*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Part of work
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1897
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Via Bel\n\n[p.574]\n“Nederlandsche Bibliotheek onder redactie van Ida Heijermans :\nLevensernst door ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. Utrecht,\nH. Honig.\n\nToen in 1783 de dames Wolff en Deken hare Historie van\nMejuffrouw Sara Burgerhart uitgaven, lieten zij\' die voorafgaan door\neen toespraak tot de „Nederlandsche juffers". Daaruit vernemen\nwij allereerst dat velen van de „lieve jonge juffrouwen" van het\neinde der vorige eeuw gewoon waren te lezen en dat er voor haar\nook veel te lezen viel.\n„Velen uwer lezen" — zeggen de schrijfsters —• „niet eenig en\nalleen, om de verveling te ontvlieden; niet eenig en alleen om\neene ongevallige vertoning te maken, door het opzeggen van\nkundigheden, die niet altoos van de nuttigste soort zijn; neen:\nvelen uwer lezen, om uwe denkbeelden te vermeerderen, en dus\nverstandiger te leren denken en doen. Men heeft, sedert eenige\njaren, zich meer beginnen toe te leggen, om ook voor u te schrijven.\nMen heeft u gezonde begrippen gegeven van zaken, waarbij gij\nliet hoogste belang hebt; daar gij niet onkundig van zijn moogt,\nindien gij geen afstand doen wilt van het voorname doeleinde,\nwaarom de eeuwige Wijsheid menschelijke zielen vormde — Kennis\nen Gelukzaligheid! Men heeft het Eijk der Natuur voor u\nopengesteld, en gij kunt u bedienen van gidsen, die u, door een\npedant voorkomen, niet angstvallig maken. Alle Dichters zijn thans\nniet eenig en volstrekt bezig met het opdeunen van beuzelingen.\nMen kan nu rijm lezen, daar het gezont oordeel niet in over\nhoop ligt met de harsen-poppen des Poëets. Gij hebt zedelijke\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 575\nVerhalen, Drama\'s en Treurspelen. Daar is dus zeer veel voorraads,\nom uwen weetlust\'te voldoen."\nHet ongeluk was echter dat het grootste getal goede boeken,\nwaardoor aldus de Nederlandsehe juffers haar geest konden verrijken,\nuit vertalingen bestond. Daarin zagen de dames Wolff en\nDeken „iets zeer ongevalligs". Niet dat zij er bezwaar in vinden,\ndat men het beste van buitenlandsche schrijvers door vertalingen bekend\nmaakt— integendeel: het\'is, zeggen zij, „de weg, waarlangs wij\nonzen letterkundigen smaak moeten leren verbeteren, vermits wij,\nin dit opzigt, nog liet minst gevordert zijn" Men geve ons\nzoo lang de vertalingen van die buitenlandsche schrijvers, „totdat\ner Vaderlandsche Vernuften onder ons opstaan, wier werken insgelijks\nvoor de Buitenlanders verdienen vertaalt te worden." Wat\nzij willen aantoonen is: „dat yder volk zijn eigen Schrijvers zoo\nwel als zijn eigen Helden en Staatsmannen moet hebben, en zo\nmen lang genoeg geleert heeft, ook hebben zal."\nEn nu hebben zij zelf zich aan het werk gezet en het ondernomen\neen oorspronkelijken Nedeiiandschen roman te schrijven: de\nHistorie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, waarvan het hoofddoel\nis, aan te toonen „dat eene overmaat van levendigheid, en eene\ndaaruit ontstane sterke drift tot verstrooi] ende vermaken de beste\nmeisjes meermaal in gevaar brengen" en haar „der Onbedagtheid\nten prooye" geven\nWij zijn meer dan een eeuw verder en in den tijd, die ons\nvan de verschijning van Sara Burgerhart scheidt, is er heel wat\ngedaan voor de opvoeding en ontwikkeling der „Nederlandsche\njuffers"; lagere- en middelbare scholen zijn ei op uit geweest om,\nveel meer en veel beter dan in de dagen van de dames Wolff en\nDeken mogelijk was, haar „gezonde begrippen te geven van zaken\nwaarbij zij het hoogste belang hebben", — en nog schijnen wij\nniet verder te zijn dan in 1783. Dezelfde klacht, die in de voorrede\nvan de Sara Burgerhart geuit werd, lezen wij, met andere\nwoorden, in den aanhef van het Prospectus van de „Nederlandsche\nBibliotheek." Daar schrijft de uitgever, de heer H. Honig:\n„Ofschoon er zeer veel boeken in onzen tijd geschreven worden,\nbestaat er toch een dringende behoefte aan goede meisjeslectuur,\nwaarin tot nu toe slechts zeer onvoldoende is voorzien geworden.\nVoor volwassenen, voor jongens en kinderen verschijnt er van\nallerlei, maar voor onze meisjes zijn de goede boeken te tellen.\n\n576 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nDit leidt tot het nadeelig gevolg, dat onze meisjes naar voor haar\nniet geschikte boeken grijpen; gretig worden allerlei overdreven\nvertaalde romannetjes door haar gelezen, omdat de meeste meisjes\nlezen w i 11 e n, maar geen voor haar geschreven oorspronkelijke,\nHollandsche boeken vinden. Door die overspannen lectuur wordt\nbij de vrouwelijke Nederlandsche jeugd groot kwaad gesticht."\nEn nog in een ander opzicht is de overeenkomst tusschen nu\nen toen opvallend. In 1783 bedoelden de dames Wolff en Deken\nmet haar oorspronkelijken roman voor de jonge meisjes hunner\ndagen een waarschuwing te doen hooren tegen „overmaat van\nlevendigheid" tegen het zich ten prooi geven aan „Onbedagtheid";\nen het eerste boek dat in 1897 in deze Nederlandsche Bibliotheek\nverschijnt, draagt den titel van Levens-ernst en heeft ten doel de\nNederlandsche meisjes van, laat ons zeggen: zestien tot achttien\njaar, in een tegenstelling tusschen de oppervlakkige luchthartige\nJulie Eendell en hare degelijke, slechts voor anderen levende zuster\nHelene, een les in levensernst te geven, niet minder nadrukkelijk\ndan die in de Sara Burger7mrt gelegen was.\nIs inderdaad de behoefte aan goede boeken voor meisjes in ons\nland zoo groot? Levert de eigen letterkunde, levert hetgeen uit\nde letterkunde van andere landen, in het oorspronkelijk of vertaald,\nonder het bereik gebracht kan worden van onze aankomende\ndochters zoo weinig op, dat schrijfsters van meer of minder naam\nen talent, moeten worden aangezocht om, speciaal voor haar,\nromannetjes en vertellingen op het papier te brengen?\nDe vraag is maar, wat men onder jonge-meisjes-lectuur verstaat.\nIk denk hier nu alleen aan meisjes van zestien tot achttien jaar. De\n„Nederlandsche Bibliotheek" belooft wel ontspanningslectuur ook\nvoor jongere meisjes, maar voor dien leeftijd behoeft, in \'t algemeen,\ngeen scheiding tusschen jongens- en meisjesboeken gemaakt\nte worden. Een kinderverhaal frisch en prettig verteld, een verhaal\nwaaraan kinderzin, phantasie en geest hebben meegewerkt, waarin\nde gouden deuren van het rijk der verbeelding wagewijd voor hen\nworden opengezet, moet door jongens en meisjes genoten kunnen\nworden. De redactrice van deze „Bibliotheek", Ida Heijermans,\nheeft onlangs als leesboek voor de laagste klassen der\nmiddelbare meisjesscholen een bloemlezing uitgegeven \'), waar-\n\') Een bonte rij: Ie deel. Utrecht, H. Honig 1897.\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. \' 577\nvan ik alleen betreur dat er zoo weinig in voorkomt geschikt\noin op de pliantasie, op de frissche jonge verbeelding van het kind\nte werken: de rijke, kleurige sprookjeswereld is er, op een paar\nkleine stukjes van Chr. Doorman na, geheel uit verbannen. Maar\ndeze bloemlezing, die voor de meisjesscholen werd samengesteld,\nzal ook in een school voor jongens van denzelfden leeftijd met\nvrucht gebruikt kunnen worden. Hier is waarlijk scheiding noch\nnoodig, noch wenschelijk.\nMaar voor de oudere meisjes dan? Ook daar zou ik voor een\nscherpe afscheiding willen waarschuwen. Is men overtuigd van de\nnoodzakelijkheid, dat jongens en meisjes later, als volwassenen, aan\ngemeenschappelijke belangen hunne krachten wijden, te samen\narbeiden, in huis en daar buiten, aan de leniging van maatschappelijke\nnooden, aan onderwijs en opvoeding van eigen of anderer\nkinderen, dan late men hen zoo lang mogelijk en zoo veel mogelijk\nte samen hun weg gaan, en dan trachte men ook hun letterkundigen\nsmaak zoo veel dit kan gelijkelijk te leiden en te ontwikkelen.\nDe letterkunde van ons eigen land biedt stof in overvloed voor\neen bloemlezing ten dienste van aankomende jongens en meisjes.\nDoch aangenomen dat men inderdaad eenige scheiding wil in\nde lectuur voor oudere jongens en meisjes, en buiten hetgeen onze\nletterkunde reeds aanbiedt, een zeker aantal oorspronkelijke verhalen\nwil bijeenbrengen, waaraan dan in de eerste plaats leerlingen\nuit de hoogste klassen van onze middelbare meisjesscholen, staande\naan den ingang van dat breedere leven, dat men „de wereld" pleegt\nte noemen, haar hart kunnen ophalen en waarmede zij haar geest\nkunnen verrijken, •— aan welke eischen zullen zulke verhalen\nmoeten voldoen?\nIk zou zeggen: aan de eischen die in onze dagen in het algemeen\naan de opvoeding van meisjes van dien leeftijd gesteld\nbehooren te worden. Het zijn geen kinderen meer. Zij hebben\nreeds met vrijmoedigheid rondgekeken in dat gedeelte van de\nwereld dat binnen haar bereik ligt; van hetgeen in hoogere en\nlagere kringen gedacht en gewerkt wordt is, vooral wanneer zij\nhet voorrecht hebben in een groote stad te wonen, reeds veel tot\nhaar doorgedrongen; en zij zijn op weg om zich hare eigene\nmeening over menschen en dingen te vormen. Zij beginnen te\nbeseffen dat zij in de wereld die voor haar ligt een rol zullen\nhebben te spelen, een taak te vervullen, en ook daarover hebben\n\n578 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nzij hare denkbeelden, misschien wel haar plan. En nu is het,\ndunkt mij, het werk van wie op de meisjes van dien leeftijd\ninvloed kunnen oefenen, is het de taak der ouders, vrienden, leermeesters\nen leermeesteressen, schrijvers en schrijfsters, haren blik\nop de wereld te verhelderen, door haar die „clartés de tout" te\nschenken welke reeds Molière der vrouw zoo gaarne gunde, die\nruime beschaving welke niets wat menschelijk is verre van haar\nhoudt. Zijn er ook al sommige kundigheden, sommige wetenschappen\nwaarvan de vrouw, met het oog op haren lateren werkkring,\niets meer of iets minder dan de man zal behoeven zich\neigen te maken, in de algemeene richting, den algemeenen geest\nbehoort de opvoeding van onze jongens en van onze meisjes niet\nveel te verschillen, wil men althans niet bewerken dat de vrouw,\nin plaats van steeds meer als hulp en bondgenoote naast, als een\nvreemde tegenover of als een mindere onder den man kome\nte staan.\nSedert voor intelligente en wakkere vrouwen het veld harer\nwerkzaamheden verruimd is, zijn ook de eischen aan hare opleiding\nen opvoeding te stellen veranderd. Het gaat dan ook\nniet meer aan, te trachten de behoefte van onze jonge meisjes\naan verbeeldingslectuur te bevredigen door water-en-melk-romannetjes\ndie aan de oppervlakte van het leven hangen blijven en een\nconventioneele wereld schilderen, die met de werkelijke niets dan\neenige uiterlijkheden gemeen heeft. Ook de romanliteratuur, welke\nmen haar aanbiedt, heeft tot taak haar in te wijden in het volle\nen rijke menschenleven, dat haar wacht.\nAnna de Savornin Lohman heeft daarvoor blijkbaar wel iets\ngevoeld, toen zij Levens-ernst schreef. Hare novelle speelt niet in\neen onmogelijke boekenwereld, maar poogt een greep te doen in\nhet leven van onze dagen. De heldin van het verhaal, Helene\nHendell, die niet wenscht op te gaan in het beuzelen en niets-doen,\nwaarvoor zoo vele meisjes van haar stand zich niet schamen, maar\ndie als ziekenverpleegster zich een levensdoel tracht te scheppen,\nis, met hare behoefte aan toewijding, een jonge vrouw van dezen\ntijd, en de zelfverloochening, welke zij in hare verhouding tot\nharen pleegbroeder George aan den dag legt, maakt haar tot een\nvoorbeeld, een door hare volkomen natuurlijkheid voor navolging\nvatbaar voorbeeld voor menigeen.\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 579\nToch heb ik den indruk, dat de schrijfster niet door een voorval\ndoor haar waargenomen, noch door spontanen scheppingsdrang\ntot het schrijven van Levens-ernst is gekomen, maar dat zij, daartoe\naangezocht, zich er toe gezet heeft om een lief en niet al te onbeduidend\nverhaal voor jonge meisjes te verzinnen. Dat haar dit\nniet slecht gelukt is, dat het boek, ondanks veel conventioneels in\nden vorm (banaliteiten bijv. als : „Julie was als een vroolijke zonnestraal\nop het thans lang niet gemakkelijke levenspad van George"),\nzich aangenaam laat lezen, dat de liefdesroman die erin wordt afgespeeld,\nmet tact en niet zonder menschenkennis is opgezet en\nontwikkeld, kan zonder bezwaar worden toegegeven. Maar aan de\nnadeelen van het genre heeft de schrijfster niet weten te ontsnappen.\nOm toch vooral goed te doen uitkomen dat zij, voor wie zij schreef,\nuit haar verhaal ook iets moeten kunnen leeren, geeft zij herhaaldelijk\nlessen en ontboezemingen in dezen trant:\n„Julie liet zich, zooals vele heel jonge meisjes, heelemaal door\nhaar smart meesleepen, meende dat het leven alleen tegen haar\nonrechtvaardig en wreed was, en zag enkel op hare tegenspoeden\nin plaats van zich te vergelijken met andere, véél minder bevoorrechte\nmenschen "\n„Dat kwam er nu van, dat Julie zoo hoogmoedig gemeend had\nalles maar voor zich zelve te kunnen beoordeelen, tot haar straf\nmoest zij zich nu recht vernederen voor haar zuster\nDat is, dunkt mij, niet de toon waarop men voor aankomende\nmeisjes als waarvoor Levens-ernst bestemd is, moet schrijven. Ik\nherhaal: het zijn geen kinderen meer; en zij willen dan ook niet\nals kinderen behandeld en toegesproken worden. Bemerken zij\ndien toeleg, dan blijft de ontstemming niet uit, en de les mist\nhare uitwerking.\nWare het niet dat. de redactrice van deze „Neclerlandsche Bibliotheek"\nvaak getoond heeft heldere, gezonde denkbeelden te bezitten\nover de opvoeding\' van de vrouw van onzen tijd, ik zou niet zonder\nongerustheid de reeks verhalen tegemoet zien die door de in het\nprospectus genoemde dames — mannen schijnen voor dit werk\nniet berekend! — op verzoek, om niet te zeggen: op bestelling\nzullen worden geschreven. En ook bij al den goeden dunk, dien\nik heb van haar inzicht en haren smaak, zou ik Mej. Heijermans\nnog willen toeroepen: „Wees toch voorzichtig, weeg en keur zoo\n\n580 LETTERKUNDIGE KUONIEK.\nangstvallig, zoo nauwgezet mogelijk. Er is onder hetgeen onze\nmeisjes als voor haar geschikte lectuur wordt voorgezet reeds zoo\nveel conventioneels, onbeduidends, opgeschroefds. Wat onze aankomende\nvrouwen noodig hebben is verruiming van haren blik:\nopwekking van hare belangstelling voor zaken van wetenschap en\nkunst, voor de sociale toestanden, waarvan tot dusver zooveel gebannen\nbleef buiten het enge kringetje waarbinnen de meesten gewoon\nzijn zich te bewegen; opwekking ook tot zelfstandig denken en\nzelfstandig handelen. Maak daaraan uw „Nederlandsche Bibliotheek"\ndienstbaar en gij zult een goed werk verrichten, omdat gij\nzoodoende zult medewerken tot de opvoeding van de vrouw in de\nrichting van waarheid, degelijkheid, zelfstandigheid. Alleen in dat\ndriedubbel teeken zal de vrouw kunnen overwinnen en zich de\nplaats veroveren, welke haar in onzen tijd toekomt."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Levensernst
In this reception

No persons found

Via received works
Levensernst Savornin Lohman, Anna de