*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Everardus Johannes Potgieter
Reference
Place
Date 1840
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['HOoms (codes) XEX 133; XEX 136; XEX 141; XCX 141; \n\nalso via T. Streng: Geschapen om te scheppen? (1997) , p.35, 105\n\nStreng mentions the journalist (de Gids 1840 I Boekbeoordeelingen p.133-143) who praises Toussaints "mannelijken moed" and "mannelijken kracht".\n\n(also via scriptie Francien Petiet, UvA, 2002 – jws 11 05)\n\n[p.133\nENGELSCHEN TE ROME. Romantische episode uit de\nRegering van Paus Sixtus V, door A. L. G. Toussaint,\nSchrijfster van de Graaf van Devonshire.\nTweeDeelen. Te Amsterdam, bij P. R. Otto. 1839.\n\nHet was een opmerkelijke eersteling: De Graaf van Devonshire.\nDe kracht van talent, in dien Roman voor het eerst ontwikkeld,\nverdiende toejuiching XEX, en verdiende tevens dat kalme,\nschrandere, bezadigde wikken en wegen, waardoor zich de beoordeeling\neens geuchten medearbeiders, in Jaarg. 1838, bl. 650,\nverv., onderscheidde. De vragen, door den scherpzinnigen kri\n\n134 ENGELSCHEN TE ROME,\ntikus omtrent den aard van het talent der jeugdige Schrijfster\ngedaan, .heeft deze sedert met der daad beantwoord ; in helderder\nen tevens schitterender licht \'heeft zij .zich vertoond; door de magt\nvan haar talent heeft zij zich tot zelfstandigheid verheven, .en\nzich eencn voornamen rang onder onze Romanschrijvers verworven.\n.Wanneer zij zelve in de voorrede het doet voorkomen, alsof die\nmagt een vreemde invloed is, onder welks noodlottigen dwang\nzij, haars ondanks, buigt en zwicht, dan gelooven. wij hier\nmeer de algemeen gangbare en eenigzins afgesletene taal van\nDichters en Romanschrijvers,-dan de uitspraak harer overtuiging\nte vernemen. Dat inzigt in den eigenlijken aard van haar talent,\nhetwelk zich, ondanks den omgeworpen\' sluijer, in die zelfde\nvoorrede verraadt, is de voornaamste proeve, dat zij de kracht\nbezit, om het te beheersehen en naar haren wil te leiden. Wanneer\nzij zich te regt beroept op de zusterlijke gelijkheid Aev Engelschen\nte Rome en den Graaf .van Devonshire, en de eerstgenoemde\nRoman, in vergelijking met den laatsten, de blijken van eenen\nmerkelijken vooruitgang oplevert, dan vinden wij daarin het bewijs\n, waartoe de Schrijfster in staat is, wanneer zij haar talent\n•voortdurend ontwikkelt, versterkt, zuivert; maar niet alleen de\nvoorrede, het gansche bock bewijst, dat zij evenzeer wil als kan.\nDe kritiek mag daarom het.voorzigtige en voorwaardelijke, waartoe\nzij zich eerst gedrongen gevoelde, opgeven, en met meerdere\ngerustheid, dan vroeger, het beeld der Schrijfster, zoo als het\nzich in haar boek vertoont, voltooijen, en de laatste trekken\nvoegen bij de schets, die onze geachte medearbeider vroeger\nontwierp.\n»Is de jeugdige Schrijfster," vroeg b. v. de genoemde Recensent,\n«volkomen oveituigd , dat zij in de schildering van het\n«rijke, het stoute, het krasse, het schrille, gelukkigst slaagt;\n«dat zij .slechts (wij.lazen liever: vooral) voor dit genre aanleg\n«heeft?" Wij kunnen thans deze .vraag beantwoorden; maar\nliever .dan onze eigene, beschouwing , .deelen wij, ter regtvaardiging\nvan de voorstelling, die wij ons ,van het talent der Schrijfster\nmaken, hare eigene woorden\'mede op eene plaats, die\nmeer dan eenjge.andere.ons leert, wat zij, bij de behandeling\nvan haar onderwerp, vooral bejaagt.\n«Mijne personen hebben tot hiertoe weinig gehandeld; zij\n«hebben bijna stilgestaan. Zij hebben .gepeinsd, gesproken en\nnniets verrigt; zij zijn niet voortgegaan. JLn toch is de geschieodenis\nvoortgegaan, en toch zijn hunne handelingen voorbereid-,\n\nDOOR A. h. (i. TOUSSAIÜiT. 135\n»en toch ligt er in hunne harten als een tonder gereed, en eene\n»vonk zal dat alles doen vlammen en flikkeren, en spelen en\n»werken, als bij een vuurwerk, dat doodsch en stijf en stil h,\n)>totdat het wordt ontstoken. En zoo is het ook in het leven,\nnllet minst handelen de menschen; zij zijn slaven der toevallen\n«en der omstandigheden. Niet voordat zij er toe gedrongen\n«worden, werken zij; zij laten zich liever vooitdiijvcn met den\n«stroom, en bewaren nog gaarne lang de uiterlijke rust.\n«Het is geen rusteloos werken, geen stout ondernemen, geen\n«krachtig uitvoeren, dat de groote schokken voorafgaat. Het is\n«stilte, het is kalmte, het is weikeloosheid, iets, dat naar mat-\n»heid zweemt, dat verlamming schijnt; maar het is de verrader-\n«lijke kalmte, die den orkaan voorafgaat en welke de zeeman\n«zoozeer vreest. En men is verwonderd, dat er zooveel gebeurd\n«is, terwijl er niets gebeurd is. Laten ze maar eerst opstaan de\n«menschen, dan zal men zien. De Lezer, die schokken, wernking\nen gedruisch verwacht, wachte dus, en denke aan het\n«leven en aan den orkaan; te lang zal hij niet behoeven- te\n«wachten."\nWanneer ik den Lezer verzeker, dat deze zinsneden in het boek\n.te lezen staan, nadat er reeds eene woeling van feiten is voorgesteld,\nwaarmede menig aim Romanschiijver tevreden zou zijn;\nnadat SIXTI\'S reeds in zijne donkeie dreigende giootheid is opgevoerd\n; nadat wij reeds in het leed van twee gebrokene harten\nhebben gedeeld, dan mag hij ze als dubbel merkwaardig beschouwen.\nSchokken, flikkering, gedruisch, is hetgeen de Schrijfster\nbij voorkeur tiacht voor te stellen. En hoe bereikt zij haar\ndoel? Ten gevolge eener levensbeschouwing, die wij met alle\nregt donker mogen noemen. De omstandigheden en de toevallen\nbeheerschen den mensch , omdat zijn wil afhankelijk is van\nde hartstogten, die uitwendige invloeden opwekken en aanvuren\nUct stilzitten is niet het peinzen, dat den wil vestigt en\n.schrap zet, om de omstandigheden te heheeischen; het is een\nziekelijke toestand, die naar matheid, naar verlamming zweemt,\nen daarom, omdat hij zwak en ziekelijk is, is de mensch de\nspeelbal der omstandigheden, die hem aan de keten zijner hartstogten\nrondleiden. Naif is eene andere uitdrukking der Schrijfster,\n\\ic Dl., bl. 64: «Niet door oveneding is SCIPIONP. geslaagd,\n«hij is niet welsprekend geweest — maar het was de taal van\n«den hartstogt, sprekende tot den hartstogt, en daarin lag zij—\n»nc overwinning." Naar mate de mensch, bij het gebrek aan\nvasten wil, te pijnlijker lijdt onder de verhoudingen en tegen\n\n1 3 6 KKGKLSCHEN TE ROME.\nstrijdigheden des levens, zie Iste Deel, bl. 101, 152; Uic Deel,\nbl. 21, 102, 103, naar die mate rijzen de uitwendige omstandigheden\nin kracht en betcekenis. De Schrijfster bekent zich tot het\ngeloof van IUJIIET, dat er vele dingen zijn tusschen hemel en\nanrde, waarvan wij geen helder begrip hebben; en vandaar die\ntooverkracht in de blikken van SCIPIOXE; dat vermogen in den\nhemel van Italië, waar de hartstogt in weinig tijd rijpt en losbarst.\n3:, in het geheimzinnige dier magt, welke op de h.irtstogten\nwerkt, eu daardoor ons beheerscht, ligt voor een gedeelte\nde poëzij des levens. «Zelfs AKNA," lezen wij, blz. 116 en\n117, i)begon zich over te geven aan de wegslepende betoovering\n»van zijn onderhoud; zij voelde zich geboeid aan het vuur\n»zijncr gesprekken. Zij hoorde bijna voor het eerst het Itanliaansch\nin al zijne zoetvloeijende weelde uit den mond van\nneenen jongen Italiaan, die weeke, welluidende, ruischende,\n»muzikaal wellustige vuurtaal;- cene taal van fluweel en van\n»vlammen; cene taal van zilvergaas en van vonken, gesproken\n«door den mond van MONTALTO, met lippen als de zijne, met\n»cene stem als de zijne, verduidelijkt door blikken als de zijne,\n»door gebaren als de zijne. — Het ware zeker heilzaam ge-\n»weest, zoo KAHRE daar plotseling voor haar had kunnen staan ,\n»met zijn goed koel Engelsch, en zijne onverbiddelijke levens-\n»wijsheid, zijn proza, zijne werkelijkheid, gesteld had tusschen\n»deze poëzij."\nWij noemden die levensbeschouwing donker; wij trachtten\nmet gestrengheid hare consequentie op te geven. Van het standpunt\nder kunst echter mogen wij haar niet zoozeer onwaar,\nals eenzijdig noemen. De hartstogteu dus, de voorstelling\nvan den strijd der omstandigheden tegen, en hare tirannij\nover den mensch, ziedaar het element van Jufvrouw TODSSAINT.\nWie deze taak gemakkelijk noemt, heeft nimmer getracht hartstogten\nte schilderen ; heeft zoovele mislukte treurspelen en drama\'s\nvergeten, van welker bestiaal gebrul onze schouwburgen daverden.\nEn wanneer gij bedenkt, dat Jufvrouw TODSSAIM den hartstogt\nder liefde onder Italië\'s hemel, »waar de hartstogt om te rijpen,\n»geen traag verloop van dagen noodig heeft," in onderscheidene\nnuances beurtelings in een zestienjarig meisje, of in eenen twintigjarigen\nprelaat geteekend heeft; dat zij het waagde de eerzucht\nin al hare kracht in den persoon van den bewonderenswaardigsten\naller Pausen, SIXTDS V, voor te stellen , dan moogtgij zelf\nbeslissen, welke lofspraak eenc Schrijfster verdient, die met raannclijken\nmoed, mannelijke kracht, XEX dat doel heeft weten te bcdigital\n\nBOOR A L. G. TOTJSSAINT. 137\nreiken. De koortsachtige spanning, waarin gij hare helden voor\nu ziet optreden , verzwakt nimmer; en moge de uitdrukking nu\nen dan iets overdrevens hebben (zoo als b. v. Is t e Deel, blz. 168,\n170, 182), toch zinkt zij nimmer tot flaauwheid weg, of verloochent\nzich door onnatuurlijkheid. Allerbevalligst is de voorstelling\nder liefde van ORSINA voor SCIPIOSE, onder de dartele grilligheid\nvan een speelsch kind verborgen; schitterend de-wijze, waardoor,\nSCIPIONE, in de gedenkwaardige bijeenkomst in de kapel van\nSt. JERONIMO, den Kardinaal tot den onbedachten uitroep verleidt:\nnlloud op, ongelukkige! ik bemin haar ook;" maar boven onzen\nlof verheven de harde, verstaalde eerzucht van SIXTOS, wanneer\nhij, in weerwil van de voorspraak zijner vertrouwdste boezemvrienden\n, over het leven van zijn pleegkind en zijnen beschermeling\nbeschikt, en weinige oogenblikken later, gelukkig, dat hij zijner\noverspanning lucht geven en a.in de eischen van het menschelijk\ngevoel voldoen kan, den behouden\'jongeling in de armen drukt,\nmet de woorden: »Gij komt wel laat, mijn zoon, maar toch,\n«wees welkom."\nEr is ecne andere levensbeschouwing mogelijk, eene levensbeschouwing,\nwelke ons Tijdschrift meermalen der kunst trachtte\naan te bevelen. Volgens haai-, bestuurt niet de hartstogt, of, door\nden hartstogt, eene onzigtbarc magt het menschelijke lot en bedrijf.\nDe harmonie van geest en stof zoekt zij aan te wijzen\nen te hervinden in alles, wat de ondervinding haar aanbiedt.\nBoven den hartstogt stelt zij den reinen wil, die slechts door\nden eerste gewekt wordt, opdat deze op zijne beuit door den\nlaatste tot krachtige daad worde bestuurd. Zij protesteert tegen\nden gemeenen- regel, dat het goede minder dichterlijk zij, dan\nhet slechte, het gematigde minder dan liet overdrevene , het bepaalde\nen geordende minder dan het noodlottige. Dat het moeijelijker\nis van het eene de dichterlijke zijde voor te stellen, dan van\nhet andere, ontkent niemand; maar het moeijelijke is geen bewijs\nvoor het onmogelijke; de lauwer is te schooner, die hooger hangt.\nDe. ruimte dezer beooideeling laat mij niet toe te betoogen,\nhoe de.eerste levensbeschouwing hare dichterlijke kleur\nhoofdzakelijk daaruit ontleent, dat zij met de bestanddeelen\nder andere zedelijke wijze van beschouwing vermengd is.\nMaar zoo vele noodlotsstukken, zoo vele honeurs der Romantische\nschool, kunnen ons leeren, dat, bij hare naakte voorstelling,\nevenzeer het verstand, als het schoonheidsgevoel lijdt.\nWanneer ik dus beweer, dat Jufvrouw TOUSSUNT vooral naar de\nvoorstelling van het hartstog tel ij ke jaagt, en echter zoo wel slaagt,\n\n138 EtfGELSCHEK TK ROME.\ndat wij in vele opzigten haren Roman als kunstwerk mogen\nprijzen, dan kan ik daarmede niet anders bedoelen, dan dat zij\nzich niet door die vooistelling ten cenenmale laat wegsiepen, maar\nals meestcresse de beelden harcr fantasie behecrscht. Een nieuw\nbewijs tegen de al te nederige verklaringen harer voorrede.\nBij de overtuiging van de magt van het hartstogtelijke, beschouwt\nzij Gchter de toestanden, daardoor te weeg gcbragt, als\nonzedelijk. Met welgevallen tcckenden wij de plaats, IldcDeel,\nbl. 128, aan: »ANNA OSTON aan de voeten van den kardinaal,\n»en de kardinaal, die haren .wensch gehoorzaamt, is de over-\n" winning van de ziel op het ligchaam (eene jammerlijke drukfout\nontluistert hier in het boek zelf den zin), van den ze-\n»delijken mensch op den stoffelijken, van den Engel op de slang."\nSIXTDS V, ongelukkig, omdat hij den mensch aan den Paus opoffert;\nHONTALTO, gevallen, omdat hij eene hoogere roeping voor\nzinnelijke aandoening verwaarloosd heeft; KARRE, bedrogen in\nde droomen zijns levens, omdat hij zijn eigen hart en geweten van\nde beschikkingen van anderen afhankelijk heeft gemaakt, omdat\nde staatsdienaar slaaf van den Staat is geworden; Lady OSTON, teleurgesteld\nin alle verwachtingen , en tot een eenzaam verborgen\nleven veroordeeld, omdat de. reinheid van .haar hart door\neene ongeoorloofde liefde ontheiligd is: zietdaar de gevolgen van\nden hartstogt. Maar de onschuldige OBSINA , aan de lagen van\nde slang SCIPIONE ontkomen, ontwaakt tot beter gevoel, sedert\nniARco COLO.NNA (eene alleredelste figuur uit het boek) in zijnen persoon\nde zuivere, waardige, belangelooze liefde getoond heeft, in\ntegenoverstelling van SCIPIONE\'.S zinnelijkcn hartstogt: ziedaar den\ntriomf van rede, van zedelijkheid, van waarheid. Nadat het spel\neenmaal dus was opgezet, kon de afloop niet anders zijn,\ndan zoo als de bekwame Schrijfster haar geeft; zij moet bevredigend\nzijn ook voor dezulken, die slechts voorwaardelijk het\nromaneske in het hartstogtelijke zoeken.\nOf nu de Schrijfster, door haar onbetwistbaar talent,, om hevige\ngewaarwordingen voor te stellen, zich niet nu en dan tot\noverdrijven liet verleiden, durf ik niet verzekeren. • De lieve ORSISA\nb. v. had, sedert COLON.NA bij haar de overhand behield, door\niets anders voor de zamenkomst met SCIPIONE mogen bewaard\nworden, dan door eene bijna wonderdadige tusschenkomst. (Zie\nDeel II, bl. 212 en 213). De. voortgang van den hartstogt gaat\nbij de Engelsche Lady ras genoeg in zijn werk, en wij gclooven,\ndat de schrandere Autheur eene kritiek op hare eigene schepping\nmaakte, toen zij haren Schot, Hdc Deel, bl. 61, zeggen liet:\n\nDOOK A. L. G. TOUSSAIKT. 139\n»Ja Heer! als men te maken heeft met Italianen en met vrouwwen,\nkan men nooit iets vooruit zien."\nMaar zij heeft het in hare magt, die overdrijvingen te beteuge •\nlen, en het bewijs daarvan is, dat zij, volgens de bovenaangehaalde\nproeven, zeer wel de bewustheid behoudt van een standpunt,\nboven die woeling en werking verheven, welke zij haren\nLezers voortoovert. Dier en daar staan wel die tweeërlei\nlevensbeschouwingen in eenigen strijd; maar voortdurende studie\nzal haar.te ceniger tijd het punt van vereeniging en harmonie\ndier beide, het ware standpunt der kunst, naar onze mecning\ndoen vinden. Zoo vroeger de Fransch-Romantische school op\nde rigting van Jufvrouw TODSSÜNT invloed scheen te oefenen,\nwij gelooven in het voor ons liggende boek den overgang tot onafhankelijker\n,kunstbegrippen te kunnen aanwijzen.\nWij hebben reeds gezegd, dat .zij dadelijk al hare personen\nboven het natuurlijke peil van eenen gewonen zielstoestand plaatst.\nNu zij er eenmaal .staan, verdient zij den lof, de karakters, in\ndien toestand, goed volgehouden, en tevens hunne verschillende\nnuances met onbegrijpelijk .veel juistheid te hebben aangewezen.\n.De situatie\'s zijn goed .gemotiveerd, eu regtvaardigcn die\nhevigheid van gewaarwordingen, welke zij met zoo veel poëzij\nweet te schilderen. \'\nEn welk is het middel, waardoor de Schrijfster al die gewaarwordingen\nin beweging zet? Hen begrijpt, dat wij van\nhet plan, het hoofdfeit, het hoofdmotief van het boek, spreken.\nDe titel noemt ons Engehchen te Rome. Eu inderdaad, de verschillende\n-verhouding van twee Engelschen, Ridder KARRE en\nLady OSTON, tot hun Vaderland en tot den Pauselijken stoel;\nhet afbreken van .den terderen band, tusschen beide in hun Vaderland\ngehecht, door den invloed van beider bctiekkingen in\nhet vreemde Land, maakt zeker een hoofdgedeelte van het boek\nuit. Maar de oorzaak dier intrigue ligt niet daarin, alleen, dat\nzij, te midden eener vreemde luchtstreek, onder vreemde zeden,\nEngelschen zijn en blijven. Neen, een vreemde raddraaijer\nbrengt hunne onderlinge verhouding;te weeg; zij worden middelen\nin de hand van eenen Italiaanschen intriguant, om den\nwrok van dezen op SIXTUS en zijne familie te koelen. De wraak\nen de ondergang des booswichts is insgelijks een hoofdbedrijf\nin het boek. SCIPIOKE wandelt, als een booze geest, door den\nRoman; zijne intrigues zijn .fijn .gesponnen en ver gezocht; met\nhem staat, en valt de gang van het verhaal. Hij is een overdreven\'duivel\n; al het talent van de Schrijfster kan ons met zijne\n.«?-\n\n140 FNGELSCHEK TE HOME.\nzwaite figuur niet verzoenen, en mogt al in het vurige bloed\ndes Italiaans de wrok zoo diep zich vestigen, toch is hij voor\neene kunstfiguur te afcigtelijk. Ofschoon meest alles zijn bedrijf\nis, zouden wij hem ongaarne den held van den Roman noemen,\nwant dan zou onze grieve tegen het plan niet te bevredigen\nzijn.\nMaar het verheugt ons te kunnen zeggen, dat SCIPIONE die\nheld niet kan zijn. Want de Schrijfster, die anders zoo getrouw\nhare karakters teekent, en zoo juist in het opgeven van de beweegredenen\nhunner handelingen is, heeft haren SCIPIONB niet\nmet die zelfde consequentie behandeld. Op haar zelve maakte\nhij wclligt den indruk, dien wij beschreven; en vandaar de\nnadere ontwikkeling, de regtvaardiging van de rol, die hij\nspeelde, H"10 Deel, bl. 178, verv. Al zijne boosheid leidt de Schrijfster\naf uit den wrok , dien hij tegen SIXTUS, om zijnen vermoorden\nneef, koesterde; maar reeds op het oogenblik , dat die jongeling\nop eene zoo noodlottige wijze zijn leven eindigt, vinden\nwij SCIPIONE als aanbrenger op de strafplaats; vinden wij hem\nals bondgenoot van de snoóde QCIRINA; vinden wij hem als verleider\nder onschuldige ORSINA ; vinden wij hem gewantrouwd\nen veracht door den Paus, wicn hij als een slaaf dient. Al\nhet booze van zijn karakter vertoont zich als ontwikkeld of ontkiemd,\noordat het ongeluk van zijnen bloedefwant al die\nslechte elementen tot éénc vlam van wraakzucht vereenigt. En\ndaarom blijft hij stuitend, ondanks de verklaring, die de Schrijfster\nvan zijne handelingen geeft. Daarom, gclooven wij, kan hij\nniet de held zijn, dien de Schrijfster, bij hare eerste conceptie, in\nhet plan opnam. Hij was de roode draad, die de schitterende\ntoestanden, welke zij ontwierp, moest veibindcn. Het is\nnu jammer, dat hij zoo herhaaldelijk zich voor onze oogen\nvertoont, en bij iedere verschijning ons laat raden , dat hij een\nsnood voornemen in het schild voert.\nHet is jammer , zeggen wij, want hij is de zuil, die een\ngroot gedeelte van den Roman schraagt\'; en misschien ware het\ngemakkelijk geweest, zijne zwarte zijde wat meer in de schaduw\nte laten, indien hij ondergeschikte persoon ware gebleven, en\nminder uit eigene beweging alles tot het uiterste haddc gedreven.\nWij denken hier aan de wijze, waarop WALTER SCOTT den even\nsnooden VARNEY in zijnen Kenilworth heeft opgevoerd. In zijne\nboosheid, is bij handlanger van LEICESTER, en de van vele kanten\nschitterende LEICESTER is slechts boos, waar hij VARNEY tot • trawant\nheeft. Had de Schrijfster met hare levendige verbeelding niet\n\nDOOR A. L. G. TOUSSAINT. 141\neene andere verhevener figuur op den voorgrond kunnen plaatsen\n, die, te midden van edeler hoedanigheden, zich door zijnen\nwrok tegen SIXTUS liet vervoeren, en die verwarring teweeg bragt,\nwelke thans SCIPIONE al te zeer voor rekening zijner eigene boosheid\ndrijft ?\nSCIPIONE\'S figuur is en blijft een hoofdgebrek in het boek. Maar\nhet talent der Schrijfster zelve is genoeg geregtvaardigd door de\nmeesterlijke voorstelling van. SIXTUS, den grooten, den geheimzinnigen\nPaus, waarvan de voorstelling zelfs boven het bereik\nvan vele Historieschrijvers bleef. KARRE en Lady OSTON, ORSIHA\nen MONTALTO, vooral JIARCO COLONKA, en, in een ander .genre, Donna\n(HMILIA, staan, door fiksche kloeke trekken geteekend, levendig\nvoor onzen geest.\nZoo als het geheele bock meer dan gewoon, meer dan alledaagsch\nis, zoo is het ook de stijl; er is levendigheid, kracht,\nrijkdom, f nkele plaatsen zijn zelfs schitterend XEX. Het begin en het\neinde van het Eerste Deel zijn treffende proeven, hoe waardig de\nSchrijfster de taal .bij waardige onderwerpen weet te gebruiken.\nHare gebreken zijn overdrijving, jagt naar overvloed van woorden\nen beelden, en hier en daar het gemis van juistheid ei» netheid.\nZij heeft veel gebruik gemaakt van eenen periodenbouw,\ndie misschien niet geheel Hollandsen is, en zeker, al te dikwijls\ngebezigd, zijn effect verliest. Zinnen, als deze namelijk,\nvinden wij meermalen: DAT was ook een karaktertrek van den\ngrooten Paus, DIE blinde ligtgeraaktheid; elders stapelt zij veel\nhet aanwijzend voornaamwoord die en dat opeen; elders vangen\nvele zinsneden aan met: Dat komt omdat, eene spreekwijze,\ndie, te vaak herh.iald, ligt aan het triviale gienst.\nZietdaar feilen, die het genoeg is aan te.wijzen, om de gegronde\nhoop te koesteren, dat de begaafde Schrijfster ze in het\nvervolg zal vermijden XCX. Wanneer zij een onderwerp kiest, dat uit\nzijnen aard kalmer is, en kalmere beschouwing en voorstelling\nvordert, zal zij ook ligt die overladenheid en hartstogtelijkheid\nvan uitdrukking verzaken, en de kracht van het eenvoudig\nschoone waarderen. Maar voor den Lezer, die eenen Roman tot\nzijn vermaak in handen neemt, zij het genoeg, dat de .stijl van\nJufvrouw TOUSSAIHT van flaauwheid en vervelendhcid, die hoofdgebrrken\nvan alledaagsche boeken, ten eenernale vrij is, en\nwelven e van toe te laten, dat zijne gedachten van het boek\nafzwerven, ze daaraan zal verbinden, omdat er, ondanks alle\n1 gebreken, echter karakter in dien stijl is; omdat :de harmonie\ntusschen den stijl en het onderwerp niet te miskennen blijft.\n\n142 ENGELSÜHliN TE K03IE.\nDen gewonen Lezer, die slechts tot zijn vermaak eencn Roman\nin handen neemt, hoe gaarne zouden wij wenschen, dat hij in\ndit boek iets meer dan vermaak, ook we7enlijk kunstgenot wist\nte vinden! Als zoodanig toch beschouwden wij het bock; als\nzoodanig alleen mogen onze aanmerkingen gelden. Jufvrouw\nTODSSAINT staat te hoog als Schrijfster, dan dat haar werk met\nde voorbijgaande lektuur van leesgezelschappen en leesbibliotheken\nmag verward worden, en, even als die, de onzalige\nbestemming vervullen, om het dolcefar nicnte van den luiaard\ndoor een min vervelend uurtje te vcrpoozen. Gaarne\nwenschten wij voor deze beoordeeling Lezers, met genoeg kunstijver\nbedeeld, om een werk, zoo vol talent, alleen om die reden\nter hand te nemen; met genoeg smaak toegerust, om als\nïegters tusschen de Schrijfster en ons op te treden; met genoeg\nzin voor het schoone begaafd, om, dankbaar voor het genot,\ndaaraan verschaft, eenen verschoonenden blik te werpen op hetgeen\nniet aan de allerstrengste eischcn der kunst beantwoordt.\nMaar, helaas! wij zouden noch" Recensenten, noch Schrijvers,\nnoch Uitgevers moeten gelooven, indien wij de regtbank des\npublieks voor eenen Areopaag hielden, waar alleen kalm en be-\'\nzadigd wikken van voor en tegen geldt; waar het ongeoorloofd\nis door alle middelen de aandoeningen des Regters voor\nde zaak om te koopen.\n— En daarom voor hen, die naar iets nieuws en naar iels\nstouts; naar iets vragen, dat hun die spanning verschaft, waarin\nzij zich zoo gelukkig gevoelen , zij het herhaald, dal zij hier\nvinden, wat zij wenschen: leven en woeling; groote en beminnelijke\nkarakters; booswichten en vorsten; donkere gang\nvan intrigue en verrassende uitkomst; taal van den hartstogt,\nen krachtige woorden van magtige geesten, die zich in het gebeugen\nvasthaken. Voor Lezers, die, om de schoone trekken,\n«Ie werken derFransche Romanciers, ondanks al het gebrekkige,\nbeminnen, zij het gezegd, dat deze Roman vele schoonheden\nboven gene vooruit heeft, en de verdienste bezit, de viucht te\'\n?ijn van een oorspronkelijk talent. —\nWij vingen aan met de vraag- eens geachten medeaibeidcrs:\'\n»Is Jufvrouw T. volkomen overtuigd, dat zij in de schildering\n»van het rijke, het stoute, het krasse, het schrille, gelukkigst\nnslaagt; dat zij slechts voor dit genie aanleg heeft?" en ons over^igt\nvan het werk bevestigde, dat zij van eene levens- en kunstbeschouwing\nuitging, die met dat genre in verband stond; maar\nwij verheugden ons tevens de blijken te vinden van een verheve\n\nBLADEREN EK BLOEMEN, ENZ. 143\nner oogpunt, waaruit zij hare schepping beschouwde, waarnaar\nzij deze trachtte te wijzigen. »Dan vocrc zij verder," vervolgde\nde genoemde Recensent, »vreemden op, dan schetee zij verder\n»vreemde zeden, dan kieze zij, waar zij die het sprekendst\'vindt,\n»vreemdc hartstogten." De Engelschen te Rome bewijzen, dat\nzij dien raad ditmaal volgde. Maar, zoo wij wel onderrigt zijn,\ndan is er van de veelbelovende Schiijfster een Vaderlandsche\nRoman ter perse. Wij verheugen ons in dat vooruitzigt; want\nwij ontvangen daardoor de verzekering, dat eene Schrijfster, die\nmet zoo veel juist oordcel zich in de toestanden en personen harer\nverbeelding weet te verplaatsen, zich ook tot een ander genre\ngeschikt en geroepen gevoelt. Wij beamen gaarne de voorspelling\nvan den geachten medearbeider: »Een waarlijk N\'eder-\n»landsche Roman door cenc vrouw van haren aanleg, en na-\n»ijverige studie geschreven, zal, verbeelden wij ons, een uit-\n»muntend werk zijn."\nMaar wie de gegevene wenken van de Gids volgde, de uitgever\ndeed het zeker allerminst. Ook thans is\' de uitvoering Beneden\nde waarde van den Inhoud. Talrijke drukfouten ontsieren\nhet boek: letter, omslag, alles is even slordig. Het vignet vari\nKAISEU, met laakbare zuinigheid voor het tweede Deel herhaald,\nvertoont op eene geenszins bevallige wijze cene der minst schitterende\nscènes van den in dat opzigt zoo rijken Roman."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Engelschen te Rome
In this reception

No persons found

Via received works
Engelschen te Rome Toussaint, Anna Louisa Geertruida