*Art. in Vaderl. Letteroefeningen ARTICLE

Title *Art. in Vaderl. Letteroefeningen
Is same as work *Art. in Vaderl. Letteroefeningen
Author R.C. Nieuwenhuis
Reference
Place
Date 1871
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ["HOoms (link + codes) XNFX 134\n\n[p. 132]\n\t\nIII. Opvoeding en Onderwijs.\nDe emancipatie-kwestie.\n\n 1. Marie Delsey. Onderwijs, opvoeding en emancipatie der vrouwen. Delft. Joh. Ykema. 1870. 44 bl. ƒ 0.45.\n 2. De emancipatie der vrouw en het kiesregt, in verband met de steeds grooter wordende behoefte naar ontwikkeling. Delft. Joh. Ykema. 1870. 32 bl.\n\nIn den aanvang van het vorige jaar zijn wij overstroomd geworden door eene menigte brochures, en door couranten- en tijdschrift-artikelen bij dozijnen, allen betrekking hebbende op de vragen in de titels der bovengenoemde boekjes vermeld.\n\nDe oorlog tusschen onze beide machtige naburen heeft de aandacht van het publiek in het tweede semester van 1870 op andere zaken gevestigd, waaraan wij eenige stremming in dien stroom te danken hebben. Of zoude het onderwerp wellicht uitgeput geraken? Daarvoor bestaat in de eerste jaren geen vrees. Dit is toch eene dier zaken waaromtrent eene, op goede gronden steunende, publieke opinie zich slechts zeer langzaam zal vestigen. Thans zijn in al deze geschriften eene menigte denkbeelden, zoowel goed doordachte, logische plannen, als onbekookte opwellingen van dezen of genen fantast geopperd, welke eerst langzamerhand verwerkt kunnen worden en, nadat het kaf van het koren zal gescheiden zijn, eene volksovertuiging omtrent deze zooveel besproken quaestiën zullen kunnen helpen vestigen. De uiterste linkerzijde heeft zich, even als het meest halstarrig conservatisme, luide doen hooren, terwijl de daartusschen liggende meeningen, en hun getal is legio, waarlijk ook niet gezwegen hebben.\n\nIn de beide boekjes, waaraan ik thans eenige maanden na hunne verschijning een enkel woord wil wijden, heerscht ook vrij wat verschil in meening; al kan aan den schrijver van no. 2 geen conservatisme verweten worden, zoo is er geen de minste twijfel, dat de schrijfster van het eerstgenoemde werkje voor de rechten der vrouwen en voor hare (Marie Delsey schrijft somtijds hunne) gelijkstelling met de mannen opkomt met eene vurige, ik zou haast zeggen hartstochtelijke, welsprekenheid, die haar\n\t\n[p. 133]\n\t\n\nterstond eene eerste plaats doet innemen onder de volgelingen van Mill.\n\nHet hoofddoel van haar betoog laat zich overigens samenvatten in de volgende woorden: ‘Jongens en meisjes moeten in dezelfde scholen hetzelfde onderricht ontvangen.’ (bl. 19).\n\nHiermede heeft zij het oog niet alleen op het lager, maar vooral op het middelbaar onderwijs. Zoozeer is zij van het nut der gemengde school overtuigd, dat zij het betreurt dat er reeds eene school voor middelbaar onderwijs voor meisjes te Haarlem is opgericht en zich gaarne ‘zou willen vleien dat haar geschrijf de stichting van meerdere meisjesscholen kon tegenhouden.’ De voornaamste tegenwerpingen, welke gewoonlijk worden aangevoerd tegen het vereenigen van jongens en meisjes in dezelfde scholen worden achtereenvolgens door haar....ontzenuwd?...dat wil ik nu juist niet zeggen, maar in elk geval met talent en met overtuiging bestreden. Daar waar zij niet met eigen argumenten voor den dag komt, is vooral Amerika het groote arsenaal, waaruit zij hare wapenen haalt. Of echter hetgeen voor Amerikaansche toestanden goed is, ook hier den toets zou kunnen doorstaan, laat zij in 't midden, of liever zij neemt zulks stilzwijgend aan.\n\nDe drie argumenten tegen het gemeenschappelijk onderwijs welke zij als mikpunt voor hare soms vrij scherpe pijlen kiest, zijn deze:\n‘1o.\tHet meisje kan geen gelijken tred houden met den knaap.\n2o.\tHet meisje moet zich niet op dezelfde studies toeleggen.\n3o.\tHet meisje zoude, op dezelfde banken zittende met knapen, gevaar loopen hare lieftalligheid, hare bedeesdheid, haar fijn gevoel van zedelijkheid zelfs, te verliezen.’\n\nHet zoude mij te ver voeren, wanneer ik hier wilde wedergeven wat Marie Delsey tegen deze stellingen aanvoert. Veelmin ben ik geneigd eene repliek op hare bestrijding te geven. Er is toch in hetgeen zij zegt zoo veel waars, zooveel dat ernstige overweging verdient, al is het wat in strijd met onze eenmaal aangenomen begrippen, dat ik liever zou zien dat velen deze brochure kochten en aandachtig lazen, dan dat zij zich van verder nadenken over deze zaak afmaakten door een ‘jawel, we weten al wat er in dat boekje gezegd wordt.’\n\nEvenmin echter als ik de stellingen hierboven vermeld in allen deele zoude willen verdedigen, evenmin is het te ontken-\n\t\n[p. 134]\n\t\n\nnen dat er, in de beide eersten althans, veel waarheid is gelegen. De eerste stelling bijv. is gedeeltelijk waar, doch daarin behoeft men niets vernederend voor de vrouwen te zien, want ze zou even goed kunnen worden omgekeerd. Een ieder toch, die vele lagere scholen bezocht heeft, zal hebben opgemerkt, dat bijna overal in sommige vakken de meisjes, in andere de jongens de baas zijn, al hebben zij van meet af aan gezamenlijk geheel hetzelfde onderwijs genoten. Mij althans heeft het bij kinderen beneden 12 jarigen leeftijd, op dorps- en buurtschapsscholen bijvoorbeeld, getroffen dat in den regel - men beroepe zich niet op uitzonderingen, - de jongens de beste rekenaars zijn, terwijl de fraaiste opstellen veelal door meisjes zijn geleverd XNFX. Is dit waar, - gaarne zoude ik de resultaten van een onderzoek op grooten schaal vernemen - dan ligt het voor de hand dat er op dien grond reeds veel te zeggen valt voor eene stelling, welke ik aldus zoude willen formuleren:\n\n‘Bij het middelbaar onderwijs moet gelet worden op den natuurlijken aanleg zoowel als op de latere bestemming der leerlingen.’\n\nTerwijl ik mij nu geheel aan de zijde schaar van Marie Delsey, Mill en anderen, welke diegenen bestrijden, die ‘het echtgenoot en moeder zijn’ als het eenig levensdeel der vrouw beschouwen en dan ook beweren dat zij daartoe en daartoe alleen moeten worden opgeleid, zoo meen ik toch te moeten opmerken, dat het doel van het middelbaar onderwijs voor de jongens, niet alleen is hunne algemeene ontwikkeling, maar vooral wetenschappelijke opleiding tot handel en nijverheid.\n\nWil men nu dat de vrouwen in de maatschappij geheel denzelfden werkkring zullen hebben als de mannen, welnu dan heeft men volkomen recht te verlangen dat het onderwijs haar te geven, de eischen haar te stellen, ook geheel zullen overeenkomen met dat harer broeders. Meent men echter, dat de opleiding der vrouwen tot beambten, ingenieurs, kooplieden, industrieelen enz. enz. niet een hoofddoel moet zijn van het middelbaar onderwijs aan onze meisjes te geven, dan zal men allicht het met mij eens zijn, dat men door afzonderlijke middelbare scholen voor meisjes, haar eene meer degelijke en deugdelijke opleiding zal kunnen geven, dan door haar van alle vakken hetzelfde te laten leeren als de jongens. In vele opzichten zullen zelfs m.i. de meisjesscholen het van de jongensscholen\n\t\n[p. 135]\n\t\n\nwinnen, daar men aldaar in groote mate van het, naar het schijnt onvermijdelijke inpompen voor examens, zal kunnen verschoond blijven. Men versta mij wel; wanneer ik niet wensch dat de meisjes geheel hetzelfde onderricht zullen genieten als de jongens, dan meene men niet dat ik haar eene stiefmoederlijke behandeling toedenk. Zelfs begeer ik, dat zij zich wel op dezelfde studies zullen toeleggen als de jongens, en verlang, dat zij ook in de exacte wetenschappen, waarbij ik een flinke dosis staathuishoudkunde voeg, grondig onderricht zullen ontvangen: doch ik geloof dat de meisjes die later maatschappelijke betrekkingen denken te vervullen, steeds eene overgroote minderheid zullen uitmaken en dat het dus onrecht aan de meerderheid aangedaan zou zijn, om aan hare studiën eene richting te geven geheel dezelfde als aan die der jongens.\n\nWat nu eindelijk de 3e stelling betreft, zoo kan men daarover tot in 't oneindige redekavelen en komt het mij voor, dat daarop het ‘least said, soonest mended’ van toepassing is. Vele der bezwaren daar vermeld, worden dikwijls van de eene zijde zeer overdreven, sommige van de andere zijde wat al te licht geteld. Onoverkomelijk zouden zij echter op eene welingerichte school niet zijn.\n\nOngaarne stap ik van deze merkwaardige brochure, waarmede ik het in zoovele opzichten eens en in zoovele opzichten, weder oneens ben, af.\n\nVan no. 2 dient echter ook nog iets te worden gezegd.\n\nDe bedoeling van den schijver was, zooals hij op de laatste bladzijde zegt, ‘slechts eene schets in grove trekken onder de aandacht van het publiek te brengen’; welnu, daarin is hij volkomen geslaagd, ten minste zoo het publiek notitie van zijn geschriftje heeft verkiezen te nemen. De trekken zijn trouwens grof genoeg. En toch - er zitten in dat werkje nog wel goede denkbeelden; had de schrijver deze wat meer uitgewerkt, dan had hij er een of meer goede brochures van kunnen maken. Nu vindt men er ‘in grove trekken’ behandeld: de herziening onzer kieswet, niet door algemeene verlaging van den census, doch door allen die een wetenschappelijken titel hebben het kiesrecht te verleenen; het verplicht onderwijs en eene wet tegen het arbeiden van kinderen, het kiesrecht der vrouwen en in de voornaamste plaats eene weerlegging van Mill's ‘Subjection of Women’ door ref. vertaald onder den titel: ‘De slavernij der\n\t\n[p. 136]\n\t\n\nvrouw.’ Gaarne geef ik toe, dat de schrijver den vinger heeft gelegd op menige zwakke plaats in Mill's betoog, doch het doet mij genoegen tevens te kunnen constateeren, dat schr. niet zulk een verwoed tegenstander is van Mill's stelsel als hij zelf misschien wel meent. Hij toch wenscht, en dat doet Mill ook, dat de werkkring der vrouw veel verder zal worden uitgestrekt dan tot hiertoe het geval is geweest; niet alleen wil hij dat de ridders van de el hunne plaatsen aan haar zullen inruimen, maar hij zou het ook ‘zeer natuurlijk vinden, dat aan de vrouwen de gelegenheid werd gegeven om zich als vrouwelijke doctoren in de letteren, philosophie', wis- en natuurkunde enz. enz. te vormen’. Hoever zich dat ‘enz. enz.’ volgens hem zou moeten uitstrekken, kan ik niet bepalen, echter zeker niet tot het kiesrecht. Daarvan moeten de vrouwen afblijven, mannen alleen zijn waardig dat recht uit te oefenen. Waarom hij dit recht niet aan de vrouwen wil geven blijkt mij niet duidelijk, de eenige reden die ik kan ontdekken, is dat hij de vrouw niet in mannelijke toestanden wenscht te zien overgeplaatst; het bewijs echter dat het ‘kiezen’ een mannelijke toestand is blijft de schrijver geheel schuldig. Me dunkt, waar men van eene vrouw, die aan 't hoofd van een gezin staat, eischt dat zij belasting betale, kan men haar de uit die betaling voortvloeiende rechten niet ontzeggen, zonder zich aan groote inconsequentie schuldig te maken. Zijne vrees dat, zoo het kiesrecht aan de vrouwen werd verleend, in Nederland de armée van onbevoegde kiesgerechtigden nog zou worden versterkt met een heirleger van kiezende kruideniersters, boerinnen en tapsters is m.i. vrij ijdel. Slechts weinige vrouwen hebben voorzeker het patent of de belasting op haren naam en kwamen er eens een dozijn of wat bij, de groote schade voor de publieke zaak zou nog te bewijzen zijn. Bovendien zoo, volgens schrijvers wensch, ooit de kiesbevoegdheid erkend wordt van hem die een wetenschappelijken graad heeft, al betaalt hij geene belasting, dan zie ik niet in waarom bijv. een mannelijke doctor in de letteren wel zal mogen meêkiezen, doch eene vrouwelijke doctor in die wetenschappen niet.\n\nHet zij mij vergund van deze gelegenheid gebruik te maken om eene door den schrijver aangehaalde noot te rectificeeren; op blz. 102 toch mijner vertaling van Mill's werk heb ik aangeteekend: ‘Het is bekend, dat Stuart Mill eene zeer ontwikkelde en talentvolle vrouw heeft’. Dit laatste woordje moet\n\t\n[p. 137]\n\t\n\nluiden had. Reeds eenige jaren geleden toch is de echtgenoote van dezen beroemden Engelschen geleerde overleden, zooals blijkt uit de opdracht van zijn bekende werk ‘On liberty’ aan hare gedachtenis, waarin hij met hulde en weemoed al hetgeen zij voor hem geweest is, en de nuttige wenken die zij hem bij het schrijven zijner vroegere werken steeds gaf, herdenkt.\n\n\nJanuari, 1871.\n\nMr. R.C. Nieuwenhuijs.(dbnl)\n"]
In this reception

No persons found

Via received works
Onderwijs, opvoeding en emancipatie der vrouwen Henriëtte van der Sleyden