*Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen ARTICLE

Title *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Is same as work *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Author Marius Buys
Reference
Place
Date 1875
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ["HOoms (link + codes) XEX 12; XOX 13; XOX 14; XGX 17; XOX 17; XEX 19\n\n[p. 11]\n\t\n\n De Moderne Judith. Allerhandebundeltje door Mina Kruseman (Stella Oristorio di Frama) Cantatrice. Dordrecht. J.P. Revers.\n\n‘Ik wist wel, zegt Mina Kruseman op bladz. 156 van het hierboven genoemde bundeltje, dat men in studentensteden begrip heeft van debuteeren.’ Hoe heeft men dit in studentensteden, met name te Leiden, getoond? M.K. zegt het ons: Door ‘partij te trekken voor eene pasbeginnende artiste, door haar (M.K.), bij monde van den heer Du Rieu, lof toe te zwaaien wegens hare gehouden lezing.’ En als nu te Leiden, in plaats van M.K., met hare fraai gestileerde en belangwekkende lezing, eene dame opgetreden was als voorlezeres, handelende over een vervelend onderwerp, op eene vervelende en slechte manier, en de heer Du Rieu, de smaakvolle en degelijke criticus, had deze dame eens duchtig doorgehaald over haar roekeloos bestaan om daar onbeslagen op het ijs te komen, zou men dan te Leiden getoond hebben, niet te weten wat debuteeren is? - Bij het schrijven harer lofspraak op Leiden heeft M.K. de gave der distinctie, die zij, en terecht, op zulk een hoogen prijs stelt, een weinig begeven, naar ik meen. Begrip hebben van debuteeren heeft zij verward met: begrip hebben van hetgeen eene verdienstelijke debutante toekomt. Ik hoop, dat zij dit inzien zal en, dat zij mij niet beschuldigen zal van volslagen onverstand ten aanzien van de eischen, die men aan eene debutante stellen mag, wanneer ik, onder het bespreken van haar Allerhandebundeltje, welks uitgave als 't ware de slot-acte vormt van haar letterkundig debuut in Nederland, mij eenige aanmerkingen daarop veroorloof.\n\nIk behoef mijne lezers niet bekend te maken met den inhoud van het Allerhandebundeltje. Deze zal wel meer algemeen dan die van eenig ander product onzer pers bekend zijn. Men weet dus ook, dat die inhoud geheel in overeenstemming is met den titel van het boek. Allerhande, ja, is er in. Toch is er een draad, die de vele stukken en stukjes, welke er in voorkomen, verbindt. Deze draad is het denkbeeld, dat M.K. geheel bezielt: de noodzakelijkheid van de emancipatie der vrouw. Hare uitvallen over het gemis van kunstzin in Nederland, in den brief aan de Kunstbode,\n\t\n[p. 12]\n\t\n\nen andere passages, staan met haar hoofddenkbeeld in zooverre in verband, dat zij gedeeltelijk het gevolg zijn van de ervaringen die zij opgedaan heeft, toen het haar streven was hier te lande als kunstenares te debuteeren. De fragmenten van dagbladartikelen, die zij in kwistigen overvloed op hare lezingen in brieven doet volgen, met hare aanteekeningen daarop, moeten dienen om den lezer een denkbeeld te geven van de wijze, waarop haar debuut als voorlezeres, m.a.w. haar werkdadig streven om zich te emancipeeren, beoordeeld is door de tolken der openbare meening en om hem in staat te stellen de bedenkingen te waardeeren, die zij tegen deze artikelen heeft, welke bedenkingen met hare hoofdgedachte meerendeels in nauw verband staan. Zoo is er in de verscheidenheid toch ook eene zekere eenheid en door te zorgen, dat deze niet in het Bundeltje ontbrak heeft de schrijfster getoond, dat zij bekend is met de eischen, die men aan een auteur mag stellen. Zij heeft dit ook en vooral getoond door de zorg, dien zij besteed heeft aan den stijl van hare lezingen en andere ontboezemingen. Haar stijl - ik gaf het reeds te kennen - is keurig. Juister ware het misschien te zeggen: haar stijl is krachtvol en toch fijn beschaafd, natuurlijk en waar. Het is een waar genot M.K. te lezen XEX. Dit geldt vooral van de twee schetsen, die het eigenlijke lichaam van het bundeltje uitmaken, hare lezingen. De brieven aan Betsy Perk zijn te veel doorspekt met Fransche uitdrukkingen om geheel in dezen lof te mogen deelen. M.K. zegt wel, dat zij niet tegen het gebruik van vreemde uitdrukkingen is, doch dit verhindert ons niet om het overmatig gebruik er van af te keuren in een Hollandsch auteur. Dàn alleen is het gebruik van vreemde uitdrukkingen goed te keuren, als wij het begrip, dat deze weergeven moeten, niet juist of slechts door breede omschrijving kunnen vertolken. Behalve deze, heb ik nog enkele andere vlekken gevonden in het fraaie kleed, waarin M.K. hare gedachten aan het publiek ten beste geeft en die juist omdat het kleed zoo fraai is niet onopgemerkt kunnen en mogen blijven. Op blz. 32 vind ik gesproken van vriendschappen en elders van opvoedingen, in strijd met ons taalgebruik. Op blz. 69 laat M.K. Dr. Heisterman zeggen ‘dat hij niet eens uit zijn vel sprong’, alsof het uit zijn vel springen\n\t\n[p. 13]\n\t\n\nmaar een kleinigheid moest heeten. - ‘Elke slag van uw hart vraagt grootheid’, zegt de gewonde graaf tot zuster Norah, die hem zoo liefdevol verpleegt, terwijl bedoeld is: spreekt van grootheid, of vraagt bewondering voor uwe grootheid. - Dr. Heisterman laat zij (blz. 68) verklaren, ‘dat hij bewondert al wat leelijk was’, alsof de leelijke hond, met het oog waarop hij dat zegt, al het leelijke van de schepping in zich vereenigde. - In den brief aan de redactie van de Kunstbode, waarin zij Nederland beschuldigt van onverschilligheid, ja van vijandschap ten aanzien der kunst, vinden wij twee leelijke zinnen, die ons zenuwachtig maken door de gejaagdheid en overlading, die hun eigen is en ons in 't onzekere laten omtrent hunne bedoeling, terwijl bij 't voorlezen van den eerste eene ontzaglijke hoeveelheid adem noodig is XOX. Het zijn de zinnen welke wij lezen op blz. 43 en blz. 45. De eerste luidt aldus: ‘Een gouden anker houdt de dobberende massa vast, die, uit zwakheid vereenigd(,) krachtig is en weerstand biedt aan wind en golven, en de alleenstaande, verspreide, zelfstandige wezens werken voor niet in de eenzaamheid, waarin zij uitsterven zonder opgemerkt te worden, vóór dat een geraamte gevonden wordt door de zoekers, die de wringers en de buigers, en de plooiers halen om het met de voegers, wankelaars en weifelaars op te nemen, tot manequin te maken, in een harlekijnen-pak te steken en op een gouden piedestal te plaatsen, waarop het voortaan prijken zal met algemeene goedkeuring, ter eere van de groote Natie(,) die verdienste zag in een hoop oude knoken en genie bekroonde met een harlekijnen-pak op een klomp ongangbaar goud.’ Is het smaakvol, vraag ik, is het juist, hetgeen er overblijft van het leven en werken der groote geesten een geraamte te noemen, een hoop oude knoken? Blijft niet juist datgene over van een genie, waarin het zijn kracht en zijn adel heeft nedergelegd? Plato's werken, Rembrandts schilderijen, Bachs composities - oude knoken! En wat mag toch het harlekijnen-pak zijn, waarin de nakomelingschap de geraamten der genieën steekt of, zooals M.K. ook zegt, waarmede zij die bekroont! De bedoeling zal zijn, dat de groote geesten eerst tot een soort van karikaturen gemaakt worden, alvorens de hulde van het\n\t\n[p. 14]\n\t\n\nnageslacht te ontvangen. Is het regel, dat aldus met de groote geesten gehandeld wordt? Geen regel, maar uitzondering. Volslagen duister is het beeld van een klomp goud, - ongangbaar goud - waarop het geraamte der genieën geplaatst wordt. Evenmin weet ik aan welke werkelijkheid het beeld beantwoordt van de zoekers naar de oude knoken der genieën, die de wringers enz. halen om ze met de voegers enz. op te nemen, enz. Deze zoekers kunnen niet anders zijn dan de beoefenaars van de geschiedenis der kunst. Waar heeft M.K. dezen ooit hulp zien vinden bij hunne aan de nietigheid en den oogendienst verkochte tijdgenooten? Hing van hulp dezer laatsten het bekend worden af van hetgeen de genieën ons nagelaten hebben, ik vrees, dat wij weinig grootheden uit het verledene op piedestallen, allerminst op gouden piedestallen, zouden geplaatst zien. - In den tweeden zin, op blz. 45, wordt met het oog op het miskend genie gezegd: ‘Toch leeft 't nog, al is 't maar half. - 't Leeft nog in den man die zwijgt. - En mogelijk is zijn zwijgen slapen, droomen, idealen vormen, scheppen(,) reuzenbeelden(,) engelrein(,) omringd van kleuren(,) onbestaanbaar schoon(,) in een licht dat verblind en duizelen doet, bezwijmen zelfs voor een wijl(,) en dan kracht geeft tot strijden, tot werken, tot roemen in een tonenvloed van 't geen penseel noch woord kan schetsen!’ De reuzenbeelden, omringd van kleuren, onbestaanbaar schoon in een licht, dat kracht geeft tot roemen in een tonenvloed, dit alles klinkt ongetwijfeld zeer verheven, maar te vergeefs zoeken wij naar den zin van die klanken. M.K. duide het mij niet ten kwade, dat ik haar ‘onbestaanbaar’ verhevene lyriek kortweg onzin noem XOX. Het is voorzeker niet toevallig, dat deze ongelukkige frasen beiden voorkomen in den brief aan de Kunstbode, wel bekend door de polemiek, waartoe hij aanleiding gegeven heeft in onze dagbladen. In dien ganschen brief speelt de frase de hoofdrol, klinkklank moet in den regel goed maken wat aan het gehalte der gedachten ontbreekt. Op gevaar af van M.K.'s toorn ook tegen mij gaande te maken, herhaal ik, wat onderscheidene harer beoordeelaars reeds hebben gezegd: Die brief vloeit over van onwaarheid en overdrijving. Kunst en Nederland = licht en duister, wit en zwart, ziedaar het thema dat in dien brief uitgewerkt\n\t\n[p. 15]\n\t\n\nwordt, en wel op de bespottelijkste manier. Bijvoorbeeld: ‘Overal vindt men gevierde Nederlandsche artisten, behalve in Nederland.’ Een oogenblik lang dacht ik, M.K. verstaat onder artisten alleen musici. Zij spreekt immers een paar regels verder van onzen koning, ‘die op eigen kosten de stervende Kunst in leven tracht te houden’, en de koning zorgt voornamelijk voor de opleiding van toonkunstenaars. Doch uit het vervolg wordt het openbaar, dat de briefschrijfster het oog heeft op kunstenaars in het algemeen en ook schrijvers daartoe rekent. Dus er zijn dan in Nederland geen gevierde Nederlandsche artisten! Verhulst, Richard Holl, Dunckler, Jozef Israëls, Bosboom en zijne vrouw, Cremer, Beets, Potgieter enz. enz. zijn in den laatsten tijd allen verhuisd omdat zij hier zoo werden miskend en geminacht. Zij staan wel te boek als in Nederland woonachtig, doch dit is van hunne zijde alleen een maatregel van voorzichtigheid. Mochten ze op hun ouden dag eens tot de armenkas vervallen, dan hebben ze ten minste een domicilie van onderstand. - ‘Er is een tijd geweest, waarin ons landje groot was door kunsten en wetenschappen - door wat anders zou het ook groot kunnen zijn?’ vraagt M.K. De vrijheidszin van ons volk, zijn geloof, de heldenmoed tegen den machtigen vijand aan den dag gelegd, de wakkere en schrandere staatslieden, de stoute zeevaarders, de kloeke zeehelden, die het heeft bezeten, zullen wij dus voortaan maar buiten rekening laten als wij onze kinderen en jongelingen met ons grootsch verleden bekend maken. - Kunst en genialiteit zijn voor M.K. ware afgoden geworden. Genie en kunst zijn volgens haar niet alleen de schoonste, de reinste kinderen onzer schepping, maar bovendien bij uitnemendheid in staat de wedergeboorte van een volk tot stand te brengen. Waarlijk? Wat is er van Italië geworden na de 16de eeuw ondanks al den kunstzin en de genialiteit, die er in de 15de en 16de eeuw hebben gebloeid? Welke macht heeft de Germaansche volken de eerste rol doen spelen in de wereld na de 15de eeuw; welke macht heeft ons vaderland, het kleine land, groot en gezegend gemaakt? Was het niet de zedelijke ernst, de toewijding des harten aan het reine en goede, door de Hervorming wakker gemaakt in de harten? S. Smiles heeft opgemerkt, dat de bloeitijd der\n\t\n[p. 16]\n\t\n\nkunst dikwijls samenvalt met het verval der natiën. Hij wijst op Griekenland, welks verval begon in het tijdperk toen daar de heerlijkste kunstwerken in 't leven werden geroepen, op Italië, sedert Michael Angelo en Titiaan een der ongelukkigste landen van Europa, op Vlaanderen, waar de kunst bloeide toen de burgerlijke en staatkundige vrijheid geheel aan banden lag en het volk gebogen ging onder het juk der Spaansche dwingelandij. Zonder nu het verval der volken aan den bloei der kunst toe te schrijven, zien wij toch in het samengaan van deze verschijnselen het bewijs, dat de kunst op zich zelve niet bij machte is een volk te verjongen en het met nieuwe levenskracht aan te gorden. Op onze hulde, ja, hebben het genie en de kunst aanspraak, maar men wachte zich voor eene afgodische vereering! Hooger dan de kunst en het genie sta in onze schatting het zedelijk beginsel, de zelfbeheersching, de eerbied voor het heilige, de zelfverloochening, de liefde. Van deze alleen is verhooging van volkskracht te verwachten op elk gebied des levens. Wee der kunst, wee het genie, wanneer zij geen rekening houden met het zedelijk beginsel! In dienst van de zinnelijkheid zullen zij een vloek, in plaats van een zegen zijn der volken.\n\nDoor hare overdrijving en onwaarheid laat M.K.'s filippica over Nederlands gebrek aan kunstzin ons koud. Wanneer zij gebleven ware binnen de perken der waarheid en billijkheid dan had de fiere schrijfster nog genoeg te kastijden gehad. Niet zonder vrucht zal zij kennis gemaakt hebben met het stuk, dat de Gids van het vorige jaar heeft versierd ‘Holland op zijn Smalst’ getiteld. Ziedaar de manier om hetgeen Holland te kort komt in kunstzin en waardeering van het genie aan te wijzen en de schuldigen te kastijden.\n\nOok de Nederlandsche critiek staat bij M.K. in een slecht blaadje. De meeste van de courantenartikels, die zulk een groot aantal bladzijden van het bundeltje vullen, moeten dienen om te doen zien, hoe dwaas men in Nederland critiseert, hoe stout het parti pris, de oppervlakkigheid, de leugengeest op dit gebied den scepter zwaaien. Het is mogelijk, dat dit in vele der artikelen over M.K.'s lezingen werkelijk het geval is. Doch dit zoo maar kortweg van de critiek in het algemeen te zeggen, is toch wel wat al te kras. Dat onze dagbladpers, hare beste vertegenwoordigers, zich vol-\n\t\n[p. 17]\n\t\n\nstrekt niet door parti pris ten aanzien van dames, die zich feitelijk emancipeeren, laten leiden, is gebleken uit de hulde die zij gebracht hebben b.v. aan mevrouw Schneider, mevrouw Sperzi, aan mevrouw Kleine-Gartmann XGX. Wellicht zouden de meeste oordeelvellingen over M.K.'s optreden ook wat vriendelijker geweest zijn, wanneer dat optreden met wat minder gerucht had plaats gehad, en wanneer zij niet al haar best gedaan had door hare barsche oordeelvellingen, om de openbare meening tegen zich in te nemen. Ook vraag ik: zijn dagbladartikelen, vaak haastig gesteld, onder den indruk van het oogenblik, zonder dat hunne schrijvers behoorlijk tijd hebben zich rekenschap te geven van dien indruk en dien nog eens kalm te overwegen, zijn zoodanige dagbladartikelen aan te merken als maatstaf waarnaar men de critiek in ons vaderland beoordeelen moet? Zou het ook billijk zijn, met M.K.'s bitse en scherpe uitvallen voor ons, te zeggen: ‘ziet, zoo zijn nu de dames, die zich emancipeeren willen’ en den staf te gaan breken over de meerderheid van haar, die dit doel nastreven? Voorzeker niet. Wij zien in die uitvallen liever een bewijs, dat zelfs begaafde vrouwen, die voor een edel denkbeeld ijveren, door ondervondene teleurstellingen verbitterd kunnen worden en op critisch gebied treurig aan het dolen kunnen geraken. XOX\n\nIk laat nu de omlijsting daar, om mij bezig te gaan houden met het lichaam van M.K.'s boek: de twee lezingen, haar eigenlijk artistiek debuut in Nederland. Schetsen en satyres wil zij de lezingen genoemd hebben, geen novellen. Ik zal mij dus wachten voor de fout, die zij aan sommige harer beoordeelaars te last legt, van namelijk een verkeerden maatstaf aangelegd te hebben bij hunne critiek. Als schetsen, satyres, als in beeld gebrachte, gedramatiseerde critiek van den ellendigen toestand der vrouw in onze hedendaagsche samenleving wil ik de lezingen dus beschouwen. De afspiegeling, de schildering van de levende werkelijkheid moet dus de plaats vervangen van het betoog, de redeneering.\n\nNiet allereerst voor hare beelden, maar voor het doel, waarmede zij die geteekend heeft, vraagt M.K. onze belangstelling. Dit neemt evenwel niet weg, dat, zij eenmaal levende, handelende personen tot spiegel van hare gedachten kiezend, die personen handelende, levende wezens moet laten blijven; dat hare schetsen geen mixtuur mogen worden van\n\t\n[p. 18]\n\t\n\ndramatische schildering, redeneering, betoog en declamatie. Toetsen wij aan dezen eisch M.K.'s lezingen, dan beantwoordt de eerste er behoorlijk aan; de tweede slechts ten halve. M.a.w.: ‘Uit het leven van een doctor’ is uit een artistiek oogpunt te verkiezen boven ‘De Zusters’. Heisterman noch Viola declameeren, houden vertoogen en redeneeringen. Zij handelen. Zij leven. Zij openbaren hunne hartstochten, hunne aandoeningen. Zij oefenen invloed op elkander uit. Ook hunne gedachten, hunne woorden zijn daden: zij vertegenwoordigen lijden of vreugde. Een stuk, neen, twee belangwekkende stukken menschenleven liggen voor ons. Het denkbeeld van M.K.: de vrouw lijdende onder de gril en de luim, onder de grenzenlooze zelfzucht van een man, is in waarheid vleesch en bloed voor ons geworden.\n\nDe Zusters zijn meer bepaald bestemd om het lijden der vrouw onder onze maatschappelijke toestanden en den strijd van haar, die zich emancipeeren wil, te dramatiseeren. Deze bestemming wordt door het opstel echter slechts ten halve vervuld. De handeling, het leven speelt er eene ondergeschikte rol in, de declamatie, de redeneering de hoofdrol. In welke omgeving wij Norah, de heldin van het stuk, ook zien, in den kring harer zusters, in het bijzijn van de lijdende Mathilde, aan het ziekbed van den gewonden graaf, in het salon van Emma, - altijd hooren wij haar declameeren en redeneeren over de emancipatie der vrouw. Zij zegt, dat zij lijdt onder de toestanden van het huisgezin en de samenleving, doch wij zien haar niet lijden. Alleen aan 't ziekbed van den graaf zien wij haar werkdadig ijveren en worstelen voor het denkbeeld, dat hare ziel vervult. Van hetgeen zij in Amerika hiervoor geleden en gedaan heeft krijgen wij slechts het verhaal niet de schildering.\n\nDit gedeelte van M.K.'s debuut is dus, uit een artistiek oogpunt beschouwd, minder gelukkig. Ik wensch echter niet blind te zijn voor het voortreffelijke, hetwelk ook deze schets bevat en waarin der kunst gegeven wordt wat haar toekomt. Behalve den reeds genoemden keurigen stijl reken ik hiertoe: den lossen natuurlijken toon der samenspraken, de geestdrift, de warmte, den gloed die er in Norah's woorden tintelen en ons dwingen tot luisteren, ook dan wanneer wij het niet met haar eens zijn, en dikwijls gevoelen wij ons gedrongen protest\n\t\n[p. 19]\n\t\n\naan te teekenen tegen Norah's beweringen. Norah is door M.K. ongetwijfeld onder het hart gedragen, toen zij vervuld was met de gedachten en gevoelens, welke zij in haar brief aan de Kunstbode ontboezemd heeft. De overdrijving, de onwaarachtigheid zit het geestelijke kind van M.K. in merg en bloed. Men oordeele: ‘Er zijn goede mannen, maar zij trouwen met Emma's (nietige Emma's). - Mathilde, de mismaakte, kan niet leven voor eene gelukkige toekomst. - Onze maatschappij een prullenmaatschappij. - Trouwen of bedelen moet de vrouw, wil zij geacht worden in de maatschappij. Als zij denkt en werkt wordt zij veracht. - Met kinderen, indien zij die kreeg, zou Norah niets anders weten aan te vangen dan de jongens onder hen soldaat te laten worden en de meisjes op te voeden tot zielen die wachten op een man. - De mannen zijn per se liefhebbers van den oorlog. - De vrouwen per se tegenstanders er van. - Genoeg. Die de onvolmaaktheden van het heden wil schetsen met het oogmerk een betere toekomst voor te bereiden moet vóor alles waar zijn.\n\nHad M.K. hare pen altijd in dienst gesteld van de waarheid, had zij, die zoo geweldig de geeselroede kan zwaaien, die geeselroede allereerst gezwaaid tegen haar eigen zwakheden, welk een invloed zouden dan hare welsprekende woorden hebben ter hervorming van zoovele verkeerdheden als waaraan de maatschappij nog lijdt! Welk een uitnemende hulp zou dan deze krachtvolle vrouw zijn voor zoovele mannen die met haar van geestdrift blaken voor de verheffing en de veredeling der vrouw, voor de ontwikkeling van hare rijke gaven ten dienste der samenleving.\n\nMoge zij, die nu nog verbitterd is door hare worstelingen en teleurstellingen, eenmaal deelen in het voorrecht van de edelste voorgangers der menschheid, voor wie de teleurstelling en de beproeving, de strijd en het lijden eene leerschool is geworden van ware levenswijsheid, levensernst en levensmoed eene leerschool, waarin hun karakter is geadeld, hunne kracht niet alleen verhoogd, maar ook geheiligd is.\n\nVoor alsnog begroeten wij in M.K. alleen eene gewenschte aanwinst voor onze letteren. XEX\n\n \n\nNoordscharwoude.\n\nM. Buys.\n(dbnl)"]
In this reception

No persons found

Via received works
De moderne Judith, allerhandebundeltje Wilhelmina J.P.R. Kruseman