J.H.C. Heijse, *Art. in De Gids ARTICLE

Title J.H.C. Heijse, *Art. in De Gids
Is same as work J.H.C. Heijse, *Art. in De Gids
Author Johan Hermann Christian Heyse
Reference
Place
Date 1875
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.518]\n"De vijfde Vrouw. Roman van Emmy Dincklage. Uit\nhet Hoogduitsch. Groningen bij Gebrs. Hoitsema, 1874.\n[…]\nRobert Ainsleigh, door M. E. Braddon. Uit het Engelsch,\n2 dln. Beventer bij A. ter Gunne, 1873.\n\nTe Grof Gespeeld. Naar het Engelsch van \'M. E.\nBraddon, door Mevr. van Westhreene, 2 dln. Amsterdam,\nP. N. van Kampen 8p Zoon, 1874.\n\nEene Kloeke Vrouw, door Miss Mulock. Uit het Engelsch,\n2 dln. Amsterdam, P. N. van Kampen 8f Zoon., 1873.\n[…]\n\nWanneer deze of gene bij eene vluchtige inzage van de titels der\nromans, die aan \'t hoofd dezes vermeld zijn, mij voor de voeten\nwerpt, dat mijne behandeling van enkele dier geschriften hors du jour\nis, kan ik dat niet geheel tegenspreken. Sommige romans toch\nhebben dit gemeen met de meeste dagblad-artikelen, dat zij vluch\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 519\ntige verschijningen zijn, die wel moer dan één dag, maar toch\nzelden langer dan ettelijke maanden leven. Eerst gretig door het\nromanlievend publiek verslonden, vinden zij na korter of langer tijd\neene plaats in deze of gene leesbibliotheek, om daar een bestaan te\nleiden, dat eigenlijk geen leven mag heeten. De kennismaking\nheeft zoo weinig indruk nagelaten, dat zij eigenlijk spoorloos is\nvoorbijgegaan. Moest de aankondiging van soortgelijke romans\nplaats vinden tijdens hun eigenlijken levensduur, dan zouden onze\ntijdschriften nu en dan hunne kolommen geheel beschikbaar daarvoor\nmoeten houden; want het is ongelooflijk welk een groot aantal romans\nen novellen er ten onzent verschijnen, natuurlijk voor het meercndeel\nuit den vreemde herwaarts overgebracht. Als handelszaak\nbeschouwd zijn vele ondernemingen op dit gebied stellig alleen mogelijk\ngemaakt door de HH. Koster c. s.\nDeze inleiding dient volstrekt niet, om den schrijver dezer regelen\ngeheel vrij te pleiten van de beschuldiging, dat hij onbehoorlijk\nlang getalmd heeft met het bespreken van sommige der\ngenoemde romans; zij strekke alleen ter gedeeltelijke verklaring.\nVerschillende omstandigheden, wier opsomming hier niet aan de\norde is, hebben deze vertraging veroorzaakt; doch afgezien daarvan\ngeef ik het ieder te doen, wie hij ook zij, om niet alleen de lezing,\nmaar ook de behandeling eener zoo rijke roman-lektuur geregeld\nbij te houden. Daargelaten de vraag of het de moeite loont, zijne\ndagen aan soortgelijken arbeid te besteden, is het zeer vermoeiend,\nom voortdurend te leven in de spanning, waarin vele romanschrijvers\nhunne lezers trachten te brengen. Men loopt zoodoende gevaar\nvoortdurend in agitatie te verkeeren, terwijl het leven in den tegenwoordigen\ntijd voor alle dingen wel een koel hoofd eischt. Wie\nzich dag aan dag beweegt te midden van fantatische wezens, zooals\nde meeste roman-helden en heldinnen zijn, zou allicht ongeschikt\nworden voor het verkeer met menschen van vleesch en bloed, die\nwij in de werkelijkheid ontmoeten.\nOm nu eensdeels niet ontrouw te zijn aan de belofte, dat ik de\ngenoemde romans zou bespreken, anderdeels zooveel mogelijk te\ngemoet te komen aan het bedoelde verwijt, zal ik mijne behandeling\ndezer geschriften ditmaal zoo inrichten, dat algemeene beschouwing\nhoofdzaak is. Ik wensch namelijk eerst een en ander in het midden\nte brengen omtrent romans in het algemeen, ten einde daarna en\n\n520 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nin de tweede plaats de bovengenoemde exemplaren aan die opmerkingen\nte toetsen.\nIn het laatste Januari-nommer van dit tijdschrift heeft de Hr.\nCh. Boissevain eene zeer lezenswaardige causerie gegeven over het\nlezen van romans. Zijn de daarin gemaakte opmerkingen voor een\ngoed deel aan het adres der roman-lezers gericht, zij verdienen toch\nzeer zeker ook de aandacht der auteurs en vertalers van zoodanige\ngeschriften. Met name zij datgene, wat daarin gezegd werd over\ntendenz- en historische romans, nadrukkelijk ter behartiging aanbevolen\naan hen, die zich aan een dezer genres wagen. Ik kan niet\nnalaten te dezer plaatse den wensch uit te spreken, dat wij te\neeniger tijd van de hand des Heeren Boissevain zoodanige degelijke\nstudie over den roman mogen ontvangen, van wier verschijning hij\nin deze causerie gewaagt als eene behoefte dezes tijds. Men begrijpt\ndus, dat ik mij over \'t geheel met de door hem gemaakte opmerkingen\nvereenigen kan; toch heb ik bij eene zoo deugdelijke aanprijzing\nder roman-lektuur tegenover nuttigheidskwezelaars en degelijkheidsmonomanisten\nnoode de aanwijzing gemist, hoe er vooral\nop dit gebied zooveel kaf onder het koren vermengd is, dat het\neerste eilaas de overhand heeft. In trouwe, wanneer velen te velde\ntrekken tegen de heerschende roman-woede, dan geldt hun verzet\nniet den roman als zoodanig, maar de romans die geen romans zijn.\nZou het gewaagd zijn te beweren, dat de meeste lettervruchten op\ndit gebied tot die laatstgenoemde categorie behooren? Is niet het\nmeerendeel der romans, die hier docr vertaling inheemsoh worden\ngemaakt, van zeer twijfelachtige waarde? Zijn de geliefkoosde, geschriften\nonzer roman-verslinders onder de echte kunstwerken van\nGeorge Eliot, Thackeray en hunne evenknieën te zoeken, of onder\nde fabriekmatige producten van Mühlbach en tutti quanti?\nGenoeg! Dit wilde ik doen opmerken juist naar aanleiding van\nBoissevain\'s causerie, dat men zich tweemaal bedenken mag, voor\nen aleer men als pleitbezorger optreedt van het lezen van romans in\nhet algemeen. Wat de eischen van goede romans zijn, de bovengenoemde\nschrijver heeft in zijn bedoeld artikel een en ander\ndienaangaande gezegd; deels in aansluiting daaraan, deels tot\naanvulling daarvan wil ik hier nog eenige opmerkingen nederschrijven\nen daarbij ietwat meer methodisch te werk gaan. Drie\ndingen zijn er, waarop in deze voornamelijk de aandacht moet\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 521\ngevestigd worden: de\' handeling, de dialoog en de karakterteekening.\nEomans, waarin deze drie elementen tot hun recht\nkomen, zijn kunstwerken bij uitnemendheid, maar behooren dan\nook tot de groote zeldzaamheden. Slechts bij een luttel aantal\nauteurs in dit genre vindt men zoodanige gelukkige vereeniging van\ngaven, dat hunne lettervruchten voldoening geven, uit welk gezichtspunt\nmen ze ook beschouwt.\nMag niemand zich nu ook ontslagen rekenen van de moeite, om\ndoor studie en oefening te trachten, het zoover te brengen dat zijn\narbeid zoo min mogelijk te wenschen overlaat, het standpunt van\nden beoordeelaar dient een ander te wezen. Hij behoort tevreden\nte zijn, als de schrijver een talent bezit, en daarin zijn meesterschap\ndoet kennen.\nIs het de roeping der kritiek terecht te wijzen en aan te sporen\ntot steeds meerder volmaking, zij is evenzeer verplicht aan te moedigen,\nwaar zij wezenlijke verdienste ontmoet. De kritiek is in\nmiskrediet gekomen, juist omdat velen, die haar wapen hanteerden,\nte hooge eischen stelden, en zoodoende de ware verdiensten over\n\'t hoofd zagen.\nWanneer zekere welbekende dame bij ons te lande ondanks hare\nkarfkatuurachtige beschrijving der kritiek aan sommigen de uitspraak\nontlokt: "er is veel waars in hare overdrijving", dan heeft men dat\nop rekening te stellen van zoodanige kunstrechters, die het vermogen\nmissen zich op het standpunt der kunstenaars te plaatsen, en daardoor\nvan uit de hoogte zeer onbillijk oordeelen, voornamelijk dewijl\nzij van een man alles verwachten en naar onmogelijke volmaaktheid\nvragen.\nElk kunstwerk dient minstens te getuigen van de aanwezigheid\nvan éene gave; verwerping en veroordeeling zijn alleen dan gewettigd,\nwanneer ook dat éene talent gemist wordt. Een roman-schrijver\nb. v. moet, zoo hij niet aan al de door mij gestelde eischen\nvoldoet, toch minstens in een opzicht zijn meesterschap doen\nkennen, en of door de handeling, of door den dialoog, of door de\nkarakterteekening zijn bestaansrecht als auteur in dit genre voldoende\naantoonen. Wat daaronder te verstaan zij, wil ik met\nweinige woorden duidelijk zoeken te maken. Opzichtens de handeling\nis een eerste vereischte, dat er eenheid in den roman zij ,\nd. w. z. dat de verschillende deelen in behoorlijk verband tot elk\n\n522 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nander gebracht en niet samengokoppeld zijn door een kunstigen,\nmaar daaraan niet natuurlijken band. De verschillende hoofdstukken\nof onderdeelen moeten iets meer wezen dan zoovele tableaux vivants\ndie onderling slechts dit gemeen hebben, dat dezelfde personen bij\nonderscheidene gelegenheden in verschillende rollen optreden. Voorts\nmag men billijkerwijze vorderen, dat de loop der gebeurtenissen\nbelangwekkend zij, niet door de nieuwheid der vinding, maar door\nde zorg, die daaraan besteed werd. Moeten de personen, die naar\nde bedoeling des auteurs het meest op den voorgrond staan, ook\neen hoofdrol spelen in datgene wat er geschiedt, zoo mag men\nteyens redelijkerwijze vragen, dat de gebeurtenissen voor een gedeelte\nalthans samenhangen met die hoofdpersonen, en om zoo\nte zeggen voortvloeien uit de karakters en hun onderling ontmoeten.\nDit wat de handeling betreft. Wanneer ik nu een romantisch\nvoortbrengsel uit een ander oogpunt en wel uit dat van den dialoog\nbeschouw, dan stel ik daaraan dezen eisch, dat de personen\nlós en natuurlijk spreken, niet wat men boekentaal noemt, maar\nde sprake des t\'agelijkschen levens. Alle gezochte deftigheid en\ngemaaktheid worde in deze ernstig vermeden: wij moeten bij\nde kennismaking gevoelen, dat de auteur ons in aanraking brengt\nniet met wezens van eene andere orde, maar met menschen van\ngelijke beweging als wij. Daarbij is het noodig, dat de verschillende\npersonen spreken overeenkomstig\' met en dus in hun\neigenaardig karakter; menig roman-schrijver legt aan zijne helden\nen heldinnen eigen gedachten in den mond en vergeet daarbij\nhet karakter, dat hij hun toekende. Niet aldus: de woorden,\ndoor de handelende personen te spreken, behooreu de uiting te\nwezen van de gedachten dier personen overeenkomstig de voorstelling,\ndie wij ons naar de bedoeling des auteurs van hen gevormd\nhebben. Wij moeten dan ook bij voorkeur hun zieleleven leeren\nkennen door hun eigen woorden en daden, en niet door de mededeelingen\nvan den schrijver, eene fout, waarin menigeen maar al\nte licht vervalt.\nIk kom eindelijk tot datgene wat door mij in de derde plaats\ngenoemd werd, en dat wel het gewichtigste: de karaktertee\nkeniug namelijk. De meeste romans laten in dit opzicht ontzaglijk\nvee] te wenschen over, hetzij uit onbekwaamheid, hetzij\n\nBIBL10GRAPHISCH ALBUM. 523\nuit slordigheid. Onze tijd is arm aan karakters, en van daar,\nbeweren sommigen, vertoont zich diezelfde armoede onder de\nscheppingen der dichters. Het feit als zoodanig is niet te\nloochenen; de juistheid der verklaring laat ik echter thans\nliefst onbesproken. Hoe het zij: menig auteur teekent wel typen,\nmaar geen karakters, en brengt ons zoodoende wel in aanraking\nmet automaten, maar niet. met wezens van vleesch en\nbloed. Een ander gebrek, waaraan vele schrijvers zich schuldig\nmaken, is dit, dat zij hunne lezers, wat de door hen geteekende\nfiguren betreft, voor allerlei ongemotiveerde verrassingen plaatsen,\nmaar hen zelden of nooit in de gelegenheid stellen om de ontwikkeling\nvan een of ander karakter waar te nemen, om na te gaan\nhoe het onder den invloed der lotgevallen geworden is. En toch\nde lezer moet, wat de hoofdpersonen ten minste aangaat, gelegenheid\nhebben, de karakters van alle kanten te beschouwen;\nhij heeft recht te weten wat in de karakters schuilt, en behoeft\nzich niet tevreden te stellen met de mededeeling van datgene wat\nop de oppervlakte ligt. Karakterteekening is moeilijk, omdat zij\nsamenhangt met eene groote mate van menschenkennis en alleen\nde vrucht kan wezen van ernstige karakterstudie. Wie zich daaraan\nwaagt, van hem mag men vorderen, dat hij niet geheel onbeslagen\nop het ijs komt. Men mag niemand hard vallen, die een breekebeen\nin dit opzicht is; maar wie zijn gebrekkige kunstjes voor\nwezenlijke kunstverrichtingen wil doen doorgaan, en zijn onvermogen\ndoor onbeschaamdheid tracht goed te maken, heeft het zich\nzelven te wijten, wanneer hij op onzachte wijze van de baan\nwordt afgewerkt.\nNa deze opmerkingen, die wel ietwat vluchtig, maar, naar ik\nmeen, toch voldoende zijn, om mijne bedoeling\' duidelijk te maken,\nga ik de aan \'t hoofd dezer regelen genoemde romans uit de aangegeven\ngezichtspunten beschouwen. Men ontslaat mij zeker gaarne\nvan de moeite, om eene inhoudsopgave van deze geschriften te\ndoen. Het zwak van vele roman-verslinders, om aanstonds den\nafloop te weten, wordt daardoor noodeloos gevoed, daargelaten, dat\naan anderen op min aangename wijze de bekoring der nieuwheid\nwordt ontnomen. Waartoe ook? Men moge niet zoo eenzijdig realistisch\nzijn, om te beweren, dat de vorm alles beslist, en de inhoud\nniets is; toch zal het toegestemd worden, dat de bewerking\n\n524 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nder stof en niet uitsluitend de stof zelve bepalen mag, of een roman\nbelangstelling verdient en dus de kennismaking waardig kan geacht\nworden. Bovendien is in menig geval een korte inhoudsopgave\nniet in het voordeel van den auteur.\nEen voorbericht van den vertaler van Emmy Dincklage\'s roman\nzegt ons, dat de auteur eene hoogadellijke dame is, conservatief van\nnatuur, zoo zelfs, dat de verrijzing van het nieuwe Duitsche rijk\nhaar een doorn in het oog is. Ook zonder die mededeeling zouden\nwij het gewaagd hebben uit het karakter van dit boek eene soortgelijke\ngevolgtrekking te maken. Wij hebben hier voor ons een\nconservatieven tendenz-roman, die nu en dan schilderachtige\ntooneeltjes te zien geeft, maar overigens geene verdiensten\nbezit, dan dat hij ons in de gelegenheid stelt kennis te maken\nmet personen en toestanden uit het Eemsland, de streek, waar\nonze schrijfster te huis behoort. Ik ben geenszins zoo doctrinair,\ndat een tendenz-roman per se door mij wordt afgekeurd.\nToch blijkt ook hier als zoo menigmaal, dat de kunst heeft geleden\ndoor het pleidooi, waarmede de schrijfster blijkbaar wilde\noptreden. Bij den onmiskenbaren aanleg, dien Emmy Dincklage verraadt,\nmeen ik de groote feilen, die in dit boek zijn aan te wij zen,\nvoor een goed deel te moeten wijten aan de strekking. De handeliug\no. a. is zeer gezocht; er is geen eenheid. Ook spreken sommige\npersonen, met name b. v. Koert, volstrekt niet altoos overeenkomstig\nhun karakter. De schrijfster wil dezen haren held voorstellen\nals een man uit een stuk; toch is o. a. zijne houding tegenover de\nheldin des verhaals en zijn later gevolgd huwelijk met haar in geenen\ndeele te rijmen met datgene wat hij voor de rechtbank verklaart.\nDe heldin zelve, Talie, de vijfde vrouw van den Baron, is eene\nkunstmatige schepping, maar niet het echte natuurkind, zooals zij\nnaar de bedoeling van Emmy Dincklage blijkbaar wezen moest.\nHaar karakter is in geen enkel opzicht gemotiveerd. Het boek is\nvol van verrassingen zoowel .wat de feiten als wat de personen betreft.\nAls geheel is het mislukt. Toch zal de kennismaking aan\nvelen behagen ter oorzake van enkele gedeelten, die uitstekend\ngelukt zijn. Met al zijne gebreken stel ik het verre boven menigen\nEngelschen damesroman, ware het ook slechts daarom, dat de\nfrischheid van dit geschrift eene aangename afwisseling geeft van de\nconventioneele sfeer, waarin de genoemde romans zich bewegen.\n\nBIBLIOGEAPHISCH ALBUM. 525\nVerkwikkend als de heidelucht, die. in \'t begin ons tegenwaait, is\nmet geringe uitzondering de doorgaande toon van dezen roman. De\nschrijfster heeft blijkbaar te veel gesteund op het nieuwe en frissohe\nvan haar onderwerp, en daardoor te weinig zorg aan de bewerking\nbesteed. Van de vertaling kan beteï getuigenis worden afgelegd:\nzij is met voorliefde bewerkt en zeer goed geslaagd, dubbel te\nwaardeeren bij een roman uit het Hoogduitsch.\n[…]\n\n526 BIBLIOGKAPHISCH ALBUM.\nHij, die geen volslagen vreemdeling is op het gebied der\nromanliteratuur van dezen tijd, kent Miss Braddon en hare vruchtbare\npen. Leest men enkele van hare romans, dan kent men\nze eigenlijk alle, liever gezegd men weet wat hoofdzakelijk te\nwachten is en kan a priori opgeven de deugden en de gebreken\nvan elk geschrift. Zij kenmerkt zich voornamelijk door een zeker\nstreven naar het geheimzinnige en het ijselijke. l)e verbeelding\nharer lezers moet in geweldige spanning gebracht en het zenuwgestel\ngeschokt worden. Daarop zijn hare geschriften in den regel\nberekend. Die getuigenis kan pok worden afgelegd omtrent het\ntweetal, dat aan het hoofd dezer regelen vermeld staat. In "Eobert\nAinsleigh" bereikt dit streven zijn toppunt, omdat daarin èn aan\nhet geheimzinnige èn aan het akelige een ruime plaats is ingeruimd;\nmaar "Te grof gespeeld" verdient uit dit oogpunt eene\nplaats daarnaast, omdat in het tweede gedeelte vreeselijke toestanden\nworden geschilderd. Eerst is de laatstgenoemde romankalm,\nte kalm voor Miss Braddon, maar later weet zij hare schade\nin te halen en viert met volle teugels bot aan hare bekende zucht.\nIn beide romans zijn de handelingen en de dialoog, zooals wij\ndat van haar gewoon zijn, namelijk zeer goed. Hare persoonlijkheden\nspreken los en natuurlijk en overeenkomstig het karakter,\ndat hun werd toegekend. De intrige is belangwekkend; er is eenheid\nen verband in de verschillende onderdeelen. Wat wij echter\nveelal bij haar te vergeefs zoeken, ontbreekt ook hier: goede karakterteekening\nnamelijk. Zoo zijn in Eobert Ainsleigh de karakters\nvan Dora, Margaretha en Hay, zoo in "Te grof gespeeld" die van\nElisabeth, Geertruida en Porde misteekend, daar zij volstrekt -«iet\ngemotiveerd zijn. De auteur verhaalt ons zeer tegenstrijdige en\nvoor ons onverklaarbare handelingen, gedachten en woorden van al\ndeze personen. Voorts wordt in "Eobert Ansleigh" een onnatuurlijk\nmonster, en in "Te grof gespeeld" eene onmogelijke misgeboorte\ngeteekend. Hier in Hilda Disney, ginds in Lestrange. In beide\ngeschriften zijn daartegenover wederom keurige schilderingen, uitnemend\ngeslaagde bladzijden. Ik houd niet van Miss Braddon\'s\ngenre; voor de liefhebbers echter zijn beide romans aanbevelenswaardig.\nDe uitgave, die de heer van Kampen bezorgde, verdient\nmijns inziens de voorkeur, omdat daarin, aanvankelijk ten minste,\nhet genre verloochend wordt; maar voor de minnaars van zulke\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 527\nspijs zal vermoedelijk juist daarom de roman, die bij Ter Gunne\nverscheen, meer aantrekkelijkheid bezitten. Miss Braddon heeft éene\nverdienste in vergelijking met sommige andere Engelsche schijfsters:\nzij is noch vroom, noch preutsch. Zulks blijkt ook in\ndeze romans. Beide geschriften zijn goed vertaald, beide ook\nin een net gewaad uitgegeven. Al ben ik geen vriend van liet\ngenre, ik wil toch gaarne opmerken, dat onze leesgezelschappen\nvaak boeken van veel minder ajlooi in de wandeling brengen dan\ndit tweetal.\nGunstiger dan Miss Braddon staat bij mij en zeer velen voorzeker\nMiss Muloek bekend. Haar "John Halifax", haar "A noble\nlife", om van andere geschriften te zwijgen, hebben haar ten\nonzent eene welverdiende reputatie bezorgd. Men neemt dan ook\nelke nieuwe pennevrucht van haar met zekere vooringenomenheid\nter hand. De "Kloeke vrouw" echter is mij, gulweg gezegd, niet\nmeegevallen. Misschien had ik te hoogen dunk daarvan, omdat\nMiss Muloek de schrijfster was, en omdat ik veel goeds daarvan\ngehoord had. Zelfs eene herhaalde lezing kon mij niet tot andere\ngedachten brengen. Deze schrijfster levert geen slecht werk: dit\nsta op den voorgrond. Haar verleden echter geeft ons recht hooge\neischen te stellen. Indien haar talent in de nadagen is gekomen,\nware het haar beter, dat zij zich zelve niet overleefde. Zoover is\nhet intusschen nog niet; ook deze roman verraadt talent, maar\ntevens belangrijke feilen, vooral bij vergelijking met hetgeen zij\nvroeger in het licht gaf. Zij, die zich eertijds door fijne en keurige\nkarakterteekening deed kennen, doet ons hier te vergeefs daarnaar\nzoeken. Wij missen de ontwikkeling van het karakter harer\nhoofdfiguur; het wordt ons geteekend, zooals het is, niet zooals het\nwordt. De schuld ligt voorzeker in het tweeslachtige van den vorm,\nwaardoor wij de kloeke vrouw te weinig in haren strijd zien en haar\nte veel hooren beschrijven. De schrijfster, of eene gefingeerde vrouw,\ndie zelve een rol in \'t verhaal speelt, doet ons allerlei mededeelingen,\ndie aan \'t begin zeer misplaatst zijn en liever hadden moeten bewaard\nblijven tot het einde. Een voorspel bij een of ander tooneelstuk is\neen onding; even vreemd is het, dat de kloeke vrouw hier ten tooneele\ngevoerd wordt, als zij bijna aan het einde harer loopbaan is, en\nwij eerst daarna de verklaring van haar karakter ontvangen door\nuitvoerige medeeling van allerlei berichten, die hier en daar werden\n\n5 2 8 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nopgevangen. Het boek mist daardoor eenheid. Ook is Miss Mulock,\ndie anders prijzenswaardig eenvoudig en natuurlijk is, in dezen roman\nniet vrij te pleiten van een jagen naar dramatisch effect. Is het\nverhaal eene getrouwe afbeelding der werkelijkheid, dan moest de\nkunstenares toch door hare bewerking ietwat meer licht hebben\naangebracht. Al deze aanmerkingen verhinderen niet, dat ik dit\ngeschrift van heeler harte aanbeveel en in veler handen wensch.\nDe bewerking is zoodanig als wij haar van eene uitgave der firma\nvan Kampen gewend zijn, daar deze weet aan welke handen zij die\nmoet toevertrouwen.\n[…]\n\n[p.533]\nEn hiermede wensch ik deze aankondiging, die onwillekeurig\nvan grooter omvang is geworden, dan ik aanvankelijk bedoelde, te\nbesluiten. Of deze wijze van behandeling inderdaad beantwoord\nheeft aan het in den beginne gegeven programma, laat ik ter\nbeoordeeling der lezers. Misschien komt deze of gene met het\nverwijt tot mij, dat ook hier eenheid gemist wordt. Schijnbaar is\ndat zoo; maar ik laat het oordeel gerust aan mijne denkende\nlezers over. Mijn doel met dit artikel is bereikt, wanneer ik sommigen\nheb aangewezen hoe de lektuur van romans nog iets meer\nkan en moet wezen dan eene aangename tijddooding.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Robert Ainsleigh
In this reception

No persons found

Via received works
Robert Ainsleigh Braddon, Mary Elizabeth