*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Unknown journalist (to be identified)
Reference
Place
Date 1840
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['name journalist: DIXI\n\n(Via scriptie Francien Petiet, UvA, 2002 – jws 11 05)\n\n[p.304]\nJAN HOPKINS, GEWIGTIGE WAARHEDEN IN DEN VORM\nVAN VERTELSELEN. Uit het Engelsch van Mevr.\nMarcet, Schrijfster van de Gesprekken over Staathuishoudkunde,\nenz. Met Voorrede en Bijvoegsel\nvan Prof. H. W. Tydeman. Te Utrecht, bij Robcrt\nNatan, Academie-Boekhandelaar. 1840.\nWas het eenc vox in desertis, de stem, die zich in den vorigen\nJaargang van den Gids verhief tegen vertalingen, welke als nutteloos\nachterwege hadden kunnen blijven, of is het hierboven vermelde\nWerkje een antwoord op de vraag, aan Prof. TYDEMAN gedaan\nin de beschouwing van Prof. SENIOR\'S Grondbeginselen der Staathuishoudkunde\n, te Leiden bij LUCHTMANS in 1839 uitgekomen,\nof menschen van eene wetenschappelijke opleiding de Engelschc\nen Fransche talen niet kunnen verstaan, dan of Z. H. G. geene\nnuttiger werkzaamheden kon aangrijpen,- dan de bezorging eener\nvertaling? Wij durven hier niet beslissen; maar één ding is\nzeker: wanneer ik mijne boeken langs de rij af naga, is het\naantal vertalingen , door Prof. TYDEMAN in het licht verschenen,\nvrij aanzienlijk. Gelukkig is hier de regel: Pater est, quem\nnuptiae demonstrant,\' niet ten volle toepasselijk ; want al leest\ngij op den rug of het titelblad: Vit het Fransch, of Vit het\nEngelsch, door Prof. u. w. TYDEMAN, ZOO geven de Voorreden toch\ndadelijk de verzekering, dat het boek slechts ten name staat van Z.\nH. G., maar dat men de vci taling verschuldigd is aan dezen of genen\nvriend, meermalen nog aan eene kundige vriendin, op aanraden\neener beschaafde en verstandige viouw,en dan zijn de\nnoten , de voorrede en het bijvoegsel van Z. H. G. zelvcn.\nWij noemen dit gelukkig, omdat wij het beneden de waardigheid\nvan eenen Uooglceraar achten, zich bij voorkeur bezig\nte houden met de vermeerdering der Letterkunde, door vertalingen\nte bezorgen, hoewel het zeker aan den anderen kant vreemd\nis, achter op een boek te lezen, b. v.: SEMOR, Grondbeginselen\nder Staathuishoudkunde, door Prof. TYDEMAN, en op de eerstvolgende\n- bladzijde te vernemen , dat de vertaling niet eens het\nWerk van Z. H. G. is.\nWat nu de overzetting van het hierboven aangekondigde Werk\naangaat, daarop is in vele opziglen toepasselijk, wat omtrent\nSEMOR\'S Grondbeginselen in den Gids vroeger is gezegd. Wij\nwillen dit niet herhalen, maar verwijzen onze Lezers daaromtrent\nnaar de N° 9 en 10 van den Gids, Jaargang 1839. —\n[p. 305]\nEene omstandigheid, wij erkennen het gaarne, zou voor de vertaling\nvan de Getcigtige Waarheden in de üollandsche taal kunnen\npleiteu, en deze ligt in\' den inhoud van het Werk en het kleed,\nwaarin zich de daarin vervatte denkbeelden aan het publiek vcrloonen.\nDe titel belooft Getcigtige Waarheden, en voorzeker de\ninhoud voldoet aan de belofte; wij vinden gewigtige waarheden\nuit het gebied der Staathuishoudkunde. En welke? Meestal zoodanige,\ndie niet alleen belangrijk zijn voor Staatslieden, voor Geleerden\n, voor menschen van eene wetenschappelijke vorming, maar\nook voor lieden van de mindere klassen; voor de laatsten vooral, of\nlaat mij liever zeggen voor allen, die niet genoegwetenschappelijk\nzijn , om de Staathuishoudkunde als wetenschap te beschouwen\nen te waarderen, vinden wij belangrijke lessen en wenken, juist\nom ze voor ieder begrijpelijk te maken , in den vorm van vertelselen\nin het Werk opgenomen. Dat er nu vele Hollanders zijn,\nongeschikt onv beginselen, uit de Staathuishoudkunde ontleend,\nen wetenschappelijk voorgesteld,, te begrijpen, eri dat een aantal\nonder hen de Engelsche of Fransche talen niet verstaat, lijdt\nwel. geen\', twijfel, en de vertaling kan dus in zooverre nuttig\nzijn. Maar het is eene andere vraag, of men met de uitgave,\nzoo als zij daar ligt, geheel het doel heeft bereikt? of die uitgave\nalzoo wenschelijk was ? Opregt gesproken , wij geloovcn\nhet niet. Het. Werkje is geschikt, om populair te zijn, en bevat,\nzoo als wij reeds opmerkten, heldere begrippen eenvoudig voorgesteld\n; in één woord, Gewigtige Waarheden, vooral voor\nmenschen, die met den arbeid hunner handen het brood moeten\nverdienen. Wil men het nu vertalen, om dezen de gelegenheid\nte verschaffen nut te hebben uit hetgeen hier te leeren is,\ndan juichen wij de vertaling en verspreiding toe; maar thans\nis het vertaald uitgegeven, en verkrijgbaar gesteld voor zulk eenen\nhoogen prijs, dat alleen zij het kunnen aankoopen, die meer\nbemiddeld zijn, met andere woorden, die geene vertaling van\n•noode hadden: want deze hebben bijkans zonder uitzondering\neene betere opvoeding mogen genieten; zij zijn meestentijds in\nstaat gesteld de meest algemeene talen te leeren, de talen, die\nbij eene eenigzins beschaafde opvoeding noodwendig bekend zijn;\nvoor hen doet het dus ter zake weinig af, of zij eene waarheid\nlezen in het Engelsch , Fransch of in het Hollandsen :. zij\nkunnen er altijd hun voordcel mede doen; voor hen zijn dus\nen vertaling en uitgave doelloos; zij zijn het evenzeer voor de\n• handwerkslieden, enz. wegens den hoogen prijs.\nHartelijk welkom zal het ons zijn, indien men een middel\n[p.306]\nmogt vinden, waardoor de grootste verspreiding mogelijk weid;\nwant menigeen zou meer tevreden zijn met den loop der tijden;\nmenigeen, die nu mort, zijne omstandigheden uit een beter\nstandpunt beschouwen, en vooral zouden vele huisvaders in tijds\nzorg dragen maatregelen aan te wenden, waardoor hunne huisgezinnen\nvoor zware rampen, voor armoede en ellende bewaard\nwerden. Wij bevelen deze bedenking aan de overweging van\nal diegenen aan, welke, door de betiekking, waarin zij staan,\nhet meest kunnen bijdragen tot het algemeerie nut.\nEn nu nog een woord over het deel, dat Z. H. G. Prof. n. w.\nTYDEHAN aan de uitgave heeft gehjd. Wij spreken hierover, omdat\nwij den naam van Z. H. G. op het titelblad vermeld vinden.\nZ. 11. G. voegde een begin en een einde bij het Werk ,\neene Voorrede en een Bijvoegsel. De Voorrede is reeds genoeg\nbekend; wij zullen ons bij het Bijvoegsel bepalen. Wij betreuren\nhet te moeten zeggen : het heeft weinig, ja al te weinig te beteekenen.\nWanneer een Hoogl. een Werk , onder zijn patrocinium\nuitgekomen, aanbiedt, het, als ware het, verrijkt met zijne\naanteckeningen, bijvoegsels, enz., dan mag men daarvan toch\niets verwachten; en hier, wat vindt gij hier? Wanneer men het\nboek gelezen heeft, en dit doet men met genoegen, is het even\nalsof men, in een becstcnspel gekomen zijnde, de geheele menagerie\ndoorgeloopen\' en met elk dier kennis heeft gemaakt, en\ndaarna de uitlegger begint te verhalen, dat men hier eenen leeuw,\ndaar cenen tijger, en weder wat verder eene slang ziet. »Exncusez\nla comparaison." Het is hier niet anders. Men leest het\ngeheele boek door; men vindt bij den aanvang van elk Hoofdstuk\nof van elke vertelling den inhoud en den vorm tevens vermeld\n, en wanneer men dat alles duidelijk voorgesteld ziet en\nbegrepen heeft, vindt men in het Bijvoegsel al zeer weinig meer,\ndan de verklaring , dat men in de eerste vertelling dit, en in\nde tweede wat anders heeft gelezen; een paar aanmerkingen\nlegen Prof. CHERBDLIEZ en eene aanhaling uit c. PAAPE: »De Bantaafsche\nRepubliek" enz. uitgezonderd.\nKon het boek niet anders uitgegeven worden, dan Iovis sub\naegide tutus, met den naam van Prof. TYDBUAN op het titelblad,\ndan hadden en Voorrede en Bijvoegsel gerust achterwege kunnen\nblijven. Wij zullen ons thans getroosten een kort verslag te geven,\nen ons wezenlijk verblijden, indien wij op deze wijze middellijk\nde oorzaak mogten zijn, dat het boek door velen gelezen\nwicidc. Velschillend zijn de onderwerpen, die daarin behandeld\nworden; maar omtrent alle moeten wij verklaren heldigital\n[p. 307]\ndere begrippen, juiste inzage in zaken, eenen echt vrijzinnigen\ngeest gevonden te hebben. Het geheel bevat tien onderdeelen ,\nwaarvan negen vertellingen van Mevr. MABCET, en het tiende het\nBijvoegsel van Prof. TYDESUJI inhouden.\nHet eerste Hoofdstuk, of de eerste vertelling, draagt tot opschrift\n: De Rijken en Armen, of de dienstvaardige Toovergodin.\nTe regt zegt Prof. TYDEHA;» in zijne Aanmerking, dat daaruit\nte leeren is: 1°. Dat de armen leven van den overvloed deirijken;\n2°. Dat de geringere stand doorgaans nog gerijfclijkhcden\nboven het volstrekt noodwendige heeft; 3°. Het onderscheid\ntusschen schadelijke en onschadelijke weelde, tusschen ruimte\nvan uitgave eu verkwisting, welke laatste eerst de rijken zelve\nen daarna de nijvere voortbrengers verarmt, welker arbeid zich\nniet kan hervatten. De slotsom is, dat de belangen van armen\nen rijken niet uiteenloopen.\nDe tweede vertelling heet: Het arbeidsloon, vervolg van De\ndienstvaardige Toovergodin. Hier wordt aangetoond, dat eene\nverdubbeling van arbeidsloon geenszins voor den handwerksman\nnuttig en wenschelijk is, ten zij er eene natuurlijke oorzaak daarvan\ngevonden worde, b. v. ongemeene voorspoed; eensdeels,\nomdat daardoor eene verhooging in de prijzen der voortbrengsels\nontstaat, zoodat men met het grootere loon toch aan gecne meerdere\nbehoeften kan voldoen; anderdeels, omdat de verhooging\nder prijzen eene vermindering in de navraag veroorzaakt, waardoor\nde voortbrenging gedeeltelijk ophoudt, en dus een aantal\nwerklieden naar huis worden gezonden , terwijl tevens de fabrikanten\nen kooplieden hunne winsten verliezen. Gebrek en\nellende zijn er de gevolgen van, die op hunne beurt misdaad\nveroorzaken.\nIn de derde vertelling: De drie Reuzen, ziet men de krachtdadige\nhulp van water, wind en stoom in het voortbrengen, in\neene allegorische voorstelling voorgesteld. Prof. TYDEUAN zegt,\nbladz. 17Ü: nDeze fraaije ALLEGORIE geeft eene bevattelijke voornstelling\nvan — de leer der Natuurkrachten, bepaaldelijk van\nnhet nut, en de verschillende maat en evenredigheid van nut,\n»welke de wind, het water en het vuur (de stoom) toebrengen ,\ni) om de kracht der menschen te versterken of hun moeite te bensparen\n; en alzoo tot bevordering hunner productie van goedevren,\nen vermeerdering van levensgenot." Tevens wordt hierin\ngezegd, bl. 38 en 52: »Dat geld alleen te waarderen is als\nnmiddel om de dingen, die tot behoefte of genot strekken, op\n•oprijs te schatten en te kunnen aanschaffen."\n[p.308]\nDe vieide vertelling: uDe bevolking of de Oude Wereld, handelt\nover de vrccsselijke gevolgen van het onbedachtzaam aangaan\nvan huwelijken door hen, die geene. genoegzame middelen\nhebben van bestaan , waardoor het armoedige gedeelte der\nbevolking zoodanig vermeerdert, dat honger en ellende vroeglijdigcn\ndood veroorzaken. Die rampen brengen de bevolking alzoo\nmet geweld weder binnen de afgebakende\'grenzen terug.\nEen ieder behartigc deze les voor zich zelven, of rade ze anderen\nter behartiging aan.\nDe Landverhuizing of de Nieuwe Wereld: ziedaar het opschrift\nder vijfde vertelling, bevattende velschillende aanmeikingen over\nde landverhuizing, met de vermaning, daartoe niet over te\n£aan, dan na in staat gesteld te zijn aan cenige vereischten te\nvoldoen, en vooral geene overdrevene denkbeelden omtrent den\ntoestand van landverhuizers te ko stèren.\nBelangrijk is ook de inhoud der zesde vertelling : De Armenlax\nof de verraderlijke vriend. Wij zeggen belangrijk, ook voor\nHollanders, hoewel hier nog geene eigenlijk gezegde Armcntax\ngevonden wordt, en het onderwerp aangaande den onderstand\nder behoeftigen bij ons nog niet geregeld is; maar ook wij kunnen\ndaaruit leeren, welke de .rampzalige gevolgen zijn eener\nmededeelzaamheid, door geene wijsheid geregeld.\nWij erkennen gaarne, dat onze Landgenooten geneigd zijn ,\nom eene waarlijk Christelijke liefdadigheid uit te oefenen, en\nwij mogen deze vrij als eene der kenmerkende deugden onzer\nnatie beschouwen; maar wij willen aan den anderen kant niet\nontveinzen , dat wij meermalen huiverden bij eenig nadenken\nover de gevolgen der vrijgevigheid , waarvan de Couranten tegenwoordig\nde grootste blijken bevatten, omdat geven alleen\nwel voor een oogenblik kan helpen, maar op den duur telkens\ngrootere giften noodig maakt; omdat wij ook hier veeltijds\noverleg bij de liefdadigheid zien ontbreken, en wijsheid den onderstand\nslechts bij uitzondering regelt. Wilt gij allen, die uwe\nChristelijke liefde door uwe werken wènscht te toonen, weten,\nhoe noodig echter die wijsheid zij , leest dan de vertelling van\nde Armen-tax.\nMogt dat gewigtigc onderwerp ook hier te Lande meer van\nnabij beschouwd en onderzocht worden door mannen, bezield\nmet de imiige ovcituiging der grootschheid hunner taak, en\ntoegerust met de noodige talenten, om ze waardiglijk te volbrengen.\nZij zouden armen en rijken tevens cene weldaad bewijzen\n; want ngeven en ontvangen " zegt JO!V*THAK , Waarheid\n[p. 309]\nen Dioomen, bl. 167, nis als de regen. Dezelfde regen, die\nnfrischheid aan de aarde geeft, geeft helderheid aap den hemel."\nDe zevende vei telling behelst cene nieuwe variatie op een oud\nthema: het nut van de vermeerdering der productieve krachten\nder menscheu door werktuigen, onder den titel van: Eet invoeren\nder machines, of goedkoope en dure manufacturen. Zeer\njuist komen ous de aanmerkingen van Prof. TYDEJUH voor tegen\nden geleerden CIIEMIOLIEZ, in het Bijvoegsel; wij voor ons hadden\nechter gewenscht, dat JACKSON, de bestrijder der machines, zich\nhadde laten overtuigen, en op eene andere wijze werkzaamheden\nbadde gevonden, om reden, dat het Werk, en vooral ook dit\ngedeelte, geschreven is met oogmerk, om ook de mindere klassen\nomtrent hare wezenlijke belangen nader in te lichten; ingeval\nJACRSOK zich nu had laten overtuigen, en op eene andeie\nwijze gelegenheid had gevonden, om in zijne behoeften te voorzien,\nhadden zij daaruit kunnen leeren, dat men, bij een aanstaand\nophouden van deze of gene werkzaamheden, in tijds naar\nandere moet uitzien; dat men dan ook op andere wijzen het\nondeihoud kan vinden, terwijl zij, door het voorbeeld van JACKSON,\nin eene valsche stelling, in een-morren zonder gunsligen\nuitslag, gesterkt worden.\nDe Buitenlandsche Handel, of het Bruidskleed, het achtste\nverhaal, is verdeeld in drie onderdeelen : 1°. Ten betooge, dat\nde Buitenlandsche Handel, zelfs de vrije invoer van fabrikaten,\nniet welker voortbrenging de Natie zicli bezig houdt, ook voor\nhaar niet nadeelig is; 2°. Dat zelfs een dubbel voordeel daaruit\nvoortspruit; 3°. Terwijl het gezegde toegepast wordt op den invoer\nvan voortbrengsels en het in betaling geven of den uitvoer\nvan geld. —\nHet laatste: De koornhandel, of de prijs van het brood, is eigenlijk\neene voortzetting van het vorige verhaal, of liever eene\ntoepassing der daarin gepredikte beginselen omtrent vrijen handel\nin het algemeen op de vrijheid van den graanhandel, in\nonze dagen een gewigtig onderwerp.\nZiedaar den inhoud zoo kort mogelijk medegedeeld. Voorraad\ngenoeg, om ieder tot lezing uit te noodigen, die slechts\ncenigzins nadenkt over zijnen eigen\' maatschappclijken toestand;\nover dien zijner land-, zijner natuurgenooten. Uit alles, gij weet\nhet reeds, waarde Lezer! is ingekleed in den vorm van vertellingen.\nWie zich da ai bij eenen Roman voorstelt, als de Roos\nvan Dekama, als de Schaapherder, of de Graaf van Devonshire\nen andere, zal zich bij de lezing bitter teleurgesteld zien; och\n[p.310]\nneen! het zijn eenvoudige verhalen, vertellingen, allegorische\nvoorstellingen, niets meer. En dit is wijs, dit is veistandig.\nWare het boek een geheele Roman, het belangwekkende des\nRomans zou \'welligthet leeirijke verdrongen, althans voor den\nLezer minder in het oog vallende gemaakt hebbeu. Zoo als het\nnu daar ligt, is het Werkje geschikt voor Lezers van alle rangen\nen standen; en hoewel een wetenschappelijk gevormd mensch zeker\neene wetenschappelijke wijze van behandelen zal verkiezen boven\neene inkleeding in een verhaal, zal hij echter de duidelijkheid\nen eenvoudigheid, waarmede de gewigtigste onderwerpen\nbehandeld en voorgesteld worden, waai deren, en zich verheugen\n, dat ook zij, die armer van geest zijn dan hij, de hun gegevene\nlessen kunnen begrijpen.\nVertaling en stijl zijn goed; zij doen der kundige vriendin van\nProf. TYDEMAN eer aan. Alleen deed het ons leed, maar dat is\nbuiten hare schuld, dat JAN HOPKINS zich welcens wat veel het\nhoofd krabde ; hoewel dit in het dagelijksche leven meermalen\ngebeurt, grenst de gedurige voorstelling daarvan wel wat te veel\naan het triviale.\nWij wcnschcn hartelijk, dat onze Landgenooteu zich de gelegenheid,\nom ook in dit opzigt ware levenswijsheid op te doen,\nbijzonder mogen ten nutte maken.\n\nDIXI.\nAmsterdam, Maart, 1840."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
John Hopkins' notions on political economy Jane Marcet