*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Unknown journalist (to be identified)
Reference
Place
Date 1874
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Journalist: M.\nOn the translation by Christine Muller.\n\n[p.544]\n"Plicht en Roeping der Vrouw. Vrij bewerkt naar het\nEngelsch van Mrs. Ellis, door Christine Muller (Schrijfster\nvan Lief en Leed uit een kleine Wereld), Arnhem, van\nEgmond en Hewoelink, 1874.\n\n"Every man sbould have in him some considerable infusion of\n"feminine character; especially a novelist should have the delicate\n"perception, the sensibility to emotion and the interest in small\n"details, which only women exhibit in perfection. Indeed this is\n"so true, that there seems to be at present some probability that\n"the art of novelwriting will pass altogether into feminine hands.\n"It may be long before the advocates of woman\'s rights will con-\n"quer other provinces of labour." En wanneer Leslie Stephen, aan\nwiens Hours in a Library ik deze woorden ontleen, er dan bijvoegt,\ndat de vrouwen in Engeland al bijna het monopolie hebben vermeesterd\nvan de "immense novel manufacturing industry of England,"\ndan kan ik nauwelijks den wensch onderdrukken, dat het laatste\nook van ons land waar mocht zijn. Immers dan hadden wij toch\neindelijk eens iets meer degelijks genoten van de zoo natuurlijke\nbegeerte der vrouwen om onafhankelijk in de maatschappij op te\ntreden, dan die eindelooze en tot vervelens toe herkauwde beweringen,\ndat de vrouw in verstand en ijver met den man gelijkstaat.\nDie klagende zielen, welke nu in de rol van martelaressen den\nkostbaren tijd ijdel en doelloos verspillen en door haar gejammer\neer antipathie dan sympathie wekken, ze zouden dan nuttig werken\nèn voor zich zelve èn voor de maatschappij. Want juist zij zouden\nonze oorspronkelijke roman-literatuur zoo uitnemend kunnen verrijken en\nverbeteren en een heilzamen invloed oefenen op ons lezend publiek, door\ngevoel en waardeering te winnen voor al wat goed is en edel en schoon.\nDat ik Leslie Stephen\'s woorden aanhaal walmeer ik een boek\nmoet aankondigen op welks titel de naam van Christine Muller\nstaat, bevreemdt zeker niemand. Immers ook zij — gelukkig dat\nik hier dat woordje ook mag gebruiken, — heeft voldingend bewezen,\ndat de Engelschman gelijk heeft in zijn beweren, dat de vrouw\nuitnemend bevoegd is om op het gebied der literatuur een eerste\nplaats in te nemen. Maar juist daarom doet \'t mij leed, dat de\nschrijfster, die zulk een goeden indruk gemaakt heeft door haar\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 545\noorspronkelijk werk, nu den goeden weg verlaat, en de zooveel lager\nrol van vertaalster of bewerkster op zich neemt. Reeds in dat\nvoortdurend wegschuileD achter den naam van een ander, •— had\nzij dan nog maar een voornaam gekozen, — ligt een zekere zwakheid,\nen nu zou ik \'t inderdaad betreuren, wanneer zij ook nog\nterug ging deinzen voor het maken van een nieuw oorspronkelijk\nwerk. Eijzen, steeds hooger klimmen, moet men in de wereld,\nonverschillig welken werkkring men vrijwillig gekozen heeft, en\ndat moet vooral in onze dagen de vrouw die zulk een bemoedigend\nVoorbeeld geeft aan hare zusteren, die niets vuriger wenschen dan\nzelfstandiger op te treden.\nToch leze men in het bovenstaande geen veroordeeling van het\nboekje van Mrs. Ellis, oud en welbekend, hoewel het niet veel\nnieuws, niet veel oorspronkelijks inhoudt, en wel wat zeer laag bij\nden grond blijft. Integendeel verheug ik mij over ieder bedaard en\nverstandig woord op dit terrein. Sedert Mill\'s wijze van opvatting\nvan het huwelijk duidelijk gebleken is uit zijn Autobiographie,\nzullen de vrouwen vooral zeker minder invloed hechten aan zijne\nbeschouwingen over de plaats welke de vrouw in de maatschappij\nmoet innemen, zoo als die in zijn bekende "Subjection of Women"\nneergelegd zijn, dan bij het verschijnen van dat boek — bij gelukkig\nsommigen maar, — het geval was. Want \'t scheen dat toen zelfs\ndwaasheden als de bewering, dat "de huisvader zijn gezin meestal\n"beschouwt als een school van koppigheid, aanmatiging en verfijnde\n"zelfzucht" en meer dergelijke fraaiigheden nog niet eens voldoende\nwaren, om het beschaafd publiek zulk een werk te doen veroordeelen.\nEen ieder evenwel, die ten minste geen vreemdeling is in de gezinnen\nder groote en kleine wereld, weet maar al te goed, dat in verreweg\nde meesten juist de vrouw oppermachtig den schepter voert, en\ngelukkig waarlijk ook. Maar ook Mill heeft door zijn overdrijving\nhet gewone gevolg gehad zelf af te breken wat hij met zooveel moeite\nhad opgebouwd, en daarom is er aan goede literatuur over dit onderwerp\ninderdaad nog altijd groot gebrek.\nNiet als zoodanig echter durf ik dit boekje aanbevelen, \'t Is\ndaarvoor wat al te onbeduidend, te weinig frisch en te alledaagsch.\nIntusschen wijst \'t minder op de rechten, dan wel op de plichten\nder vrouwen, en dat noem ik gelukkig. Ook houdt \'t den zoo\nheilzamen raad in, dat de vrouwen toch den noodigen zedelijken\n\n546 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nmoed mogen winnen om te trachten door een nuttig en winstgevend\nbedrijf die onafhankelijkheid in de maatschappij te verkrijgen,\nwelke inderdaad onder de begeerlijkste goederen der wereld mag\ngerekend worden. Schijnbaar slechts, hebben de mannen al die\nbedrijven in pacht, en dat nog alleen, omdat de vrouwen hen lijdelijk\nin het ongestoord bezit daarvan laten. Want dat het karig\nbezoldigd en geestdoovend leventje aan telegraaftoestel en post- of\nspoorwegluikje, \'t geen de mannen enkel aannemen wanneer zij\ngeen opwekkelijker en meer prikkelend bestaan kunnen vinden,\nbegeerlijk zou genoemd worden door de vrouwen, die juist van\nhaar kennis en ijver en wakkerheid en wilskracht om zelfs zeer hoog\nte klimmen waarlijk genoeg opgeven, dat mag ik niet onderstellen\nzelfs. Hooger natuurlijk reiken hare wenschen, hooger ook dan\nnaar school- en leer- en provisiekamer, hoe uitnemend een werkkring\nde vrouw daar ook vinden kan, en hoe weldadig zij juist\ndaar hare eigenaardige gaven en haren onwaardeerbaren tact kan\ndoen gelden. In het woelige en bedrijvige leven der wereld, wil\nook zij nu een plaats innemen, en gerechtigd noemt zij zich daartoe,\nevenknie zich gevoelende van de mannen, welke daar nu den boventoon\nvoeren. —• Maar wanneer iemand mij voortdurend betoogt, even\nknap en ijverig te zijn als anderen en toch altijd achteruitgezet te\nworden, dan lach ik om zijn blijkbaar gebrek aan tact of moed\nom zich te doen gelden, waardoor hij altijd de overwonnen man blijft,\nen ik vraag hem dan om een enkel handjevol bewijzen in de plaats\nvan zijn stortvloed van woorden. En nu vraag ik evenzoo aan de\nvrouwen, die altijd haar gelijkheid met den man betoogen en toch\nklagen niet vooruit te kunnen komen, om het bewijs voor die\nbewering, waartegen ik haar dan graag de moeite van het betoog gun.\nOok heb ik recht dat te vragen, want de gelegenheid om dat\nbewijs te geven staat dagelijks voor haar open. Op het gebied der\nletteren en der kunsten, op dat van handel en nijverheid, bestaat geen\nmonopolie ter behoeve eener sekse. Voor mannen en vrouwen beide\nis daar de toegang altijd vrij. Of zou \'t zoo moeilijk zijn de namen\nte noemen der vrouwen, die als schrijfsters of als schilderessen\neene eereplaats bekleeden, en om vooral in \'t buitenland vrouwen aan\nte wijzen, die aan magazijn en winkel zoo groot een crediet hebben\nweten te geven, dat tot de grootste kooplui en fabriekanten toe \'t\nhaar als om strijd opdringen bijna? Maar dan ook niet hooghartig den\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 547\nrug toegekeerd aan die toonbank of lessenaar, en toch geklaagd\nover gebrek aan middelen van bestaan! Alsof de karig bezoldigde\nambtenaar, werktuigelijk zijn slaafsch leventje voortsleepende, hooger\nin rang stond dan de onafhankelijke en goed gezeten winkelier.\nChristine Muller beweert dan ook terecht, als zij aan de vrouw dien\nzedelijken moed wil inblazen om zich boven "de vooroordeelen\n"te verheifen als zou \'t een vernedering zijn als de vrouw in haar\n"eigen onderhoud voorziet, dat het grootste bezwaar voor als nog\n"niet in de keuze der werkzaamheden gelegen is." Gelukkig woord,\nbemoedigende erkenning, die daarenboven volkomen juist is. Dat\nde vele vrouwen die "genoeg verstand en zedelijken moed bezitten\n"om zelve de hand aan het werk te slaan, en, het zoogenoemde\n"fatsoen prijsgevende , niet langer ledig en onafhankelijk nederzitten,\n"terwijl de waardigheid van haar gedrag geen oogenblik haar naam\n"van fatsoenlijke vrouw in gevaar brengt, toch van onnoemelijk\n"veel strijd met de publieke opinie en vastgewortelde vooroordeelen\n"kunnen vertellen," gaarne wil ik \'t gelooven, maar ik vraag\ntevens op mijne beurt, wie vestigt de publieke opinie op het\npunt van fatsoen? Immers juist de vrouw, ja de vrouw bij uitsluiting\nen bij voorkeur zelfs! En dan vraag ik ook, of er zooveel\nminder moed toe behoort om de maatschappij te trotseeren door\neen optreden in toon en houding en gebaren en door het gebruiken\nvan woorden en uitdrukkingen in het gesprek en in schrift vooral,\nwelke zelfs de ruwe man niet gaarne bezigen zou, dan wel om een\nwinstgevend bedrijf te oefenen, welks aard overeenkomt met de\neigenaardigheden der vrouw, en dat enkel en alleen omdat de\neigenlijke dame tot nu toe niet gewoon was zoo iets te doen!\nDe mannen die in het bedrijvige leven verkeeren, hebben omtrent\ndat ouderwetsche begrip van rang en stand in de maatschappij,\ngelukkig al zeer vrijzinnige begrippen. Dergelijke ijdeltuiterijen\nworden al meer en meer verbannen naar die kleine provinciestadjes,\nalwaar een adel met even veel kinderen als weinig geld en werk,\nzijn eenige bezigheid en genot zoekt in \'t bewaren van een hem door\nniemand benijd noch betwist sociaal isolement van het overige\nmenschdom. Maar de vrouwen hanteeren die slagboomen van\nfatsoen nog zoo gaarne en met een zeker genot zelfs, en dus aan\nde zusteren, niet aan de mannen komt het verwijt toe, minachting\nte hebben voor het eerlijk en winstgevend bedrijf, door de vrouw\n\n5 4 8 B1BLI0GRAPHISCH ALBUM.\nvan karakter en kennis en beschaving geoefend. Vooral echter\nbedenke men, dat dergelijke vooroordeelen al zeer spoedig het veld\nzullen ruimen voor gezonder begrippen zoodra de ervaring dag\naan dag bewijst, hoe gelukkig zij èn voor zich zelve èn voor hare\nbetrekkingen èn voor de maatschappij zijn die doen wat haar hand\nvindt om te doen, te rade gaande met haar gevoel van plicht en\nblind voor de kleingeestigheid van praatzieke vrouwen. Dan echter\nmoeten ook de voor die bedrijven zoo noodige bekwaamheden gewonnen\nworden. Niet een poespas van allerlei wetenschappen, maar\ndegelijke en grondige kennis van datgene wat het beroep der\nkeuze eischt. De vrouw van middelen ga daar ter schole waar\nalleen algemeen ontwikkelend onderwijs verstrekt en geene enkele\nwetenschap bijna geheel voorbijgegaan wordt, maar de onbemiddelde\nvrouw bezoeke de industrieschool, waarvan Amsterdam reeds\neen waar model vermag te toonen. Eene grootscher, breeder en\nnog degelijker opvatting der daar aangevangen taak hangt enkel\naf van een meerdere waardeering en van een ruimer bezoek dier\ninderdaad zoo hoogst nuttige inrichting.\nHeb ik dit boekske aangeprezen, reeds om de zoo heilzame aansporing\nder vrouwen welke het bevat tot het zoeken van winstgevenden\narbeid op het vrij gebied, te meer rust dan ook de verplichting\nop mij met ernst en nadruk te wijzen op een ketterij die het\nverkondigt, en die te gevaarlijker is naarmate ze meer gehoord wordt\nen te gereeder ingang dreigt te winnen, nu ze onder het gezag\nvan Christine Muller verschijnt. Door die ongelukkige halfheid van\ndat gedeeltelijk vertalen en gedeeltelijk omwerken, weet ik niet of de\nEngelsche dan wel de Hollandsche vrouw de schuld daarvan moet\ndrageu, maar in elk geval heeft de laatste de door mij gewraakte\nzinsneden in onze taal weergegeven. Ze luiden aldus: "Handel\n"en nijverheid zijn door concurrentie, hooge loonen en verplichte sier\n^zoozeer opgevoerd, dat slechts de grootste inspanning eenige winsten\n"kan doen afwerpen en wie daarin achter blijft, gaat ten onder.\n"Een zaak waaraan men zich slechts ten halve wijdt, gaat te niet,\n"en de man die de zijne verwaarloost om eenigen vrijen tijd voor zich\n"te houden, loopt gevaar, dat armoede en bankroet zijn deel worden.\n"Maar het is niet het individu wien wij dit alles moeten verwijten.\n"De fout ligt in de geheele samenstelling der hedendaagsche maatschappij\n"en wel zou het gelukkig wezen, indien daarin verbetering kwam."\n\nBÏBLÏOGKAPHlSCH ALBUM. 549\nHoe nu? Mag men het een verwijt noemen, dat de menschen zich\ntegenwoordig met zulk een ijver en zoo onverdeeld aan hun beroep\nwijden, dat hij, die geen gelijken tred met hen houdt, onmiddellijk\novervleugeld wordt? Zou dat een verbetering in de samenstelling\nder maatschappij mogen heeten, indien ook de man, die zijne zaken\nminder ijverig opneemt om vrijen itijd voor zich zelven te winnen,\ngeen gevaarlijk spel speelde? Neen, dat onvoorzichtig en ongelukkig\nbeweren kau niet ernstig gemeend zijn. Wie zijn \'t, die zich om de\nveranderde wijze van werken op het gebied der bedrijvigheid terugtrekken\n? Immers niet de wakkeren die overal de steden uitbreiden\nen verfraaien, die havenwerken en markten bouwen, die fabrieken\noprichten en telkens nieuwe vindingen doen en die de wetenschap,\nmeer en meer als de bron van hun arbeid waardeeren. Of waarmede\nzou dan die toch wel niet te loochenen verbetering van steden en van\nlevenswijze en van kleeding betaald worden, indien niet uit telkens\nop nieuw gemaakte winsten? Klaag over de toenemende weelde, ik\nga daarin met u mede, maar die weelde wordt dan toch betaald.\nImmers tegenover de tien en twintig gezinnen die ge kunt opnoemen\nachteruit te zijn gegaan , wijs ik u op die tallooze nieuwe\npaleizen soms, welke bewoond worden door menschen wier namen\ngij misschien niet eens kent, maar die dan toch blijkbaar de middelen\nhebben om hun huur te betalen. En alweer vraag ik u naar\nde bron daarvan. Want dat beursspel blijvenden rijkdom schept,\nweet ge wel beter. De speler die rijk wordt, sterft meest arm.\nZouden wij daarenboven in die verbeterde middelen van gemeenschap\nen verkeer en van voortbrenging mogen roemen, indien men zich\nniet onverdeeld aan zijn beroep wijdde? Maar alle halfheid eindigt\nimmers in mislukking, en gelukkig waarlijk. Neen, hij die veel\ntijd aan zijn beroep geven moet en wil, hij heeft ook dea meesten\nvrijen tijd. Noem dit geen gezochte aardigheid, maar zie om ü\nheen en zeg mij, wie u den degelijksten arbeid levert, en blijkbaar\nde vrucht van de meeste studie en overdenking, de man die niets\nte doen heeft en bij zijn opstaan even goed kan gaan wandelen als\nwerken, of hij die zijn snipperuren, aan het druk beroep ontwoekerd,\nwaardeert en er met de uiterste spaarzaamheid mede omgaat? Die\narbeid in vrijen tijd wordt voor den werkelooze inspanning, maar\nvoor den werkzame uitspanning. Bij den laatste zitten hart en\nhoofd beide bij den arbeid voor. Lees de brieven van Sir George\n\n550 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nCornewal Lewis, waarin hij den spot drijft met Gladstone\'s bewering,\ngeen tijd te kunnen vinden voor een geliefkoosde onderzoeking op het\ngebied der oude letteren, zoolang het Parlement zitting houdt. Hij\nzelf geeft wel stukken over de moeielijkste vraagstukken op dat terrein,\nhoewel hij minister is! En niemand zeker zal Sir George anders\ndan bewonderd hebben in de waarneming zijner veelvuldige ministerieele\nbetrekkingen! Neen, juist de bedrijvige vindt altijd vrijen\ntijd voor zijne geliefkoosde studiën, maar de werkelooze moet dien\nzoeken. Daarom noeme niemand \'t een ongeluk voor de beschaving,\ndat handel en nijverheid tegenwoordig op geenerlei andere wijze\nvruchten afwerpen dan door onverdeelde toewijding, en erkenne\neen ieder \'t vooral, dat die vruchten thans rijker zijn dan ooit vroeger.\nNoem mij dan maar de handels- of fabrieksteden die achteruit\ngaan, en ontken \'t dat de fraaie streken van ons land vooral, als\nhuis aan huis, van die toenemende algemeene welvaart luide getuigen!\nMaar die overijld ter neder geschreven zinsnede zou mij de grenzen\nvan deze aankondiging doen overschrijden. De schrijfster zelve zal\nhet onjuiste er van inzien en erkennen hoe gevaarlijk, ja hoe ontmoedigend\nhaar leer dreigt te zijn. Of meent zij inderdaad dat de\nmaatschappij veranderen zal ? Neen, alleen gansche en onverdeelde\ntoewijding aan den arbeid dien men vrijwillig gekozen heeft, verzekert\neen meesterschap daarin, en gelukkig degenen die dat reeds\nvroegtijdig inzien. Nauwelijks heeft dat beroep de middelen verschaft\nom onafhankelijk in de maatschappij op te treden, of ruimschoots\nis de gelegenheid daar om de allengs juist door dien arbeid\nmeer ontwikkelde gaven van hoofd en hart ook aan iets anders en\nhoogers nog te besteden, dan aan de verkrijging van het immers al\nzoo rijkelijk gewonnen dagelijksch brood alleen.\nMoge dit werkje daartoe bijdragen, dat de vrouwen onder ons\nijveriger zoeken naar eerlijken en winstgevenden arbeid, niet verstrekt\ndoor den karigen meester die alle ambten in den lande te begeven\nheeft, maar de vrucht van eigen kracht en eigen kennis. Waarlijk,\nde zoo vele hulpeloos ter neder zittenden onder ons, hunkerende naar\nafleiding en verstrooiing en naar een middel van bestaan, ze zullen\nmeer gebaat zijn door een werkzaam leven op het terrein van letteren\nof kunst of van handel en nijverheid, dan door de bevoegdheid\nom als evenknie van den man in raadszaal en bij stembus op te\ntreden."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
The women of England, their social duties, and domestic habits Sarah Stickney Ellis