Notes |
['[p.201]\n“Verwante Zielen, door JOHANNA VAN WOUDE. Amsterdam.\nP. N. van Kampen & Zoon. 4886.\n\nJ o h a n n a van W o n d e \' s boezem blaakt „voor het hoogverheven."\nDit blijkt, onder meer, uit de titels van hare novellen.\nZij is de schrijfster van Zijn ideaal, en geeft ons thans Verwante\nzielen te bewonderen.\nConstance Dnval, een dochter van goeden huize, maar die na\nden dood van haren vader als gouvernante haar brood en dat van\nhare moeder moet verdienen, ziet er niet tegen op om, ten einde\naan die moeder een ruimer bestaan te verzekeren, aan een goeden\nmaar onbeduidenden jongen, met helder blauwe oogen en lange\nkrullende lokken, haar hand te geven. Zij speelt intusschen openkaart.\nZij bekent aan Theodoov Wagenberg dat zij hem niet liefheeft,\nzooals zij zich altijd voorgesteld had den man te zullen\nliefhebben, wie» zij haar hand zou schenken. „Gij moet weten\ndat ik u niets medebreng dan. . . . mijne trouw", zegt ze, wanneer\n\n202 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nTheo haar zijn liefde bekent. wAls gij mij nemen wilt zooals ik\nben, zal ik trachten u_ gelukkig te maken."\nConstance\'s hart blijft voorloopig op non-activiteit. Maar dat\nhart is ontvlambaar, en wee! als het begint te ontvlammen!\nHet oogenblik door de schrijfster voor die eerste ontvlamming\nbestemd, is zeker zonderling gekozen.\nMen moet weten, dat Gonstance ons als een ernstig, degelijk\nmeisje, met hoogst gedistingeerde, aristocratische vormen wordt\nvoorgesteld. Theo Wagenberg aanbidt haar en wil alles doen om\nhaar gelukkig te maken. Zij is daarvan ten volle overtuigd, en\nnu is het gewichtig oogenblik daar, waarop zij voor eeuwig met\nhem verbonden zal worden. Zij zijn op het stadhuis, en tegelijk\nmen hen trouwt er nog een paar. Gonstance is niet zóó vervuld\nvan de handeling welke zal plaats grijpen, of zij heeft nog lust\nom het andere x,aal\' nauwkeurig op te nemen. Het bruidje lijkt\nhaar een aardig, blozend kind. En de bruigom.... Maar wij\nlaten de schrijfster liever zelve vertellen wat er in hare heldin omgaat.\nvEn langer dan op de aanvallige bruid blijft haar blik rusten\nop den bruidegom, die geen deel neemt aan het gesnap om hem\nheen, maar zwijgend voor zich uitstaart, tot hij, als gevoelt\nhij een blik, die hem gadeslaat, de oogen naar haar opheft, doch\nom ze ook weer terstond elders heen te wenden.\nvEen gloeiende blos kleurt haar bleeke wangen.\n/7Waarom komen plotseling de oude droomen weer, de wilde,\nzoete droomen liarer meisjesjaren, die nu voor goed achter haar\nliggen?. . . . Welk hartstochtelijk heimwee ontwaakt in hare borst\ndoor dien enkelen blik in een paar donkere, ernstige mannenoogen,\nheimwee naar een geluk, dat nu voor haar onbereikbaar geworden\nis?. . . ."\nHet toeval brengt de twee paren, die op denzelfden dag in het\nhuwelijk traden, te samen in den Harz, op den Broeken. „Constance\'s\nblik ontmoet regelrecht dien van den gebaarden vreemdeling.\nZij ontroert. Waar heeft zij die oogen meer gezien, dien\nziel vollen b l i k ? . . . . "\nDe goede Theo, die van de gezelligheid houdt, heeft niet zoodra\ngehoord, dat de vreemdelingen, die zij daar op den top ontmoeten,\nHollanders zijn, en hen als Amsterdammers herkend, of hij wil\nkennis maken. ;/Amsterdammers, als ik mij niet bedrieg," vraagt\nhij na beleefden groet, lachend en innemend, en dan vervolgt\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 203\nhij — liet tooneeltje is ook al weder te karakteristiek voor de\nmanier en den smaak van de schrijfster om hier niet met haar\neigen woorden te worden medegedeeld —:\n//vMogen wij ons voorstellen als mijnheer en mevrouw Wagenberg,\nook uit Amsterdam. We hebhen," zoo gaat hij ongedwongen\nvoort, ,/ZOoals gij u herinneren zult, tegelijk de belofte van huwelijkstrouw\nafgelegd."\n,/Nu Theo zich onder den naam Wagenberg aanmeldt verdwijnt\nde stroeve trek van het gelaat des anderen en met groote hoffelijkheid\nen niet minder losheid wordt zijn groet beantwoord.\nz///Ik ben Eeynolts, eerste boekhouder op het kantoor van Vermeulen\n& Co., u welbekend, vertrouw ik. Deze dame is mijne\nvrouw. Sedert eenige dagen zijn wij //den duffen stadswal ontweken"\nen gisteravond op den Brockenhaus aangekomen.\n;///Hij haalt de Génestet aan," denkt Constance en ziet met meer\ningenomenheid naar hem op."\nWelk een voorstelling! Die //ongedwongenheid" waarmede de\neen spreekt //van het afleggen der belofte van huwelijkstrouw," en\ndie vniet mindere losheid" waarmede de andere antwoord: ,/üeze\ndame is mijn vrouw"! En dan die zoogenaamde aanhaling uit de\nGénestet, ,/den duffen stadswal ontweken", welke Constance\'s ingenomenheid,\ndie toch al levendig genoeg bleek te zijn, nog vermeerdert\n! Doch zien wij verder.\nDe kennismaking wordt voortgezet. Hel jonge mevrouwtje lleynolts\ntoont zicli als een onbeduidend, luchthartig persoontje, die\nmet haar bef gezichtje niet ongaarne coquetteert. \'s Avonds wordt\ner op het Brockenhaus muziek gemaakt. Eeynolts heeft, behalve\nden zielvollen blik en den zwaren baard, welke Constance aan zielverwantschap\nhebben doen denken, nog een mooie stem, en mevrouw\nWagenberg zal hem accompagneeren. Eeynolts vertelt haar sprookjes\nvan den Harz, waarbij Constance hem ^onbewust vast blijft aanzien",\nen één bewondering is voor den man die zoo veel weet.\nHun blikken ontmoeten elkander telkens. ,/Een onuitsprekelijke\nweemoed overmeestert Constance. Het oude hartstochtelijke verlangen\ngrijpt haar aan naar dit éene hart, dat haar zou begrijpen\nen liefhebben."\nEn weder zullen hun wegen elkander ontmoeten. De Wagenbergs\nwonen zomer en winter buiten te Woudoord, en de Eeynolts huren\nvoor de zomermaanden een optrekje vlak in hun buurt. En nu\'\n\n204 LETTERKUNDIGE KBOSIEK.\nbegint eerst recht de strijd in Constance\'s hart. Beynolts heeft\nvan zijne zijde, uit de welsprekende blikken welke zij naar hem\nopslaat, de hem „verwante ziel" herkend, en als hij aan haar\ndenkt is het „met zonderlinge ontroering en weemoedige teederheid";\nmaar — tot zijn eer zij het gezegd — hij doet niets om dien hartstocht\naan te wakkeren. Integendeel, hij ontwijkt Constanee zooveel\nmogelijk. Intusschen woedt de strijd in beide harten voort; telkens\ndenkt men de vlammen te zullen zien uitslaan; telkens verwacht\nmen een hartstochtelijk tooneel. dat met een nederlaag of een\noverwinning zal eindigen — maar la scène a faire blijft uit.\nDe eenige, die zich een oogenblik vergeet en uit den band springt,\nis de goede Theo. Het lichtzinnige mevrouwtje Eeynolts weet hem\nmet hare coquetterie zoover te brengen, dat hij voor de verzoeking\nbezwijkt en — haar een kus geeft! Maar op hetzelfde oogenblik\nheeft hij al berouw, en, als een jongen die uit mama\'s provisiekast\nvan de confituren gesnoept heeft, komt hij deemoedig, neerslachtig\nbij zijne vrouw, haar alles vertellen en haar beloven dat het\nnooit meer zal gebeuren. En Constanee vergeeft hem. „Ik weet\ndat gij slechts in een oogenblik van opwinding gestruikeld zijt",\nzegt zij, terwijl zij zijn hoofd streelt.\nDie „strnikeling" van Theo is Constance\'s redding. Nu is er\nvoor beiden een goede aanleiding om voor goed Woudoord te verlaten\nen naar Amsterdam terug te keeren. Zoo geschiedt het —•\nmaar eerst zullen de „verwante zielen\'\' nog een laatste strijd te\nstrijden hebben.\nEen telegram van Theo, die te Amsterdam vertoeft, meldende dat de\noude Mevrouw Wagenberg ernstig ongesteld is, verhaast Constance\'s\nvertrek. Zij moet \'s avonds Woudoord verlaten en Reynolts zal haar uitgeleide\ndoen aan het station. Voor het laatst zullen zij samen zijn. Het\nzijn pijnlijke oogenblikken, die zij, ophet eenzame perron op en neer\nwandelende, doorbrengen. En als beiden stil voor zich heen blijven\nstaren, dan roept Keynolts op eens: „Mag ik u nog een sprookje\nverhalen, een laatste ?" En dan verhaalt hij van twee gelieven, die\nelkander van verre kunnen zien, maar door een diepe kloof gescheiden\nzijn. Die kloof is de kloof van den Plicht en wie haar wil\noverspringen gaat in de diepte te gronde." En terwijl hij spreekt\n„rukt-de geketende hartstocht in zijn borst aan zijne kluisters."\nConstanee is op het punt haar zelf bedwang te verliezen... maar\nde bel heeft reeds geluid, de trein zal vertrekken. . . Zij is weer\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 205\nzich zelf. Zij ziet op in zijn door lijden veredeld gelaat... „Ik\ndank u" fluistert zij, t/o, ik dank u. Vaarwel!" Een lange, innige\nblik, waaruit al hun lijden, al hunne liefde spreekt; één krampachtige\nhanddruk het is voorbij."\nIndien Johanna van Woude een weddenschap heeft aangegaan,\ndat zij een verhaal zou schrijven vol hartstocht, waarin niet alleen\ngeen enkel hartstochtelijk tooneel te vinden zou zijn, maar zelfs geen\nhartstochtelijk woord over de lippen van een enkel der personaadjcs\nzou komen, dan heeft zij die weddenschap glansrijk gewonnen. Wij\nhebben allen eerbied voor het talent, waarvan zij bij het overwinnen\nvan die moeilijkheid blijk gaf. Maar — wij vragen verschooning\nvoor de oneerbiedige vergelijking waar het een werk\ngeldt, waarvan wij de erustige bedoeling behooren te waardeeren — bij\nhet verhaal van dien hartstocht, die zich niet uit wil spreken, maar\nzich enkel door lange blikken, teedere en krampachtige handdrukken,\ndoor blozen of bleek zien verraadt, is het ons soms te moede,\nbevangt ons hetzelfde onbevredigende gevoel als bij het zien van\neen pantomime. Wij zijn geneigd Constance en Reynols toe te roepen\n: ^maar spreek u dan toch uit! Of meent gij dat de noodlottige\nhartstocht, waaraan gij ten prooi zijt, u minder zwaar verteert,\nomdat gij ze niet in woorden uit ?"\n,/Het is voorbij. De laatste strijd is gestreden," heeft de schrijfster\nons in de laatste bladzijde van haar novelle verzekerd. Maar\nwij gelooven er niets van. De eerste keer dat het Noodlot — de\nuverwante zielen" spreken nog al eens van het Noodlot, die F . .atalité,\nwaarop la belle Helene zich ook beriep ter verklaring van hare\n^cascades\'\'! — de eerste keer dat het Noodlot hen weer bij elkander\nbrengt, staan wij voor niets in.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|