J.H.C. Heijse, *Art. in De Gids ARTICLE

Title J.H.C. Heijse, *Art. in De Gids
Is same as work J.H.C. Heijse, *Art. in De Gids
Author Johan Hermann Christian Heyse
Reference
Place
Date 1873
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.181]\n“John. ~ Naar het Engelsch van Mevrouw Oliphant.\n2 dln. Utrecht, Gebr. v. d. Post. 1871.\n\nEsther. Naar hel Engelsch van de schrijfster van\n"Cometh up as a Flower." 2 dln. Deventer, A. Ter\nGunne. 1871.\n\nEmily Hotspur of hoe een meisje kan liefhebben. Naar\nhet Engelsch van A. Trollope, door S. J. Andriessen.\nAmsterdam,, Jan Leendertz. 1871.\n\nDaar is bij groote verscheidenheid toch ook zooveel overeenkomst\nin \'t drietal romans, wier titels aan \'t hoofd dezes vermeld staan,\ndat ik de verzoeking niet weerstaan kan, om ze te gader te bespreken.\nZij zijn variatiën op hetzelfde thema: die alte Geschichte\ndie immer neu ist. Dit alleen is zeker geen voldoende verklaring,\nomdat hetzelfde van de meeste romans kan gezegd worden. Straks\nechter zal het blijken, dat er nog andere redenen voor die samenvoeging\nbestaan.\nMevrouw Oliphant verplaatst ons in \'t begin van haar verhaal\nnaar een afgelegen dorpspastorie en wel op een oogenblik,\nwaarop een ongelukkig incident eenige afwisseling gebracht heeft\nin het doorgaans zoo eentonige leven daar ter plaatse. De dochter\nvan een rijken engelschen bankier uit de naburige stad\nheeft dicht bij de pastorie een ongeluk bij het paardrijden gehad\nen is door den eenigen zoon van den geestelijke met levensgevaar\nvan een bijkans wissen dood gered. Als het meisje daarna in de\npastorie gebracht wordt en daar ten gevolge eener ongesteldheid\neenigen tijd moet verwijlen, ontstaat er tusschen de beide jongelieden\neen liaison, die slechts van de zijde des jongelings ernstig\ngemeend is, en bij K.ate — zoo heet het meisje — alleen moet\nverklaard worden uit eene onverzadelijke begeerte, om overal en\ndoor iedereen gevierd te worden. Voordat de herstelde zieke de\nplaats, waar zij zoo liefdevolle opname en verpleging vond, verlaat,\nkomt er echter een soort van engagement tot stand, maar met\nallerlei beperkende voorwaarden en geenszins tot genoegen der wederzijdsche\nouders, allerminst van den bankier Crediton, die zich\neensdeels in zijn trots gekrenkt voelt en anderdeels min of meer\njaloersch is, daar hij als weduwnaar al zijne liefde aan zijne eenige\n\n182 BIBLIOGEAPHISCH ALBUM.\ndochter gewijd had en hetzelfde in zekeren zin van haar verlangde.\nIn \'t leven der jeugdige schoone bracht het engagement weinig of\ngeen verandering te weeg; maar de toestand van haren beminde\nhad een geduchte wijziging ondergaan. Door zijne ouders en ook\nten deele uit den aard der omstandigheden voor den geestelijken\nstand bestemd, had hij die roeping thans vaarwel gezegd en was\nklerk op het bankierskantoor van den Hr. Crediton geworden, ten\neinde opgeleid te worden voor den handel. Het blijkt al heel\nspoedig, dat John — zoo is de naam van dezen held — in eene\nvalsche positie is geplaatst, die door de houding van zijn aanstaanden\nschoonvader ten zijnen opzichte in geenen deele vergemakkelijkt\nwordt. Eindelijk wordt die positie onhoudbaar, ten deele wel\nmede door de schuld van Kate zoowel als van John. Uit een en\nander ontstaan allerlei verwikkelingen, wier beschrijving den hoofdinhoud\nvan het boek uitmaakt. Om den lezer de verrassing niet\nte bederven zal ik zwijgen over den aard dier verwikkelingen en\nover de ontknooping. Deze ruwe schets van het plan des verhaals\nkan voor mijn doel volstaan.\nDe ongenoemde schrijfster van •\'Esther" brengt ons in eene gansch\nandere omgeving. Eene onaanzienlijke boerderij in Wales is het\neerste tooneel dat zij ons te zien geeft. Het gezin bestaat uit een\nbroeder en zuster, die innig aan elkander gehecht zijn, en door\nhunne wederzijdsche genegenheid gesteund worden in de tijdelijke\nzorgen, waarmede zij te kampen hebben. Het meisje, dat slechts\nzeventien zomers telt, is eene aardige, lieve verschijning, wier levensvreugde\neilaas gestoord wordt door een sukkelaohtigen buurman,\neen officier bij het Indische leger, die met verlof thuis is en het\nin zijn hoofd krijgt de hand van het dartele en naïve deerntje te\nvragen, op welk verzoek een antwoord volgt, dat zoowel eene toezegging\nals eene afwijzing behelst. Deze zaak is al zeer wonderlijk\nin haar werk gegaan. Onze heldin Esther heeft eerst duidelijk, ja!\nzelfs herhaaldelijk neen gezegd, doch wordt er eindelijk louter uit\nverveling toe gebracht, om te beloven, dat zij het beproeven zal.\nWat? is voor Esther zelve eigenlijk niet recht helder: de zoo\neven genoemde dubbelzinnige en duistere verklaring diende alleenlijk,\nom haar voor \'t oogenblik van den lastigen bezoeker te bevrijden.\nDeze laatste vat dat echter anders op; hij heeft van deze\nhoogstens genomen halve belofte eene volledige toezegging gemaakt,\n\nBIHLIOGRAPHISCH ALBUM. 183\nen. tracht door toedoen zijner familie ook aan het meisje dat geloot\'\nbij te brengen. Als bij overrompeling dus is Esther geëngageerd\ngeraakt, tegen haar zin en eigenlijk zonder het zelve te weten.\nPlaagzucht of lauwheid maakt den broeder zoo wat medeplichtig\naan deze allerongelukkigste liefdeshistorie, die voor het meisje een\nbron van allerlei rampen wordt en geruimen tijd haar levensgeluk\nverstoort, totdat zij eindelijk de gelukkige echtgenoote is vau een\nlandedelman. terwijl de verliefde zoon van Mars zijn graf zoekt en\nvindt in den vreemde. Ik wil er niet meer van zeggen, doch mag\ntoch de opmerking niet achterwege laten, dat de bewuste Indische\nluitenant zich in den loop en aau het slot der geschiedenis in een\nveel gunstiger licht vertoont dan in den beginne, zonder dat de\nauteur eeuige moeite doet om die tegenspraak te verklaren.\nVeel minder ingewikkeld maar tragisch, wat de afloop betreft, is\n\'t verhaal, dat door Trollope werd opgesteld. De dochter van Sir\nHarry Hotspur, een aanzienlijken landeigenaar in Cumberland, die na\nden dood haars broeders het eenig kind harer ouders is, heeft het\nongeluk verliefd te raken op een neef, die een door en door slecht\nsujet blijkt te wezen. Voor \'t huwelijk van die beiden is zeker\nveel te zeggen: George Hotspur, de bewuste neef, zou na den dood\nvan Sir Harry de* erfgenaam des titels zijn. De trots der familie\nmaakt het hoogst weiischelijk, dat de bezitting en de titel vereenigd\nblijven, waarom de belanghebbenden geneigd zijn heel wat\ndoor de vingers te zien. Echter blijkt die vertegenwoordiger van\n\'t hoog gemeen zoo diep gezonken te zijn, dat er van eene verbindtenis\ntusschen de jongelieden niets kan komen. De jonge dame wil\ndat niet inzien, geen enkele redeneering vermag iets op haar. Ofschoon\nzij ondanks zich zelve moet toegeven, dat \'t voorwerp harer\nkeuze volstrekt niet deugt, blijft haar harte hem onverdeeld aanhangen.\nHeeft hij zich laten omkoopen, ten einde van haar af te\n~zfeir,—zij—wil hem getrouw blijven, en bezwijkt ten slotte als het\nslachtoffer harer liefde. Te vergeefs zoekt de lezer naar eenige\nverklaring; de aantrekkelijkheid van George Hotspur bestaat slechts\nin een knap uiterlijk en een aangenamen conversatietoon, terwijl\nzijne nicht, naar de blijkbare bedoeling des auteurs, voor een meisje\nvan karakter moet doorgaan.\nDe lezer weet nu wat hem in elk dezer romans te wachten staat;\nmijne zeer oppervlakkige schets yaa den inhoud stelt hem in de\n\n184 BIBLIOSRAPHISCH ALBUM.\ngelegenheid te beoordeelen, of hij eene nadere kennismaking begeerlijk\nacht. Misschien is dat voor een goed deel van het romanlezend\npubliek voldoende; doch mijne taak is daarmede stellig\nniet afgedaan.\nWanneer ik nu spreken wil van de wijze van behandeling,\nmoet ik beginnen te verklaren, dat de beide eerstgenoemde verhalen\nin levendigheid van voorstelling het verreweg winnen van het\nlaatstgenoemde. Er is veel meer handeling in die beide, terwijl\n"Emily Hotspur" niet is vrij te pleiten van zekere matheid en\neentonigheid, daar hier alles eigenlijk neerkomt op eene geleidelijke\nuiteenzetting der laagheden van den jongen Hotspur. Zoowel\n"John" als "Esther" boeien van het begin tot het einde, vooral\nhet laatste, dat hier en daar schilderachtige tafereeltjes bevat en\nveel afwisseling aanbiedt. Wat de teekening der personen betreft,\nzoo verdienen n°. 1 en n°. 3 verreweg de voorkeur, weshalve\nhet moeilijk is eene bepaalde keuze te doen. De ongenoemde\nschrijfster verraadt in hare schepping, dat zij veel meer fantasie\nheeft dan Mevrouw Oliphant of Trollope, zooals zij zich hier\nvertoonen; de beide laatsten daarentegen hebben blijkbaar meer\nmenschenkennis of in elk geval meer zorg gewijd aan het beschrijven\nder persoonlijkheden, die zij handelend dóen optreden.\nTegen elk lid van het drietal heb ik echter een hoofdgrief,\ndeze namelijk, dat de personen, met wie zij ons in kennis brengen,\nafgezien van de meerdere of mindere uitvoerigheid, waarmede\nzij geteekend werden, zulke onbeduidende menschen zijn en\nons als zoodanig zoo ontzaglijk weinig belang inboezemen. Men\nversta mij goed.- ik verlang volstrekt niet, dat de romandichters\nons allerlei buitengewone exemplaren van \'t menscheljjk geslacht\nvoor oogen zullen voeren; maar het komt mij evenmin wenschelijk\nvoor, dat wij door hun toedoen alleen met de meest alledaagsche\nwezens in aanraking komen; dat de helden en heldinnen menschen\nzonder karakter zijn. Toch is dit hier \'t geval. De auteur van\nEsther zegt uitdrukkelijk, dat zij ons geen leven der heiligen\nen evenmin eene geschiedenis van duivelen wil verhalen ; dit is\nevenmin zeker de bedoeling van de beide andere auteurs geweest,\nwat echter geen hunner noopte tot een ander uiterste te\nvervallen en alleen van persoonlijkheden te gewagen, die in geen\nenkel opzicht iets uitnemends hebben. De verschillende personen\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 185\nin elk dezer romans boezemen ons alleen belangstelling in door\nhunne lotgevallen, maar ook door niets anders dan dat, in geen\ngeval door hun inwendig zijn. Wie zich bij \'t lezen eenigermate\nrekenschap geeft van den aard zijner indrukken, zal dit gereedelijk\nerkennen. Zelfs de hoofdfiguren nemen onze aandacht alleen in om\nde bijkomende omstandigheden, geenszins ter oorzake van hun karakter.\nMen klaagt wel eens, en waarlijk niet geheel ten onrechte,\ndat onze tijd arm is aan menschen van karakter. Misschien is die\narmoede ook van invloed op de romantische scheppingen, en wordt\nde taak der auteurs in dit opzicht bemoeilijkt. Is dit echter een\nreden om de eischen lager te stellen? In geenen deele. Juist in\nzulk een tijd dienen de dichters op hunne wijze mede te werken\naan de vorming van degelijke karakters, door die in de voorstelling\nhunner helden en heldinnen bemind en aantrekkelijk te maken.\nBij den stortvloed van vraagstukken, waarmede onze tijd als\nhet ware overstelpt wordt, hebben wij wellicht aan niets zoozeer\nbehoefte als aan menschen van karakter, aan mannen die weten\nwat zij willen en rechtaf op hun doel afgaan. Nu wordt er bijna\nniets afgedaan, en raken wij verward in allerlei onopgeloste quaestiën.\nDoch ik ben daar aan het opmaken van eene rekening, en\nherinner mij ter goeder ure wat zeker schrijver den recensenten\nonlangs verweet, dat wij ons gemeenlijk niet genoeg verplaatsen\nop het standpunt der auteurs. Wij behooren, zooals hij\nzeide, na te gaan wat het doel van den schrijver was, te onderzoeken\nin hoeverre hij dat doel bereikt heeft en ons de vraag te stellen\nof dat doel zelf waardig was, om nagestreefd te worden. Tot\nop zekere hoogte wil ik dien wenk thans opvolgen; want bij volledig\ngehoor geven daaraan vrees ik, dat er \'gevaar zou bestaan in\ndezelfde fout te vervallen, die bedoelde opmerker op het oog had.\nIndien ik mij niet al te zeer vergis, beoogde Mevr. Oliphant met\nTiaar roman een pleidooi te leveren voor de stelling, dio zij op hoieinde\nder geschiedenis aan haren held in den mond legt, dat, hoe\nonvoldoend en onbevredigend het werk van een geestelijke ook zij,\nhet toch het beste is, dat men in deze onvolmaakte wereld op zich\nkan nemen. Ik zou dit beweren niet gaarne tot het mijne maken;\nhet getuigt minstens genomen van groote eenzijdigheid en van zekere\nvasthoudendheid aan de noodlottige scheiding van rein en onrein,\ndie niet zeer bevorderlijk is voor de zedelijkheid. Doch wan\n\n186 BIBLIOGUAPHISCH ALBUM.\nneer ik dit laat voor hetgeen het is, en mij eenvoudig bij de vraag\nbepaal, in hoeverre de bedoeling der schrijfster door haar bereikt\nis, dan kan het antwoord niet gunstig luiden. Afgezien van de\nmeerdere of mindere juistheid der stelling, is Mevr. Oliphant al\nzeer ongelukkig geweest in het pleidooi, hetwelk zij daarvoor gevoerd\nheeft, en wel ter oorzake van het verschijnsel, waarover ik\nmij straks reeds beklaagde, dat namelijk haar held zoo onbeduidend\nis; dat hem niet alleen de wetenschap ontbreekt van hetgeen hij wil,\nmaar ook de kracht om dat desgevorderd te volbrengen. Wat voor\nJohn het beste was, is het zeker niet voor iedereen. Noch voor\ndien held, noch voor zijne betrekking heeft de schrijfster onze genegenheid\nweten te winnen, zoodat zij ten dien aanzien zeker niet\ngeslaagd is. Ik zou eerder recht hebben te beweren, dat Miss\nOliphant door dit pleidooi der kerk zoowel als den geestelijken\nstand, die zij beide zeker hoogelijk vereert, een slechten dienst\nheeft gedaan. Indien zulke menschen als John, die zich laten drijven\nop den stroom der omstandigheden, hunne bestemming in deze\nonvolmaakte wereld alleen kunnen bereiken, wanneer zij het ambt\nvan geestelijke vervullen, dan bewijst dit niets tegen andere betrekkingen.\nMannen met fleren moed, helder hoofd, een warm\nhart en vrij van menschenvrees kunnen overal hun plicht doen en\nzijn, waar ook geplaatst, priesters en profeten, zoo goed als de\nbesten, die dien naam dragen krachtens hun ambt. Schept iemand\ner behagen in, om het tegendeel te beweren, zoo kieze hij zich\neen beteren verdediger dezer stelling dan Mevrouw Oliphant\ndeed.\nHad de ongenoemde, die Esther te boek stelde, nog een ander\ndoel dan dit: een kijkje te geven op Wales en zijne bewoners?\nIk kan het blijkens de inleiding, waarmede \'t verhaal wordt aangevangen,\nnoode gelooven, terwijl ook het verder beloop der geschiedenis\nen de wijze van behandeling mij geen ander vermoeden\naan \'de hand doet. Over de waardigheid van dit doel wil ik liefst\nniet oordeelen. De smaken verschillen, en onze auteur is zeker\nnog al ingenomen met Wales. Aanvankelijk schijnt het, dat wij in\nde gelegenheid zullen gesteld worden, om behoorlijk kennis te maken\nmet het voorwerp harer liefde, doch gaandeweg is aan die\nverwachting de bodem ingeslagen. Heel spoedig toch wordt al\nonze aandacht gevraagd voor de lotgevallen der personen, die ten\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 187\ntooneele gevoerd zijn, terwijl het voorgenomen doel blijkbaar geheel\nuit \'t oog verloren wordt, en van de schildering der eigenaardigheden\nvan land en volk eigenlijk volstrekt geen sprake meer\nis. Dit hangt samen met iets, dat straks al genoemd werd : gebrek\naan behoorlijke karakterstudie, die de schrijfster verraadt.\nHare fantasie is levendig, zij heeft een boeienden verhaaltrant,\nmaar ontleden is hare gave niet. Zij weet te schilderen zoo dat\ngij hare figuren als in levenden lijve voor u ziet; maar verlangt\ngij iets te weten van de dingen, die niet getast noch geschouwd\nworden, dan is zij een zeer gebrekkige gids. Zulk een auteur mag\nvoorzeker niet geacht worden de geschikte persoon te zijn, om ons\nin romantischen vorm de manieren en het karakter der bevolking\nvan zekere landstreek te doen kennen. Het is zeer wel mogelijk,\ndat ik mij vergis, maar dan heeft de auteur zelve schuld daaraan.\nIk kom eindelijk tot Trollope, die door het tweede gedeelte van\nden titel "hoe een meisje kan liefhebben" waarschijnlijk wilde aangeven,\ndat dé door hem geschetste heldin in zijn oog een bewijs\nvan karakter gaf, toen zij ondanks alles het onwaardig voorwerp\nharer liefde met onverklaarbare onverzettelijkheid bleef aanhangen.\nHij wenscht de sympathie zijner lezers te wekken voor deze houding\nvan Emily Hotspur, met andere woorden haar gedrag als navplgingswaardig\nvoor te stellen. Bij mij is dit doel niet bereikt, en\nik vrees bij de meesten niet. De heldin des verhaals wekt \'t gevoel\nvan medelijden op, maar geene bewondering; zij is door en\ndoor krauk, wat haar gemoedstoestand betreft. Er heerscht hier een\nschromelijke verwarring tusschen karakter en datgene wat men\nhoofdigheid pleegt te noemen. Dien indruk nu kan Trollope niet\n•beoogd hebben te geven, naar ik uit andere dingen opmaak, zoodat\nzijn doel als mislukt moet beschouwd worden.\nVoor niemand zal het thans wel een raadsel zijn, waarom ik dit\ndrietal bijeenbracht. Behoudens enkele andere aanmerkingen , is\nmijne voornaamste grieve tegen elk dezer auteurs, dat zij de gave\nmissen, om belangwekkende personen te teekenen. Ik weet, dat\ndit een gebrek is hetwelk zij met vele auteurs gemeen hebben;\nmaar juist die algemeenheid maakt het noodzakelijk, om met nadruk\nen herhaaldelijk op deze fout te wijzen. Geen der hier behandelde\nschrijvers kon voor het door hem of haar beoogde doel een of\nmeer personen van karakter missen. Mevrouw Oliphant zoowel als\n\n188 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nde ongenoemde auteur en Trollope zouden ieder voor zich beter geslaagd\nzijn in het doel, dat zij zich voorstelden, wanneer de hoofdfiguren\nnog eene andere belangrijkheid gehad hadden dan hunne\nuitwendige lotgevallen. Van John en van Emily is zulks duidelijk\nook na de oppervlakkige schets, die ik gaf; nadere kennismaking\nzou de overtuiging schenken, dat dit ook van de meeste figuren\nin "Esther" geldt.\nEr is nog iets: onze tijd is rijk aan romans. Vraag en aanbod\ngaan ook hier hand aan hand. De zucht naar romantische lektuur\nis ontzaglijk groot. Vele besteden een goed deel van hun leven\ndaaraan en eilaas! met geen ander doel dan om den tijd te dooden.\nZij zoeken daarin voedsel voor hunne verbeelding, maar niet\nvoor verstand en hart; daarom vallen sensatie-romans zoo in den\nsmaak. Wanneer nu zij, die iets beters kunnen en willen geven,\ndegelijke, flinke karakters teekenen, welke de belangstelling der\nlezers wekken en gaande houden, zullen zij ongemerkt een goeden\ninvloed uitoefenen op de vorming van het romanlezend publiek.\nMij dunkt, dat het voor vele auteurs een begeerlijke taak is,\nom hunne gaven daaraan mede dienstbaar te maken. Niemand\nbehoeft te vreezen, dat de kunst daaronder lijden zal.\nTot dusverre had al het gezegde betrekking op de oorspronkelijke\nromans. Met geen woord repte ik nog van de vertalers. Laat\nmij niet eindigen zonder de verklaring af te leggen, dat zij zich op\nuitstekende wijze van hunnen arbeid gekweten hebben. Blijkbaar\nwerd de bewerking van elk dezer romans aan bevoegde handen\ntoevertrouwd.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work *John
In this reception

No persons found

Via received works
*John Margaret Oliphant Wilson Oliphant