*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Henry Riem
Reference
Place
Date 1847
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['(Via scriptie Francien Petiet, UvA, 2002 – jws 11 05)\n\n\n[p.391]\n“De roman van Mistress HALL, aan het hoofd dezer regelen\ngenoemd , beschrijft een tijdperk van onlusten, onder den naam\neener partij, die in het jaar 1822, het uitgehongerde Ierland\nteisterde met al de ijsselijkheden van den burgerkrijg.\nOm de aanleidende oorzaken van dezen onzaligen oorlog uit\nhet regte oogpunt te beschouwen, is \'t noodig een\' blik te\nslaan, behalve op den toestand der arbeidende, d. i. landbouwende\nklasse in \'t algemeen , ook in \'t bijzonder, op de betz-\nekking van den landheer tot zijn\' pachter. De misbruiken\nen knevelarijen, die onder allerlei schoonklinkende benamingen\nden arbeider tot geessel verstrekken, hebben hem aangespoord\nzijn eigen regter te wezen, waar de wet hem onbeschermd\nliet. Wij ontleenen aan het verhaal van Mrs. HALL\nmenige bijzonderheid dienaangaande, en betuigen met genoegen\nte hebben opgemerkt, dat die geheel overeenkomen met de\nverschillende geloofwaardige werken, die wij omtrent dit onderwerp\nraadpleegden.\nDe arme\' heeft van den rijke eene strook lands in pacht,\ndie hij voor eigen rekening bebouwt. Kleine grondeigenaars,\nzoo als men die in Engeland, onder den naam van yeomen\nen freeholders aantreft, bestaan in Ierland niet; d&ar hebben\nde groote goedbezitters langzamerhand het erf van den minvermogende\ntot zich getrokken en met hunne onmetelijke\neigendommen vereenigd. De Engelsche landheer neemt jegens\n(1) Ygl. IOTJLTER\'S Letters. To the Duke of Neweastlc, 7 March, 1727.\n(2) TITHES Inquiry; House of Lords, 1832, 2(1. report.\n\n[p. 392] Mrs. S. C. HALL ,\nzijn\' pachter stilzwijgend verpligtingen op zich, die hij getrouw\nvervult. Hij gevoelt zich tegelijk beschermheer van den\ngrond en van den pachter. Daarom heeft hij op dien eigendom\nruime , schoone , gemakkelijke hoeven gebouwd ; daarom\nstelt hij ter beschikking van den huurder alle gereedschappen,\ndie hem bij den bouw kunnen te stade komen; daarom staat\nhij hem met hulp en raad ter zijde, als hem een ongeluk of\nmisgewas treft, omdat het in zijn belang is dit ongeluk te verhelpen\n, eer de breuke zoo groot worde, dat ze niet meer te\nheelen is. De landeigenaar laat gaarne zijn oog gaan over zijn\'\ngrond en eigendom en behandelt den pachter met zoo veel\ngoedwilligheid, dat deze onwillekeurig tot achting en eerbied\nwordt genoopt jegens zijn\' meester en weldoener.\nWelk een onderscheid met het lot van den lerschen pachter!\nDe grondeigenaar is gewoonlijk buiten \'s lands. Somtijds\nkent hij zijne bezittingen alleen bij vrij onnaauwkeurig berigt\nof opmeting. Intusschen is zijn voorname doel van dien eigendom\nde grootst mogelijke voordeelen te trekken.. Daarom verhuurt\nhij zijne bezitting, voor eene bepaalde som, in eens of\njaarlijks te betalen , aan den een\' of ander\' spekulant. Deze,\neen rijk kapitalist, die te Londen of Dublin zijn verblijf houdt,\nheeft die landerijen geenszins gehuurd, met oogmerk, om zelf\nlandbouwer te worden , maar hij verdeelt het land in een zeker\naantal deelen van honderd, vijfhonderd, duizend acres, die\nhij weder in pacht geeft aan spekulanten van den tweeden\nrang, aan den zoogenaamden middleman.\nWij hebben den vinger gelegd op de pijnlijke plaats.\nDe middleman gevoelt voor den grond, die hem in huur\nwordt afgestaan, niet de minste sympathie, \'t Is zijn doel om\nvan de uitbetaalde pachtsom de hoogst mogelijke winsten te\ntrekken. Daarom geeft hij aan den eigenlijken boer geene\nhut; hij geeft hem geene gereedschappen; hij staat hem , tegen\nonmatigen prijs, eene strook lands af, die slechts zoo veel bewerkt\nis, dat men ze niet braak kan heeten.\n»Hij weet, dat land, «het shdje land," het bestaan uit-\n«maakt van den boerenarbeider; in negen van de tien gevalden\nkan hij op geen vast werk rekenen; hij moet zijn stukje\n«land hebben , onverschillig wat hij belooft er voor te zullen\n«betalen; hij moet het hebben of bedelen en verhongeren."\n(De Withemden, Dl. I , bl. 138).\nDe arbeider wordt gedwongen te zwoegen en te sloven om\nalle belanghebbenden tevreden te stellen, die de schakels uit\n\n[p.393] DE IERSCHE WITHEMDEN.\nmaken van den keten tusschen den grondeigenaar en zijn\'\ngeringsten pachter. Die schakels zijn vele! «The ground so\n»let is again underlet and subdivided, till at last there come\n»to be six or seven removes between the owner of the fee and\n»the bccupying tenant" (1). Daarenboven moet de ongelukkige\narbeider van den opbrengst zijner veldvruchten nog zich zelven\nen zijn huisgezin onderhouden. Kan nu de grond, hoe\nvruchtbaar die wezen moge, geven, al wat een meêdogenlooze\nwoeker hem vraagt? Kan de handenarbeid van één\' mensch\nvoorzien in zoo vele behoeften? Geen wonder, als de bewoner\nverjaagd wordt uït de woning, die hij zich met eigen hand\nheeft gebouwd, nadat alle tilbare have door den harden schuldeischer\nis verkocht, en de eigenaar gedwongen was, met vrouw\nen kroost, te bedelen langs den weg. En al gebeurt het nu\nen dan, dat de grondeigenaar zelf zijne goederen bestuurt,\nzonder zich in te laten nmet het verachtelijke toonbeeld van\n»eene klasse van menschen, die aan het levensbeginsel en het\n«geluk van Ierland knagen, de afpersende, de eigenbatige, de\n«onmeêdoogende, de lage en verlagende middelman (2)" — dan\noefent zulks op den ellendigen toestand van den landbouwer\ngeen\' merkbaren invloed uit, omdat zelfzucht en gouddorst de\ndrijfveêren zijn van beider handelingen. Men vraagt niet, of\nde\'arme lijdt, of hij zich afslooft, of hij de zuur gewonnen\nbete broods aan zijn hongerig huisgezin moet onthouden , om\naan de barbaarsche eischen eener gruwzame tirannij te voldoen\n; — men vraagt slechts, of hij stipt zijne pachtpenningen\nbetaalt •— en is dadelijk gereed een" ander\' in zijne plaats te\nstellen, als de ongelukkige buiten staat is die harde verpligtingen\nna te komen. En de landeigenaar houdt zich zelv\'voor\nverontschuldigd, als hij aan anderen het beheer zijner goederen\nheeft overgedragen. — »Que voulez-vous de moi ?" s\'écrie Ie\npropriétaire a 1\'aspect de ces raaux affreus, »je n\'y puis rien.\n»J\'ai cedé mon droit aux traitants, qui exercent Ie leur comme\n(1) Lord STANIEÏ\'S Speech, 5 Juillet, 1832. House of Lords. — Ofschoon\nreeds voor bijna twintig jaren, bij acte van het Parlement — the\nsubletting act — het onderverpachten ten eenenmale is verboden, heeft die\nmaatregel tot nog toe slechts geringe gevolgen gehad, omdat die alleen op\nde pachtcontracten toepasselijk was, welke na het uitvaardigen van dat besluit\nwerden gemaakt. Er zijn streken in Ierland, die, sedert onheugelijke\njaren, in handen der middlemen en niet gemakkelijk aan hunne magt te\nontrukken zijn.\n(2) De Withemden, Dl. I , bl. 137.\nB. U°J. 27\n\n[p. 394] W. S. C. HALL,\n«il leur plait! Et Ie plus souvent Ie propriétaire ne prononce\n«pas même ces paroles de regret, car il ne voit pas les misères\n«dont il est 1\'auteur. Retiré dans son palais de Londres, il\n«n\'entend pas les cris de désespoir, qui s\'éehappent de la ca-\n«bane Irlandaise : il ne sait point, sous Ie ciel pur et serein de\n»lltalie, si 1\'orage a foudroyé en Irlande la moisson dupauvre;\n»il ne sait point a Naples si, faute de soleil, la rëcolte a man-\n»qué dans la froide Hybernie, si par contre-coup les pauvres\n«colons dont sa terre est couverte sont tombes dans la détresse;\n»il ignore si ces malheureux ont essuyë quelque coup imprévue\n«de la fortune, telle qu\'une longue maladie du chef de la fa-\n«mille , la perte de leur bétail; il ne sait rien de ces choses,\n«et il serait incommode pour lui de les savoir. Ce qu\'il sait\n«bien, c\'est que 20,000 livres sterling lui sont dues par ses\n«fermiers d\'Irlande ; que sa vie est reglée sur ce chiffre, que\n«cette somme lui doit être payée a telle écheance, et qu\'on\n«ne saurait en différer Ie payement un seul jour, sans trou-\n»bler 1\'ordre de ses habitudes et rarrangement de ses plaisirs."\n(DE BEAUMOMT, Tom. I, Chap. 2, p. 193.)\nLang, lang had de lersehe landbouwer geleden en gedragen,\nmaar het juk der maatschappelijke onderdrukking, die voor\neen goed deel in de genoemde instellingen was gelegen, werd\neindelijk te zwaar voor zijne schouders en het volk stond op\nom \'t van zich af te schudden.\nDe opstand was — voor \'t eerst ten minste — niet algemeen\nen gaf in lijnen gang en ontwikkeling menigvuldige bewijzen\nvan de woeste uitspatting-en eener natie, die door elknde\nwas verbasterd en verlaagd door slavernij.\nOmtrent het jaar 1760 braken de eerste onlusten uit. De\nWhite-Boys of Levellers — aldus geheeten, omdat ze als herkenningsteeken\neen wit hemd over hunne kleederen droegen ,\nof zich ten doel hadden gesteld de omheiningen rondom nieuwverdeelde\nlanderijen en de woningen der handlangers met den\ngrond gelijk te maken — te nivelleren — worden door ARTBOR\nYOÖNG aldus beschreven : «Ze zijn gewoon het land af te loopen\n«bij kleinere hoopen en dwingen den landbewoner een eed af\n»te leggen, dat hij hen nimmer zal verraden, door middel van\n«bedreigingen, die dikwijls tot dadelijkheden overslaan. Ze\n«hebben zich zelven gesteld tot handhavers van het regt; zij\n«deelen straffen uit aan ieder, die spekuleert op den koers der\n«pachtprijzen ;. . . . zij dwingen de meesters hunne leerknapen\n«vrij te geven ; schaken de dochters van rijke pachters, en nood\n\n[p.395] DE IERSCHE WITHEMDEN.\n«zaken haar tot een huwelijk; men verhaalt vier voorbeelden\n»van dien aard, in den loop van veertien dagen voorgekomen.\n»Ze heffen van de pachters eene schatting, om de noodige fond-\n»sen te bezitten, waarmede ze hunne zaak dienen en den regts-\n»geleerde betalen , dien ze noodig hebben in de crimineele ge-\n«dingen, waarin zij worden gewikkeld. Somtijds leiden er eenigen\n«jaren lang van die heffing een lui en vadsig leven; somtijds\n«dringen ze met geweld in de huizen en begaan er belangrijke\nvdiefstallen, onder voorwendsel van het een of ander ongelijk te\n«herstellen, enz. (1)."\nIntusschen gebiedt de billijkheid ons te vermelden , op het\ngetuigenis van LEWIS , dat die diefstallen uiterst zeldzaam zijn;\ndat de «Withemden" meermalen het geld onaangeroerd lieten\nliggen en gewoonlijk van het geroofde getrouw rekening en\nverantwoording deden aan den ontvanger en schatmeester hunner\nbroederschap.\nDeze eerste vereeniging heeft den grond gelegd tot menige\ngelijksoortige, die in verschillende tijdperken, en onder verschillende\nbenamingen, bijna dezelfde beginselen huldigde.\nZoo heetten zij in 1764 Heart of Oak-Boys; in 1772 Heart of\nSteel-Boyt; in 1785 Right-Boys, Peep- of Day-Boys; in 1806\nTrashers; in 1811, 1815, 1822 weder White-Boys; later in\n1831 Terry-Alts; van 1832 tot 1837 Whitefeet en Blackfeet{%).\nTwee hoofdwetten der vereeniging werkten mede tot de verbazende\nkracht, die ze ontwikkelen kon, en het geheimzinnige,\ndat hare handelingen verborg. Eerstens bragt ieder lid zich\nzelven onder de verpligting van stilzwijgenheid op straffe des\ndoods ; tweedens bekende ieder aan de broederschap onbepaalde\ngehoorzaamheid schuldig te wezen.\nNu begonnen zij aan dezen of dien landeigenaar, die van\nzijne pachters eene te hooge huur eischte, bij aanplakking in\ngeschrifte of in druk, kennis te geven van hun ongenoegen\nover zijne handeling, met bedreiging eener ernstige tuchtiging;\nof ze waarschuwden den arbeiders zich niet te verhuren voor\nminder dan eenig bepaald daggeld: of ze verboden het opbrengen\nder belasting, alles aangedrongen met de bedreiging van\nongeluk of dood voor den overtreder. Die aankondigingen\nwaren met het een of ander pseudonym (3) geteekend en droe-\n(1) ARTHÜR YOUNG\'S Travcls, Tom. I , pag. 82, 1780.\n(2) (XEOËGË LEWIS , Irish disturbances. London, 1836, passim.\n(3) Tan dien aard zijn Captain GOUN BOE, RICKARB ROE, Captain BREABHAUGHT,\nCaptain MOONSIIINE , STAHLIOHT, ROCK.\n\n[p.396] Mrs. S. C. HALL,\ngen het bijzonder merk der vereeniging. Zoo las men b. v.:\nnTake notice N. N. that unless you give up your transgressing\n»and violating and attempting persecuting poor objects or poor\n«miserable tenants, remark the country is not destitute of\n«friends; or otherwise if you do not give over your foolishnness\nor ignorance, you ivill be made an example in the coun-\n»try, that viever was beheld." «Captain ROOK."\nDie bedreigingen werden alleen ten uitvoer gelegd, wanneer\nde aldus gewaarschuwde zich niet verkoos te voegen naar de\ndenkbeelden der broederschap, en wèl met den plegtigen ernst\nof de duistere geheimzinnigheid, die ons aan de vonnissen en\nstraffen der veemgerigten doen denken.\nMen heeft getracht aan deze systematische vereeniging der\nWithemden een\' staatkundigen glimp .te geven. Sommigen\nwilden ze afleiden van de intriguen der Fransche regering en\nden zoon van KAREL EDÜARD , den Pretendent. Thans is het,\nmet genoegzame zekerheid, uitgemaakt, dat al die woelingen\nalléén van maatschappelijken aard waren en enkel aan de ellende\nder arbeidende klassen moeten toegeschreven worden.\nOf zouden de Withemden van 1822 tot 1827 nog om dezelfde\nstaatkundige redenen krijg voeren, op genoegzaam dezelfde\nwijze, als de Oak-Boys van 1760 zulks begonnen waren?\nHet behoeft wèl geen betoog, dat het tijdstip, hetwelk de\nbegaafde Mrs. HALL tot hoofdonderwerp koos van haren roman,\nrijk is aan gewigtige gebeurtenissen. Indien wij daarbij nog in\nhet oog houden , dat die gebeurtenissen op lerschen grond te\nhuis behooren en tot stand kwamen in den boezem van het\nlersche volk, dan vermoeden wij reeds, dat het verhaal dubbel\nbelangrijk zijn zal. En de lezing van het boek beschaamt die\nonderstelling niet! Schier op iedere bladzijde vindt gij de bewijzen\n, dat de schrijfster diep is doorgedrongen in het bewustzijn\nder natie; dat ze hare ondeugden kent; hare deugden\nwaardeert. Hoe ze ons inleidt bij het vriendelijke, vaderlandlievende,\ngoedwillige, bijgeloovige volk! Hoe ze ons den adeltrots\nteekent van zoo veel vervallen geslachten, die in den\nouden naam, welken ze voeren, of in de puinhoopen van den\ngrijzen , voorouderlijken burg, de zoete herinneringen eeren\nvan een uitgebloeid verleden.\n— «Daar, ga!" spreekt de grootmoeder van den fleren LAWRENCE\nM\'ARTHY , wiens stijfhoofdige patriottische begrippen en\nhoogmoedige verachting van alles wat hem omringt, hem eindelijk\nin het verderf stortt\'en , nadat hij de leiding van den\n\n[p.397] DE IKRSCHE WITHEMDEN.\nburgerkrijg had op zich genomen — »daar, ga! \' zegt ze stervende\nop een armelijk stroolegér, maar omringd van landlieden\n, die met bijgeloovigen eerbied gehecht waren aan \'dié\'\nhoofdelinge van een lersch geslacht; maar neêrgestrekt op de\nkoude zerken van haar eigen In puin gevallen slot; — "ga>\n»neem uws vaders buks, mijn grootvaders zwaard, de oude\n»vlag ook, wikkel die om uw lijf met de harp op uwe borst,\n»opdat gij, als de tijd komt, gereed zijt. Gij allen ziet, hoe\n«ik sterf; eene MACARTHY, alles behalve zonder naam, zit ik\n»hier, cene arme, oude, blinde, stervende vrouw; maar toch,"\nen hare stem uitzettende, zoo veel hare zwakheid toeliet, gilde\nzij keer op keer: ntoch nog eene MACARTHY. Vergeet uw\'naam of\n»uw land nooit, LAWBENCE, nooit!"\' (De Withemden, Dl.I, bl.114).\nEn het dichterlijk bijgeloof, dat nog de rotsachtige oorden\nbevolkt met allerlei goede en kwade geesten ; het geloof aan\nde Banshee, die tooverachtige en getrouwe volgeling der oude\ngeslachten; de kreet van jammer, die ze hooren doet, als weer\neen afstammeling van een\' gevierden naam het hoofd neerlegt\ntot den slaap des doods: de hoogsteigerende improvisatiën der\nban Caointhe of hoofdwaakster, die bij het flikkerend licht deigewijde\nkaarsen aan het doodbed haren klaagtoon zingt, —\n\'t is alles weergegeven met zoo veel helderheid en waarheid\nen diepte van gevoel, als ten gunstigste spreken voor het hoofd\nen hart der gevierde Mrs. HALL.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
The Whiteboy : a story of Ireland in 1822 Anna Maria Fielding Hall