*Mention in article in De Gids *Mention in article in De Gids ARTICLE

Title *Mention in article in De Gids *Mention in article in De Gids
Is same as work *Mention in article in De Gids
Author Everardus Johannes Potgieter
Reference
Place
Date 1863
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.183]\n\nI. Eerste Gedichten van Mathilde Bar. Rotterdam,\nAltmann en Roosenburg. 1863. Inhoud en 80\nbladzijden.\n\nII. Gedichten door C. T. Tiele.\nEs hatt\' ein Knab\' eine ïaube zart,\nGar schön von Farben und bant,\nGar herzlicb. lieb nach Knaben-Art\nGeatzet aus seinem Mund,\nUnd hatte so Treud\' am Taubchen sein\nl)ass er nicht konnte sich freuen allcin.\nGÖIHE.\nTe Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1863. Voor\nrede. 154 bladzijden en Inhoud.\n\nIII. In één Bandje. Gedichten door G. H. J. Elliot\nBoswel. Een Praatje vooraf. Inhoud. 161 bladzijden.\n\nIV. Heidebloemem. Eerste Gedichten door P. C. J.\nMeys. Meppél, H. ten Brink. 1863. Inhoud.\n162 bladzijden. Aanteeheningen.\n\nWeest practisch, lezers! weest practisch, - tijd en toestand eischen\nom het zeerst dat gij het u toonen zult; - weest practisch, waar\nook gij deel neemt aan de beweging van dat volksleven, \'t welk\ndoor de veelvormigheid zijner verschijningen iedere beeldspraak beschaamt.\n"De zaak vóór alles!" het gelde op de werkplaats als in\nden winkel: "doe rn^ar één ding tegelijk, en dat ééne met al uwe\n"magt," het waarborgt niet enkel de welvaart op het kantoor, het\nis evenzeer een vereischte om te slagen in elke studie, voor de\nbalie als aan het ziekbed, in de kerk als op het kussen des bewinds.\nGeduld en ijver, ernst en orde - het viertal moge er straf uitzien -\ner wordt zonder deze niets goeds gesticht, er komt zonder deze niets\ngroots tot stand, - inspanning en volharding, die twee taaije deugden,\nwij hebben het aan haar dank te weten, dat Holland, met de\ngolven worstelende, boven bleef drijven; aan haar, dat de wereldgeschiedenis\nook eene gulden eeuw van ons volk te vermelden heeft.\nEoemrijke nalatenschap onzer vaderen voorwaar! maar die regten\ntoekennende pligten oplegt en baten gevende lasten met zich brengt.\nNog eenmaal daarom: weest practisch! in de negentiende eeuw gaat\neene natie, die het niet is, onder! \nEn toch, schare, welke wij ons heden talrijker droomen dan de\n\n184 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\ngaauw telbare, die gewoonlijk wat wij schrijven inziet! - velerlei\npubliek, dat wij ons thans toewenschen, in stede van het vriendschappelijke\nanders ons deel, toch zij er, ook in den goeden zin des\nwoords, in elk uwer meer dan één mensch, toch geve ieder uwer\nbij het practische ook het poëtische plaats ! Niet dat het in uwe\nmagt staat, tot de laatste vonk toe van dat vuur in u uit te dooven,\n- smeulend blijft het onder de asch, ook bij wie het gaarne\ngeheel bluschte, - om op te worden gerakeld door niemand weet\nvan waar waaijenden wind als hij het vreest noch vermoedt. Wat\nwonder? Allen zijn we kinderen geweest, dat wil zeggen, elk onzer\nbleek vinding en verbeelding rijk, of wij dichters en dichteressen\nwaren geboren. Opgroeijend, knaap of kleuter, wilde woelwater\nof dartele deerne ten leste in flinken jongen of mooi meisjen verkeerd,\nmoge uwe ligchamelijke ontwikkeling zoo practisch mogelijk\nhaar gang zijn gegaan, daar ge steeds den kortsten weg ter bevrediging\nuwer behoeften koost, uwe wording naar geest en gemoed\nwas poëtisch, poëtisch, spijt alle banden, waarin opvoeding en\nonderwijs u sloegen, er was stand noch studie, wier boeijen ge\nniet bijwijle verbraakt! Schoolgaande in de stad, die u zag geboren\nworden, dweeptet gij met land, in het verschiet in dien liefelijken\nlommer liggend; of, buiten, in ernst en eenvoud opgevoed,\ndroomdet ge van de weelde der wereld, een schouwburg, een bal!\nWikkeu en wegen moogt ge nu, niet enkel uwe daden, ook uwe\nwoorden, zelfs de plooijen in welke gij uw gelaat zetten zult; er\nwaren dagen, waarin gij geenen anderen indruk wenschtet te weeg\nte brengen, dan dien gij ontvingt, en hoe wijs gij ook geworden\nzijt, de heugenis van deze heeft iets weldadigs, iets welkoms. De\nkleur, die ge kreegt, toen uw eerste mooije kleedjen zich uit het\nsint-nicolaaspakjen loswikkelde, ge schaamt u die immers nog niet?\nzij stond u zoo schoon! Zoo de aanvallige; hoe de vermetele ? Ge\nhadt gevochten, schoon het u verboden was, gevochten met een\ngrootere dan gij, omdat hij een gebrekkige had verongelijkt; aan\nflarden waren buis en broek, maar ge waart baas gebleven en het\nblonde oog deed geen zeer! Helaas! dat de heldere hemel dier\ndagen zich maar zoo kort over beider hoofden welfde! en echter,\nhoe hij, bij het schuil gaan van zijn glans, aan verteederende schoonheid\nwon, - voor heel werd het maar half dag, - doch door de\ndonkere wolken schoten de stralen der eerste liefde! God geve\ndat gij poëtisch hebt bemind; practisch trouwen is zulk een gruwel.\nOok bij de wieg van uw eerste kind moogt gij dat niet geworden\nzijn, in dien overheersohenden zin op welken gij u thans\nbij wijle te goed doet en waartegen wij u zouden willen waarschuwen\n; practisch tot miskenning der regten op geneugten van den\ngeest, der aanspraak op vreugde toe. Slechts bij het vergrooten\n\nBIBLIOGKAPHISCH ALBUM. 185\nvan den kring, uwe zorgen toevertrouwd, werd het verklaarbaar, dat\nge langer droomdet noch dweeptet, dat ge schier louter dacht;\nwerd het prijselijk, dat ge van \'s morgens vroeg tot \'s avonds laat\nslechts uwe taak voor oogen hieldt, en u van deze getrouwelijk\nkweet; werd het vergefelijk, dat ge wel eens eene liefkozing afweest,\nom uwe liefde in daden te toonen. Intusschen zijn het\nmaar uitzonderingen in de zee van hoofden, welke wij in gedachte\nvoor ons zien, die zich het getuigenis mogen geven, dat zij daarom\nen daarom alleen, het poëtische aan het practische opofferden, dat\nzij afstand deden van velerlei verheiïends om in geenerlei verpligts\nte kort te schieten. Wilt gij die slagtoffers in beeld zien gebragt?\nLezen, het plagt hem een lust te zijn, maar als man van zaken,\ndie vader was geworden, had hij genoeg aan het beantwoorden\nzijner brieven en het bijhouden zijner boeken te doen, om geen\nuur langer aan verruiming des gemoeds, aan verfrissching des geestes\nte mogen wijden; - moeder van zulk een gezin was het uit\nmet de muzijk, moest het uit zijn; wee haar, als zij liever het oor\nhad geleend aan piano of harp, dan aan de kreten dier kleine keelen,\nkrijschende of kermende om haar heen. De beklagenswaardigen,\ndie niet eens vermoeden in welk gevaar zij verkeeren ! Practisch\nwordt gij, vrouw des huizes! practisch tot verstramming toe van\nmenige snaar, die weleer in uw gemoed zoo zoet trilde en weerklank\ngaf als ge wat aandoenlijks hoordet, of wat edels zaagt;\nvriendschap verflaauwde voor u tot eene heugenis en schoonheidszin\nschijnt u ijdelheid; -maar bij menige wieg viel te bidden, en in\neene moeder sterft toch het harte nooit geheel! Anders gaat het u,\nhoofd des gezins! louter voor uwe zaak levende, slagend in uwe\nstoutste ondernemingen of worstelend met onverdienden weêrspoed,\n- benijd of beklaagd, evenzeer ervarende, welk eene bedriegelijke\nweegschaal het oordeel der wereld is, - onder vergoding zoowel als\nonder verguizing de menschen leerende minachten, practisch er weldra\nlouter op uit van hunne zwakheden partij te trekken. We\nhebben straks van verstramming gewaagd, daarvan is bij u geen\nsprake. Om het lagere te bereiken, wordt uwe veerkracht met iederen\ndag bewonderenswaardiger; voor het hoogere daarentegen verstompt\nallengs iedere zin, en verlamming zou het einde zijn, als\nde dichter der somberste scheppingen, als de dood niet wakker\nschudde uit dien slaap. Daar wordt eensklaps eene plaats in uwe\nwoning ledig, daar gaat gij mede naar het graf, gij, die geloofdet\nvan het gemoed geen last meer te hebben, daar ziet gij die diepte\nin en droomt van andere dingen, dan die gij uw leven hebt gewijd,\nneen, verkwist! Wee u, zoo dan het gevoel niet slechts\nzijne regten herneemt, maar zich tevens over de schending van deze\nwreekt!\n\n186 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nIs het ook ten onzent zoo verre gekomen, dat een woord ter\nhandhaving van den zin voor het poëtische, de aankondiging van\neen viertal nieuwe dichtbundels moet voorafgaan ? Lezers! hoe\nwenschten wij, dat ge ons logenstraffen mogt. Zijt ge schalk genoeg\nom te vragen of onze dichterlijke hemel iemand dreigt te verblinden\ndoor zijnen glans, we wachten het antwoord van bevoegden af,\nmaar veroorloven ons inmiddels de opmerking, dat weinigen er\ngevaar van loopen, en gij allerminst, naar dezen te veel op te zien.\nOf heeft onze inleiding haar doel bereikt, en wilt ge met ons dit\nviertal naauwelijks doorbrekende starren gadeslaan en u in haren\neersten luister verlustigen? Te voorspellen, welke baan zij later\nzullen beschrijven, het valt even zwaar, zelfs bij benadering, als het\nbeeld verder vol te houden, \'t geen ons zijn laatste dienst doe\nwanneer wij u verzekeren, dat er thans reeds even groot verschil\nis in de ruimte, tot wier grenzen de stralen dezer verscheiden bollen\nreiken, als in de toonen en tinten van haar licht!\nI. E e r s t e G e d i c h t e n van M a t h i l d e Bar.\nBilde , Künstler ! rede nicht!\nNur ein Hauch sey dein Gedicht.\nHet is niet louter hoffelijkheid, dat wij u de jonge schoone eer\nvoorstellen dan de drie heeren, welke haar op den voet volgen, wij\nzouden er ons toe genoopt hebben gevoeld, ook al gold het honneur\naux dames niet zelfs op het gebied der dichtkunst. Haar boeksken\nheeft meer van een ruiker eerstelingen dan van een korfjen\nvruchten; het zijn vroege, zeer vroege bloemen, gelooven wij ; we\nwenschten er bij te mogen voegen, gewassen op het vrije veld, in\nde open lucht. Verre vandaar, hebben zij, met wat in de broeikast\ngekweekt werd, de bleekheid gemeen; om de kenspreuk te laten varen,\nals Mejufvrouw Mathilde Bar minder verzen had gelezen, deze\nzouden, waarschijnlijk, niet zijn verschenen! En welke waren de\ngedichten, die zij las? Stellig niet die des grooten meesters, van\nwelken wij een paar regels aan het hoofd dezer aankondiging plaatsten,\nen die, zoo zij waarheid behelzen, den staf over dit bundeltjen\nbreken. Het ontmoedige haar niet; menige krans is nog verworven\ndoor wie verzen zonder tal drukken liet, eer hij die les in\nbeoefening bragt, en den lauwer verdiende. Slechts achte zij ons\nniet te streng, slechts toetse zij zelve de waarheid onzer opmerking\naan haar werk. Gevoel voor wat lief en zoet e» schoon is, wij\nzullen de laatste zijn het haar te ontzeggen ; voor het hooge en\nheilige heeft zij diepen eerbied, dien we ten volle waarderen; maar\n\nBIBIilOGEAPHISCH ALBUM. 187\nvolstaan deze eigenschappen, gevoegd bij zekere vaardigheid in de\nversificatie, om gedichten te schrijven en die te laten drukken? Geest\nder Poëzij, Bede, Aan B i l d erdijk, Bloemen, Moeder,\nEens, het zijn de titels der zes eerste verzen en versjens uit het\nboeksken, en wat houden die, met uitzondering van het vierregelig\nen onbeduidend Eens - al geldt het niets minder dan ons toekomstig\nverblijf in den hemel, - wat houden zij anders in dan bespiegelingen?\nBespiegelingen: over den Geest der Poëzij, "God\n"lieven en loven, dat is ware melodie, dat de geest der poëzij,"\nBede - eene gemoedelijke verzuchting om geloof, - Aan Bilderdijk,\nwoorden, louter woorden, waarbij de Zanger van den Ond\ne r g a n g der E e r s t e W e r e l d , zoo hij al niet over het "liederlijk\nrijm" had gegromd, elders in het bundeltjen voorkomende,\nstellig voor de hulde had bedankt, onze dichteres, "tot haren jong-\n"sten strijd", te zien "vertoeven op de stroomen van \'t levend\n"nat, zoo rijk, zoo heerlijk, uw gouden harp ontsprongen, Mijn\n"groote Bilderdijk!" Bespiegelingen maar het is ons doel\nniet iemand hard te vallen, allerminst een zoo gevoelig gemoed.\nAls de meeste eerstelingen in dicht, geven ook deze onwillekeurig\neene soort van autobiographie; lezen wij die in de voor ons liggende\nverzen niet geheel averegts, dan was het lief en leed der zangeres\ntot nog toe te zeer alledaagsch om wat er hartstogtelijks in haar\nschuilt aan het licht te brengen; dan is hare bewondering van\nden dichter J. J. L. ten Kate de opregtste ter wereld; dan leest ze\nde poëzy van dezen haast nog getrouwer dan die van haar grooten\nBilderdijk.\nEn niet zonder gelukkig gevolg. Ten blijke deze proeve:\nO, zalig is \'t de handen zaam te vouwen,\nTe blikken naar den blaauwen hemelhoog,\nOm elke zucht een\' Vader te vertrouwen,\nWiens liefde nooit een strijdend hart bedroog,\nDie ons niet wil en ons niet kan begeven,\nHoe twijfel soms het kampend hart besloop,\nMaar die ons roept voor \'t eeuwig zalig leven:\nVervulling van de schoonste levensloop.\nO, zalig is \'t, om aan den voet des Heeren\nHet schuldig hart te storten in \'t gebed,\nOm \'t zondig oog naar zijn genae te keeren,\nDie op den minsten onzer zuchten let!\nO zoetste toon, gij schoonste toon der toonen,\nGij stille beê der Godgewijde ziel,\nDie ieder uur den Heer haar dank kan toonen,\nWat leed op aard haar immer moei\'lijk viel!\n\n188 \'BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nHet zijn verzen als deze in haar: B i d d e n , het zijn gedachten\n% als haar Avond en haar Zondag verkonden, welke haar bundeltjen\neen publiek waarborgen, dat zich noch in het practische, noch\nin het poëtische de hoogste eischen stelt, maar toch zijn waarde\nheeft - toch ook aanspraak maken mag op de bevrediging zijner\nbehoeften. Verhelen willen wij desondanks niet, hoe wij vurig\nwenschen, dat allengs zelfs bij die schare gedachten klanken mogen\nvervangen, en helder bewustzijn de plaats inneme van maar donker\ngevoel. Het zij onze overgang ter verklaring, dat wij van een\nTweeden Bundel meer zullen vergen dan van dezen eersten,\ndat wij daarin liefst geene verzen zullen zien opgenomen, als het\nstukjen Haarlem in dezen, luttel inhoudende dan wat ieder tot\nzijne geboortestad zeggen kan, als hij er zijne ouders in heeft verloren,\nals hij haar verliet en later tot haar terugkeerde. Afscheid\nneme Mejufvrouw Mathilde Bar, voor goed afscheid van het genre,\nhier door het versjen Aan mijn Harp vertegenwoordigd; het is\nniet aan haar den lof van haar speeltuig te verkondigen, niet aan\nhaar te gewagen van het genot, dat zij er aan verschuldigd is! Het\nzal onze taak zijn het eerste te doen, als wij haar liedekens zullen\nhebben dank te weten, waardoor zij ons in den kleenen kring om\nhaar heen werkelijk verplaatste; het tweede smake zij liefst in stilte.\nWat wij van haar verlangen, het zijn blijken dat zij opmerkte, dat\nzij overdacht, weer wist te geven, wat haar geest en gemoed trof,\nwat zij op de daad betrapte; het zijn plastische studiën, geene poëtische\nexclamatiën. Zoo lang zij, gelukkige, nog zoo weinig vermoedt\nwat lijden is, dat zij, in hare Verloren Liefde, het\narme meisjen, \'t geen zich in hare zoetste, hare zaligste verwachting\nte loor zag gesteld, dat zoo wreed werd bedrogen, aan kan\nsporen "het hoofdjen weer op te heffen, het hart weer vrolijk te\n"laten slaan," ja te besluiten met de bede : "En wil uwen Schepp\ne r loven, die u ook thans heeft welgedaan," wage zij zich aan\nden hevigsten en heerlijksten hartstogt, aan zijn even weinig door\nandere driften geëvenaard lief als leed voorzigtig niet. Verre zij het van\nons, te wenschen eens door haar met schooner zangen te worden\nverrast, waarbij zij bittere tranen zou hebben geschreid; maar als\nwij menseben zoo zijn gevormd, dat geenerlei leven zich in ons\nzonder strijd,\' zonder smarte ontwikkelt, als in de natuur om ons\nheen de liefste bloem van alle, de roos, slechts aan de doornenstruik\nbloeit en geurt, waarom zouden wij dan niet mogen voorspellen,\ndat zij, als we elkander zullen wederzien, genoeg zal hebben\nervaren om genegener gehoor te vinden, elk harer verzen een zegel\nhangende aan die andere uitspraak van denzelfden grooten meester,\nmet wien wij deze aankondiging begonnen:\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 189\nSpat erklingt was früh erklang,\nGlück und Unglück wird Gesang!"\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Eerste gedichten
In this reception

No persons found

Via received works
Eerste gedichten Mathilde Bär