ntrouw behoorde in die dagen tot de zeldzaamheden. — Eindelijk\nvertrok Mevrouw DB STAEL en doorkruiste Parijs te midden\ndier benden van moordenaars, die zoo vele onschuldige slagtoffer\n» ombragten, en die met wellust aan priesters en grijsaards,\nen vrouwen en kinderen de hand sloegen. Aan de barrière nam\nzij afscheid van TALLIEW , om een vriendelijker oord op te zoeken;\nwaar zij eindelijk rust zou kunnen genieten, en hij keerde\nnaar Parijs terug — om nieuwe dolken rond te deel en en door\nhet aanwijzen van nieuwe slagtoffere den moed der vermoeide\nbeulen aan te vuren.\n\n(credits: De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))\n\n[Also in WvdB data. AvB, 8 mei 2008]']

No works found

In this reception
comments on person Germaine de Staël
Via received works

No persons found