*Art. in de Gids ARTICLE

Title *Art. in de Gids
Is same as work *Art. in de Gids
Author Unknown journalist (to be identified)
Reference
Place
Date 1839
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['article on the Dutch translation (NB 3 records for this art. svd)\r\n\r\nVia Kuipers\r\nalso via scriptie Francien Petiet, UvA, 2002 – jws 11 05\r\nand mentioned in Riewald/Bakker 1982, 223-4\r\n\r\n[p.135]\r\nI, LINWOOD OP AMERIKA, [AMERICA] ZESTIG JAREN GELEDEN.\r\nEen Geschiedkundig Verhaal. Naar het Engelsch van\r\nMiss Sedgwick. I" Dl. n en 286 bl. II* Dl. 271 bl.\r\nTe Groningen, bij W. van Boekeren, 1837.\r\nI I . HOPE LESLIE OF VORIGE TIJDEN IN MASSACHUSETTS ,\r\ndoor Miss Sedgwick, i, 425 bl. Te Deventer, bij\r\nM. Ballot, 1838.\r\n\r\nAch! die armzalige Voorberigten onzer Vertalers!\r\nDie van Linwood heeft in het: »Aan den Lezer!" waarmede\r\nhet boek opent, getracht Miss SEDGWICK. aan ons publiek voor te\r\nstellen; wij wenschten dat hij, in minder lange volzinnen, ecne\r\njuistere schets van haar talent had gegeven.\r\n»De Schrijfster der navolgende bladen," zegt hij, »is eene Amerikaansche\r\ndame uit Massachusets, die zich door het leveren eener\r\nreeks van verhalen, zoowel bij hare eigene landgenooten, als bij\r\nmeer dan eene natie van ons werelddeel, bereids eenen zoo ondubbelzinnigen\r\nroem heeft verworven, dat wij niet twijfelen, ol\r\nook gij, waarde Lezer! zult haar met genoegen leeren kennen,\r\nzij vei plaatst ons te midden van eene der belangrijkste wereldgebeurtenissen\r\nder voorgaande eeuw, in Amerika, tijdens deszelfs\r\nbevi ijdingsoorlog.\'\'\r\nWij hadden hier geen doopcedel verlangd; het is onbeleefd er\r\ndames naar te vragen. Wij eischten niet van den Vertaler, dat\r\nhij zich The National Portrait-Gallcry of Distingnishcd Amencans\r\nhadde aangeschaft, of, in fiksche omtrekken, eenig denkbeeld had\r\ngegeven van den tegenwoordigen toestand der Americaansche Let\r\n[p.136]\r\nterkünde. \'Maar eene reeks van verhalen, eenen zoo • ondubbelsinnigen\r\nroem; van welken Romanschrijver valt het eerste niet te zeggen,\r\ndurft\' een Vertaler het laatste niet bc weeren? Indien dergelijke\r\nVoorberigten niet doelloos zullen zijn, geve men eene karakteristiek\r\nvan het vernuft,\'dat,men aankondigt. Op de wijze van\r\nonzen Vertaler spreekt men in éénen adem van CAROLINE PICIUER\r\nen Had. DE STACL, of wilt gij een, huisselijk voorbeeld, acht men\r\nde Schrijfster van Te Laat met dezelfde gaven bedeeld, als die van\r\nde Graaf van Vevonshire-, en omgekeerd. Wij halen het liefst\r\ndeze voorbeelden aan, dewijl, beide die jeugdige talenten ons achting,\r\nbewondering en eerbied inboezemen, hoe onderscheiden hare\r\nphantasie zij. Doch onze Vertaler is, als u blijken zal, van de\r\nnuttigheidsschool; en ter eere van Miss SEDGWICK zij het gezegd , dat\r\nhij in dit opzigt juist \'zag; juister dan zij, b. v. die Lady CHARLOTTE\r\nBURY\'S zoogenaamde zedelijke Romans de voorkeur geven boven de\r\neenvoudig-schoonc Verhalen van Mistress s. c. HALL. Wij kunnen\r\nechter de wijze, waarop hij beproeft, die verdiensten der Schrijfster\r\nvan Linwood in het licht te stellen,\' niet goedkeuren.\r\n»Hóewel haar verhaal," vaart hij voort, »bijna geheel op de\r\nafwisselende kansen van dien. oorlog en op de, • door denzelven\r\nonmiddelijk verwekte driften; gezindheden en lotwisselingen gegrond\r\nis, en zij \'de :belangrijkste personen van die tijdruimte,\r\nWASIIINGTOX, LA ÏAYETTE en Sir CLINTON , handelende • ten tooneele\r\nvoert en aan den gang harer gebeurtenissen werkdadig deel doet\r\nnemen , beschouwt zij echter (tegen het hoogwijze gevoelen der\r\nmeeste schrijvende Amazonen van de hederidaagsche Fransche romantische\r\nschool, \'en,. bij weeromstuit, ook van de jeugdige\r\nDuitsche) louter staatkundige bespiegelingen en bloedige krijgstafereelen,\r\nals buiten den kring der zwakke vrouw gelegen,\' en bepaalt\r\nzich, bij voorkeur, tot de teekening der innerlijke gesteldheid\r\nvan harten en huisgezinnen\'"\r\nMist SEDGWICK\'S Voorberigt in het oorspronkelijke is vrij van^ulke\r\nlange zinnen , en vrij van zulke oordeellooze uitvallen. Een woord\r\nover de laatste tot den Vertaler. Wij kennen hem niet, dan uit\r\ndeze bladen. En ofschoon wij hem daarom geene kritische helderheid\r\nvan ideeën mogen toeschrijven , zou het onheusch zijn hem\r\n\'onder diegenen te rangschikken, welke door zulke uitspraken het\r\npubliek hooge gedachten-hunner zedelijkheid willen inboezemen,\r\nom opgang te maken; hoezeer de kunstgreep ten onzent nog al ge1-\r\nbezigd wordt. Want er was een tijd , dat men zich voor drie-vierde\r\nverzekerd mogt achten te zullen slagen, zoo men slechts ter juister\r\nplaatse van Vaderlandsliefde en Godsdienstijver wist te bluffen.\r\nLaag ricderzien op het uitheemsche, hoog opvijzelen van het\r\nnationale, de huik naar den wind gehangen, d. w. z. veel van\r\n[p.137]\r\nvroomheid en voorvaderen gewauweld en men. was klaar, als een\r\nklontjen. Er zijn utilitéa en tout genre, die er niet slecht bij\r\nhebben gestaan. Geen onderwerp was hun te hoog, geen stoffc hun\r\nte vreemd; de dood van een doorluchtig peisonaadje , de geboorte\r\nvan een onbeduidend wicht, alles deed hen naar de Teder grijpen.\r\nZij schreven met gelijk succes, heden proza , morgen verzen; nu\r\n•voor volwassenen, dan voor jongelieden; eerst voor den beschaafden\r\nstand, eindelijk voor het volk ; en zij- waren zoo populair, hun\r\nstijl was zoo bevattelijk, hunne strekking zoo stichtelijk! Ja, wat\r\nal de aanmerkingen der zich allengs verheffende kritiek het zwijgen\r\noplegde, zij waarschuwden zoo ernstig, tegen de ligtzinnigheid\r\nder Jonge School in Frankrijk en in Duitschland, — zoo zij er\r\ngeene voor die in Italië bijvoegden, zij lieten het slechts-, dewijl\r\nzij bang waren een bok te schieten bij gebrek aan taalkennis!\r\nHet was hunne eerste ware zedigheid; doch, wij hadden het\r\nvroeger kunnen zeggen, hun rijk is tadly on the dccline, • en\r\nvoor ons deel: uRequiescant in pace.\'"\r\nOnze Vertaler is niet van hun geslacht. Hij kiest bij vreeraden\r\nwat hij schoonst vindt; hij vestigt zijn blik op de nieuwe wcield,\r\nals de oude hem niets belangrijks schijnt op te leveren; hij vertaalt\r\nliever iets goeds, dan zelf iets slechts te leveren. Het is\r\ndaarom juist, dat ons zijn uitval onverklaarbaar wordt. Wanneer\r\nhij tot de scharen der middelmatigen behoorde, dan had hij zich\r\nh. v. aan een treurspel vergrepen, en ofschoon hij nooit Grieksch\r\nleerde, of van het weinige dat hij er ooit van kende, drie-vierde\r\nvergat, in de Voorrede gebluft van oudheid, klassiek en eenheid.\r\nHet zou ons niet verbaasd hebben, wij zijn het al gewoon. Maar\r\nde man leest Engelsch, waarom zouden wij niet gelooven, dat hij\r\nook Fransch en Duilsch verstaat? Doch wie zijn dan die Amazonen?\r\nMad. DESBORDES-VALHORE, Mad. SOPDIE GAY? Foei! wij spotten.\r\nWijlen Mad. D\'ABRANTES? Neen, Mad. r>v DEVAKT ! Maar\r\nschreef deze dan bloedige kiijgstafereelen of staatkundige bespiegelingen?\r\nMinder, zoo ver wij weten.. En wie zijn dan de bevallige\r\nbondgenooten van ÜEINE? Wij kennen die evenmin. Waarschijnlijk\r\n, wij moeten er toe besluiten, waarschijnlijk behoort\r\nonze Veitaler onder de goede lieden, wien de enkele klank der\r\nwoorden: -jeugd en romantiek, schrik aanjaagt; misschien houdt\r\nhij nog eens eene Voorlezing en doemt allen, welke men met\r\ndie namen doodverwt ten vure, voor eene schare van toehoorders\r\n, die de bêtes noirea slechts, of niet eens, hebbén hooren\r\nnoemen!\r\nZullen dan dergelijke uitvallen nooit ophouden ? Wij achten,\r\ndat men Holland slechts regt doet, -wanneer men den grond,\r\nwaarop wij geboren werden, het Vaderland van het gezond ver\r\n[p. 138]\r\nstand noemt, maar is dan kennis van zaken geen onmisbaar vercischte\r\ntot oordeelvelling, van welken aard ook ? Wanneer de\r\nLetterkunde inderdaad de uitdrukking is van den verstandelijken,\r\nzedelijken en maatschappelijken toestand eens volks, dan eischt\r\ndie onzer naburen, om den invloed, welken zij onwillekeurig op\r\nons uitoefent, studie, ijverige studie, van elk, die zich het regt\r\nvan Censor aanmatigt. Wij zijn geneigd, de bekrompenheid van\r\nhen te eerbiedigen, die der kunst om den wil der zedelijkheid\r\ngeweld aandoen. Doch wij gevoelen hoogcr eerbied voor die weinigen\r\n, welke bij ons het gebied der eerste trachten uit te breiden,\r\nen de behoefte van ons beschaafd publiek, dat alledaagschheden\r\nmoede is, en slechts naar het vreemde grijpt, omdat het inheemsche\r\nzoo flaauw is, door hunne voortbrengselen trachten te bevredigen.\r\nEen enkel goed oorspronkelijk werk sticht meer nut, dan\r\nhonderd verhandelingen tegen de vreemde lectuur onzer dagen!\r\nStuit niet, maar leid af, —het eerste is onmogelijk, het tweede in\r\nuwe magt, mits gij talent hebt. Doch veroordeel niet, tenzij uw\r\nvonnis uw hoofd even veel eer aan doe, als uw hart. Anders\r\nlacht men u uit, en roept, niet ten onregte, bij uwe dwaze oordeelvellingen\r\n:\r\nMidas, Ie Roi Afidas a des oreilles d\'dne.\r\nWij zouden den Vertaler niet zoo hard zijn gevallen, indien zijn\r\n"Voorberigt niet zoo schreeuwend afstak bij dat van het oorspronkelijke.\r\nHet laatste is een voorbeeld van zedigheid.\r\n, Miss SEDGWICK verontschuldigt zich over de gelijkheid, welke haar\r\ntitel heeft met een der meest bekende werken van w. SCOTT , de\r\nWaverley. Haar doel was, zegt zij, haren jongen Lezers eenig\r\ndenkbeeld, hoe flaauw dan ook, van den toestand van Noord-\r\nAmcrica te geven, in het eenig tijdperk, hetwelk voor dat gedeelte\r\nder nieuwe wereld vol- lijden was. Zij wenschte daardoor bij de\r\njeugd de dankbaarheid aan hare patriottische vaderen te verlevendigen\r\n, daar zij dit gevoel voor den besten waarborg hield van de vrije\r\nwetten, hun door deze overgeleverd. Historische feiten en oorlogsbedrij\r\nven vermeed zij opzettelijk, daar zij gelukkig overtuigd was,\r\ndat geene pogingen een krijgshaftig of vervaarlijk voorkomen aan\r\nte nemen, de zachtaardige, ongeoefende vrouw zouden vermommen.\r\n»Met een klein getal onzer onsterfelijke namen," gaat zij\r\nvoort, »heb ik mijn verhaal opgeluisterd, in hoe verre ik dit op\r\npassende wijze deed, moge de Lezer beoordeelen. Het zij mij vergund,\r\nter verontschuldiging van wat men misschien vermetelheid\r\nzal achten, in te brengen, dat mij, waar ik van WASHINGTON gewaagde,\r\neene huivering aangreep, als die, welke de vrome Israëliet\r\ngevoelde, wanneer hij de Ark des Heercn naderde." Eindelijk\r\nbetuigt zij, dat haar vertrouwen op de toegevendheid rust, welke\r\n[p. 139]\r\nAmericanen jegens oorspronkelijke lettervruchten plegen aai» den dag\r\nte leggen.\r\nWij bidden u, hoe kwam de Vertaler toch op den inval, dat\r\nVoorberigt te wijzigen tot het volgende":\r\n«Vooral in de kennis der vrouwelijke natuur (?), welker zachte\r\ndeugden zij, zonder haar geslacht buitensporig te verheffen, of\r\ndeszelfs, maar al te menigvuldige onwaarde (?) hoegenaamd ook,\r\nte verbloemen, in het bekoorlijkste daglicht weet te stellen, is zij\r\ngeheel te huis." Dan Aolgt een lofspraak op bare menschenkennis,\r\ndie zelfs in den tegenwoordigen veelschrijvenden tijd, geene dagelijksche\r\nverdienste is, op de zuivere, zedelijke strekking, de warme\r\nuiting van vaderlandsliefde — voor u, die toch\' ook wel\r\nnamen, als die van wsm»GTOi* te vereeren hebt, zekerlijk niet\r\nonverstaanbaar; — het helder inzigt in den toestand van liet toenmalig\r\nAmerika, de invlechting van gelukkig uitgedachte bejegeningen\r\n, de echt humoristische luim," enz., enz., enz.\r\nVoor zeven-achtstc mag de Vertaler van Jiope Lesliey onze bedenkingen\r\neven zeer tegen hem gerigt achten. Want ook hij schijnt de\r\nhoofdverdienste van een Roman daarin te zien, dat hij iets van\r\ncene pieek heeft; want ook hij geeft ons geen juist begrip van het\r\ntalent der Schrijfster; want ook bij schermt tegen de boosheden\r\nin de lucht, eenandere Don OUIXOTE, en die er, als deze, op rekent,\r\nvoor dat heldcnfeit te zullen woiden bewonderd.\r\n«Wanneer voor het overige," lezen wij, bl. if «deze onderhoudende\r\nen niet van nuttige leering en menschkundige opmerkingen\r\nontbloote Roman, onze landgenooten eenig genoegen moge\'verschaffen;\r\nvoor dwalende begrippen, dwaze stappen en snoode handelingen\r\nmoge Avaarschuwen, en de lafie, zedelooze, verstand en\r\nhart .bedervende Fransche Romans helpe verdringen, zullen beide-\r\nVertaler en Uitgever zich daarover van harte verheugen."\r\nDat heet de bazuin steken naar den aard; maar als die Fransche,\r\nRomans zoo laf zijn, hoe komt het dan, dat ons ernstig publiek\r\ndie\' leest? Als zij zoo zedeloos zijn, waarom verslindt ons zedelijk\r\npubliek die dan? Als zij verstand en hart bederven, waarom\r\nwekken zij dan geene walging? » Dewijl," zeide ons een man van\r\njaren eens, een man van studie, in een vlaag van openhartigheid,\r\n«dewijl er verduiveld veel talent in die vodden steekt. En het\r\nware te wenschen," voegde hij er bij, «dat onze Schrijvers daarvan\r\nover het algemeen iets meer bezaten!" Maar hoe wil men\r\ndat zich dit, waar het,schuilen mogt, ontwikkelen zal, zoo de\r\nkritiek voor het achtste, het vierde, het heele vernuft even beleefd\r\nmoet zijn, — zoo men niet onpartijdig schatten, dat is naar waarde\r\nprijzen en laken, mag?\r\nJ)eze gedachten, sints lang onder het aanhooren van het ein\r\n[p.140]\r\ndeloos napraten met ons omgedragen, werden levendiger bij ons,\r\ntoen wij in deze voorredenen weder twee proeven van dat gerei\r\nontvingen; zij moesten ons van het hart. Wij aarzelden te minder,\r\ner bij deze gelegenheid vooruit te komen, daar wij slechts\r\n«en gunstig verslag van den arbeid van Miss SEDCWICK hebben >af\r\nte leggen, en wij ditmaal dus zelfs den schijn van partijdigheid\r\nniet tegen ons hebben.\r\nLaat ons nu beproeven te leveren, wat wij in de Voorberjglen\r\nJezenswaard zouden hebben geacht.\r\nFENIMORE COOPER en WASHINGTON IRVING waren tot voor weinige\r\njaren de eenige Schiijvers, welke bij ons Europecërs de eer van\r\nAmerica in het vak vau Fraaije Letteren ophielden; het jonge\r\nwerelddeel mogt trotsch zijp op beide die vertegenwoordigers.\r\nDe roem van CHATEAUBRIAND taande voor dien van COOPER , waar\r\nhét tafereelen der woestenij en hare kinderen gold; indien SMOLLET\r\nvoor Engeland origineelen schilderde, doorhet leven op zee, naar\r\nge wilt, gevoimd, hervormd of misvormd, COOPER leerde der wereld\r\nbelangstellen in een schip op den Oceaan verloren, als waren\r\ntouwen, masten en zeilen, zoo vele bezielde wezens; als sloeg er\r\neen hart in het ontzaggelijk gevaarte, waaraan de wind nu dienstbaar\r\nis, en dat hij straks in zijne woede verbrijzelt. Veelzijdiger,\r\ndoch niet zoo oorspronkelijk, trad WASIIINGTON IRVING op ; eenc weergalooze\r\nheerschappij over de taal. een talent voor stijl, dat hem\r\nvergunde de modellen van het Moederland eensklaps op zijde \'te\r\nstreven, vernuft en gevoel, geest en luim, gaven zijner Verhalen\r\nen Schetsen eenc populariteit, buiten het bereik van zijnen gcnialcn\r\nlandgenoot. Voor weinige jaren, zeiden wij, waren zij de eenige\r\nAmericanen, welke men in Europa -bewonderde; zonderling genoeg\r\nhebben zij hunne vermaardheid reeds oveileefd. IRVING , de\r\nbeschaafde Gezantschaps-Secretaris, die in Spanje zoo dichteilijk\r\nin de Alkambra mijmerde, heeft ons onlangs een vervelend boek\r\nover de Pelterij — of ik weet niet welken Handel, doen slikken.\r\nEn COOPER? ach, COOPER! de ligt kwetsbare, de overdreven — ijdele,\r\nde, tot in het bespottelijke toe, met zich zelven, tegen de oude, voor\r\nde nieuwe wereld ingenomen COOPER, de scheepskapitein, hij heeft\r\nzich ten Censor der Europeesche beschaving opgeworpen, en zijne\r\nReizen!.... Verg ons zoo min er van te spreken als van zijn laatste\r\nwerk EVE EFFII>GHAM or Home, dat ook wel vertaald zal worden,\r\nen waaruit ge leeren kunt, dat jonge meisjes in een New-Yorksch\r\nSalon, geen stap doen, zonder op den arm van een Heer te\r\nleunen; maar dien zelfden arm voor geen prijs ter wereld op\r\nstraat of buiten zouden aannemen, daar men haar dan zou aan-\r\n.zien, met dien^Heer te zijn verloofd!\r\nAls de grootér hemellichten geweken zijn, trekt het gestarnte\r\n[p. 141]\r\nonze opmerkzaamheid tot zich: doch de beeldspraak is te stout\r\nvoor de Americaansche Letterkundigen, voor hen, die ons na-\r\nCOOPER en IRVIKG boeiden. Hunne Poëzij — vergun ons rondborstig\r\nte zijn — riekt ook naar den zuurdeessem, die het genieten\'\r\nder onze wel eens meer tot een pligt dan een lust maakte. Er was\r\neen tijd, waarin het praktikale, de strekking, de vrome tint ons\r\nmet rijmelarij overlaadde; de Americancn hebben te weinig tijdom\r\nzich in uren van uitspanning onledig! te houden met het\r\nmaken van versjes, — maar ook zij zijn een ernstig, redeneerend,\r\naandachtig naar predikatiën luisterend volk, de kunst is huneer\r\nmiddel dan doel; men kent de gevolgen! Zonderling genoeg verloochent\r\nzich de stoute ondernemingsgeest, door welke zij, naar\r\ngij wilt, bezeten worden , welken ik misschieu zou zeggen, dat zij\r\nboven ons vooruit hebben, geheel in hunne Dichtkunst. Welligt\r\nhebt gij het, als ik , opgemerkt, bij de proeven hunner Poëzij ,\r\nons in dit Tijdschrift (Jrg. 1838, N°. 12) medegedeeld. De hand,\r\naan welke wij deze verschuldigd zijn, schijnt met oordeel slechts\r\ndie stukjes te hebben gekozen, welke door nieuwheid van tooneel\'\r\nen toestand belangrijk mogten heeten. Wij zouden ons zeer in\r\ndien medearbeider bedriegen, zoo hij geloofde, dat zij zich inderdaad\r\ndoor dichterlijke vlugt onderscheidden. -\r\nHun proza.... maar gij eischt niet dat ik u van hunnen weisprekenden\r\nDr . ciusMriG of hunnen humoristischen DAVID CROCKETT spreke,\r\ndat ik bij hunne dagbladen of hunne vertogen stilsta, nu de aankondiging\r\nvan Miss SEDGWICK\'S arbeid mij ter taak werd gesteld. Zij is\r\ngeheel vanhaar volk; wilt ge de geschiedenis van haren eersten Roman\r\nweten? Zij begon dien met het plan, slechts een godsdienstig tractaatje\r\nte leveren. Onder den arbeid ontwikkelde zich waarschijnlijkhet\r\nbewustzijn harer krachten, immers, toen het werk voltooid was,\r\nbewonderde men in haar Crazy BETT, een pendant van SCOTT\'S Madge\r\nWildfwe. Daarop volgde Redwood, dat uitmuntend beviel; Hope\r\nLeslic, dat men voor haar meesterstuk houdt, Clarence, Ie Bossu,\r\nenz. enz. Maar chassez la nature, elle revient au galop; in den laatsten\r\ntijd schreef zij stukjes van dien aard, als haar eersteling bestemd scheen\r\nte worden. The Poor Rich Man and the Rich Poor Man, was het\r\neerste dier boekjes, met welke de Americanen veel op hebben, daar zij\r\nzoo toepasselijk zijn. Live and Let live or Domestic Service illustraled\r\nvolgde. Een kort begrip van dit laatste geeftuhet motto vanhetwerkje:\r\n»Zoo de Turksche Spie verklaart, dat hij geen dienstbode hield .\'dewijl\r\nhij geen vijand wilde hebben; ik kan u zeggen dat ik de mijne huurde,\'\r\ndewijl ik vrienden wenschte te hebben." Miss SEDGWICK. werd tot de\'\r\nbehandeling van zulke onderwerpen uitgelokt, door den schitterenden\r\nopgang, welke haar vroeger uitgegeven\'Boekske : Home, maakte;\r\ndoor den grooten;zedelijkenJnvloed vooral, dien het uitoefende.\r\n\r\n[p.142]\r\n3)Wij bewonderen," "zcide onlangs een Americaansch Criticus,\'\r\ntoen hij de zoo evengenoerade tractaatjes aankondigde, »wq -bewonderen\r\nhet genie der-Schrijfster en meer nog dan dit, het edel\r\ndoel, waaraan zij de gaven van haren geest wijdt. Haar forto\r\nligt niet in die kunstige verwikkeling des plans, een vereischte\r\nom Je belangstelling in een lang verhaal levendig te houden.\r\nMiss SEDGWICK\'S talent bestaat in het toepassen eener \'enkele grootc\r\nzedeles, en hiertoe is een\'verdichtsel van cenige uitgebreidheid het\r\ngeschiktste middel niet."\r\nHet verheugt ons, een gunstiger verslag van beide deze Romans\r\nvan Miss SEDGWICK te mogen geven, dan ge misschien na deze\r\nlaatste opmerking durfdet verwachten. Der Americaansche kritiek\r\nkomt den lof toe, dat zij meer eischt dan de onze; drie-vierde\r\nonzer beoordeelaren zoude het zijn ingevallen, de Schrijfster dezer\r\nwerken, ecne vrouwelijke SCOTT, een beminnelijker COOPER, en wat\r\nniet al? te noemen.\r\nI. Linwood. »Wij \'raden derhalve onze jonge Vriendinnen,"\r\ndus eindigt deze Roman, «dringend aan , \'het romantische gedeelte\r\nvan haar karakter (zoo de, van alle aardsche inzigten onafhankelijke\r\nwaardeering van de ziel en derzelver edelste hoedanigheden,\r\niets romantisch mag genoemd worden) in zoo verre te ontwikkelen,-\r\ndat zij belagchelijke oude vrijers, weduwenaars met een groot\r\nvermogen, en ijdele, domme, jonge erfgenamen vlieden., en onze\r\njeugdige heldin navolgen, die op den vasten grondslag van deugd\r\nen talent, gepaard met vlijt en matigheid, vertrouwde, in een land,\r\nhetwelk dergelijke hoedanigheden begunstigt, en dezelve gewoonlijk\r\nmet zoo veel tijdelijk welvaren beloont, als tot het geluk\r\nnoodig i s , zonder de deugd in gevaar brengen."\r\nIk mag onderstellen, dat Gij de gedachte, in dezen roman aanschouwelijk\r\ngemaakt, raadt: huw om glans noch rijkdom, schoone\r\nLezeres! huw uit liefde, en ge zult als ISABEILA IINWOOU gelukkig\r\nzijn. Doch Miss SEDGWICK is te gelijk eene te gevoelige en te verstandige\r\nvrouw, om niet bij het gebod ecne waarschuwing te voegen.\r\nUwe liefde ruste niet alleen op uiterlijke bevalligheid, lieve\'\r\nDweepster! verdienste moet u achting inboezemen voor hem, doorwiens\r\nhulde gij u gestreeld voelt; anders mogt het u gaan als\r\nEESSIE IEE , de arme deerniswaardige! Maar onze Americaansche\'\r\nSchrijfster bezit te veel talent, om in ëene enkele tegenstelling baar\r\nheil te zoeken. Acht het toch geenc vereischte,.rijke Erfgename!\r\ndat de man, wien gij uw hart zult schenken, u met zijne hand\r\neene grafelijke kroon aanbicde, Lady ANKA SETOK had nooit berouw\r\nvan hare burgerlijke keuze. Onze Vriendin over de wateren heeft\r\nniet gewild, dal het haar tafereel aan eene schaduwzijde-zou ontbreken.\r\nAl Jokt gjj allen aan,- cn./betoovert beurtelings allen,\r\n[p. 143]\r\nonwederstaanbave Coquette! spiegel u aan ITELENA RUTIIVEN, zij bedriegt\r\nden bedrieger, het is een geestige trek! maar zij is er niet\r\nminder rampzalig om !\r\nIk wenschte, dat onze jeugdige Schrijfsters heure Americaansche\r\nverwante navolgden in veelzijdigheid van teekening; hoe waar zijn\r\nbeiden, en toch, hoe verscheiden de moeder der IEE\'S en de moeder\r\nder MPIWOOD\'S; de binnenkamer der IUITIIVEJI\'S en de gezelschapszaal\r\nvan Mrs MEREDITIT. Welk een talent schuilt er in de opvoering\r\nvan Mrs ARCHER , om de centoonigheid van huisgezinnen, die\r\nslechts uit oude lieden en volwassene kinderen bestaan, af te breken!\r\nWij willen tot proeve een enkel tooneel uit de woning dier\r\nweduwe afschiijvcn, de woning, zeggen wij, helaas! de skinners\r\nhadden die in biand gestoken; na wat zij kostbaarst vonden te\r\nhebben geroofd. Dit was luttel, want de weduwe had haar vermogen,\r\nhaie juwcelen, alles wat wij schatten noemen, vroeger naar\r\nNew-York verzonden; dit\' was voor haar onherstelbaar, want de\r\nonmenschen hadden, ten pand voor het goud dat zij eischten,\r\neen harer beide kinderen medegenomen. Het waren blinde tweelingen\r\n!\r\nELIOT IEE, de held des verhaals, had het wicht uit hunne\r\nklaauwen gered: maar bij koesterde geen hoop op het leven van\r\nhet meisje meer!\r\n»Toen hij de woning van Mrs ARCÏÏER naderde, leidde hij uit\r\nhet verdwenen schijnsel af, dat de brand gebluscht was, en toen\r\nhij het digtc hout achter zich had, dat hare bezitting omringde,\r\nontdekte hij in de rookende puinen alles, wat vau een gastviij\r\nen gelukkig huis was overgebleven. »Ach!" zuchtte hij, »ecne\r\npassende wieg voor dit kleine, Icvenlooze ligcbaam!" en drukte\r\nhet koude lijkje sidderend aan zijn hart.\r\n«Hij iced op het zijgebouw aan, waar hij de moeder verlaten\r\nhad. Zij wachtte hem aan de deur op ; het was haar, of zij gedurende\r\nden tijd zijner afwezigheid duizend jaren doorleefd had.\r\nZij vroeg niets — een enkele blik op het kalme, kleuiloozc gelaat\r\nvan het kind, had haar genoeg gezegd. .Geen geluid ontvloeide\r\naan haie bevende lippen, maar zij strekte de armen uit, en zeeg op,\r\nden deurdrempel neder, het kind krampachtig aan hare hijgende\r\nborst geklemd.\r\n«EDIJARD {Mrs ARCHER\'S zoontje) was bij het vernemen der eerste\r\nhoefslagen van het paard naar de deur gesneld; hij verstond het\'\r\nzwijgen zijner moeder. Hij hoorde de dienstmeisjes al snikkend\r\nfluisteren: »zij is dood!" Hij legde zijn hand op\' IIZZT\'S wang\r\n(het dochtertje), eerst beefde hij voor die aanraking terug, doch\r\nkwam. ^spoedig weder nader, zette zich bij zijne moeder neder,\r\ndrukte zijn hoofd tegen iuzTrV<borst\'en riep weenend:\r\n\r\n[p.144]\r\n»»Ach, moeder! mogt ik ook maar sterven!"\r\n»De uitboezeming zijner smart verscheurde het hart. Men trachtte\r\nhem tot bedaren te brengen — hij wilde naar geene troostwoorden\r\nluisteren: De moeder drukte haar gezigt aan het zijne, en\r\nde zachte aanraking harer wang, scheen hem toch eenigzins kalmer\r\nte maken. Hij werd stil; daarop-hief hij plotselijk het hoofd op\r\nen riep: «Haar hart klopt, moeder! — haar hart klopt! Leg\r\nuwe hand hier! Voelt gij het niet? Het klopt — moeder, het\r\nklopt! Ik voel het, en hoor het ook!"\r\n»ELIOT steeg van zijn paard, en beschouwde met al het medelijden\r\nwaarvoor zijne gevoelige ziel vatbaar \'was, den voortgang van\r\ndit huisselijk drama, terwijl hij met over de borst gekruiste armen\r\nhet oogeublik verwachtte dat hij Mrs ARCHEH die diensten konde\r\nbewijzen, welke haar toestand vorderde. Hij hield het voor mogelijk\r\n, dat het fijne gevoel van den blinden knaap een\' polsslag\r\nbemerkt had, die minder gescherpte zintuigen nog niet ontdekken\r\nkonden. Hij verlangde van de bedienden zout, azijn en brande-.\r\nwijn, de gewone opwckkingsmiddelen ; maar niets was overig gebleven\r\ndan de beide grondstoffen, vuur en water. Deze bragten\r\nzijn vindingrijk hoofd op het eenig en laatste middel. Binnen vijf\r\nminuten was een warm bed gereed, en het kin\'d daar in. Mrs\r\nARCHER kwam een weinig tot zich zelve, nu zij anderen door eene\r\nhoop zag aangedreven, waarin zij het nog niet waagde, zelve te\r\ndeelen. »Ga hier staan, mijne waarde Mistress," verzocht ELIOT,\r\n«breng uw arm op de plaats des mijnen — zoo; laat den kleinen\r\njongen op de andere zijde gaan en hare hand nemen; — hare eerste\r\ngewaarwording moet de aanraking van hen zijn, die zij het\r\nmeest lief heeft; — de eerste toonen, die zij hoort, moeten van\r\nuwe stem zijn: niets vreemds mag haar verschrikken. Ik ben\r\novertuigd, het is niets dan de oveiweldigende werking van den\r\nangst; ik weet het zeker, zij heeft geen letsel bekomen. Leg uwe\r\nhand weder op haar hart, lieve kleine; voelt gij, dat het slaat?"\r\n»»o J a , Heer! sterker en sneller dan straks!" .\r\n»nik geloof dat gij gelijk hebt; maar wees voorzigtig, beste jongen\r\n, houd u doodstil en doe • geen plotselijken kreet hooren."\r\n«Mrs ARCÏÏER\'S gelaat was zoo bleek, als dat van het kind, over\r\nhetwelk zij heenboog, en hare wang gloeide daarbij zoo sterk,\r\ndat ELIOT dacht, zij moest de smeulende levensvonk in de borst\r\nder wezenlooze kleine ontvlammen. Eensklaps bespeurde hij eenig\r\nrood op hare wangen; hij trad een schrede nader• en\'zag, dat\r\neene zwakke tint, als de naauwelijks merkbare.schemering van\r\nden\'aanbrekenden dag, haar bleek gelaat begon te kleuren. Dezelve\r\nnam toe om hare lippen; een sidderend zenuwtrekken deed\r\nzich om haren mond bespeuren, een zwellen der. borst volgde,\r\n[p. 145]\r\nen eindelijk loosde zij eenen diepen zucht. Een oogenblik later\r\nzweefde een zwak glimlagchen om de bevende lippen der herlevende\r\nkleine.\r\n»I>LIZZT!" lispelde hare moeder op een toon gelijk ELIOT dien\r\nnog nimmer hoorde: »Lieve LFZZY!" riep haar broeder.\r\n»»Moeder? — HED !" ademde deze, naauw hoorbaar.\r\nui)God zij geloofd, zij is gered!" snikte de ontroerde jongeling."\r\nI" Deel, bl. 283-286.\r\nEr is beide waarheid en eenvoud in deze schets, en toch is het\r\ngeene zeldzame bloem, na. lang zoekens, van eenen schralen akker\r\ngelezen. De Muze van Miss SEDGWICK moge geene hooge vlugt nemen,\r\nzij verloochent die beide onschatbare gaven nergens. Zonder wijsgeerige\r\ndiepte of dichterlijken gloed, verloochent zij echter nergens\r\nhet karakter eener verlichte en gevoelige vrouw, oordeelt zij\r\nstreng, maar juist over ons, heeren der schepping. HARRT en JASPER,\r\nIIERBERT en ELIOT zijn jonge lieden uit de wezenlijke wereld, en\r\nniét minnaars, die slechts om den wil hunner schoonen bestaan.\r\nEi zijn weinig romans van Dames, waarin wij niet altijd a\r\ngenoux zijn. La position est interessante, sans doute, mais elle\r\nfatigue, tant soit peu. Voeg bij deze verdiensten den lof, dien wij\r\nMiss SEDGWKK niet mogen onthouden, dat zij met veel talent van\r\ntijd en tooneel partij wist te trekken. En mogt .het u ergeren,\r\n\'dat ook in dezen roman de Engelschen weder de rol van den booze\r\nspelen; zoo vergeef het den volkstrots dien men vaderlandsliefde\r\nnoemt, en denk eens hoe onze Auteurs met de Spanjolen hebben\r\nomgesprongen!\r\nWij vertrouwen, dat er slechts een bezwaar meer uit den weg\r\nvalt te ruimen, om u uit te lokken het boek te lezen. Het is de\r\nstijl des Vertalers, die goedgevonden heeft de motto\'s weg te laten.\r\nDeze valt van stroefheid niet vrij te pleiten en dezelve en\r\nhetwelk zijn struikelblokken, waarvan de schenen zeer doen. Wijt\r\ndit niet aan Miss SEDGWICK ! Wij zouden het met proeven kunnen\r\nstaven, maar wij mogen geen grooter ruimte eischen. -En\r\nwelligt zijt ge ook zoo keurig niet! Gij leest immers alle dagen\r\nonze bladen en bodes, en bij de woordenkeus en wijze van uitdrukking\r\nvan deze, is onze Vertaler een VAN DER PALM. Zegt\r\nons eens bij gelegenheid, wat er door hen toch van ons Hollandsen\r\nworden zal ?\r\nHet vignet van STEYN is voor het groote publiek gekozen. Een\r\nroover, dieeene moeder begroet met de hand aan het pistool te\r\nbrengen, moet uwe zenuwen schokken, al waart gij, ook van hen\r\ndio stecnen heit voor hart.\r\nzoo als zeker Dichter zeide. Wij wenschten slechts, dat wij den naam\r\nvan den Heer w. Af> ROEKERËN niet vonden,\'onder zulk een alle-\r\nB. 3«J. c 11\r\n\r\n[p.146]\r\ndaagsche kunstgreep, om opmerkzaamheid te trekken. Het lichï\r\ndat de Heer D. SLUYTER door twee kaarsen doet verspreiden, beschaamt\r\nalle gaz!"\r\n\r\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
The Linwoods, or ‘Sixty Years Since’ in America Catharine Maria Sedgwick