*Mention in Art. in De Gids ARTICLE Netherlands

Title *Mention in Art. in De Gids
Is same as work *Mention in Art. in De Gids
Author Allard Pierson
Reference
Place Netherlands
Date 1878
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.84]\n“Gelijk bij zoovelen, — ofschoon ik bekennen moet niet tot\nhen te behooren, — heeft ook bij Swinburne de bekende roman\nvan Currer Bell, Jane Eyre, den hymnus opgewekt. Het blijkt\nuit zijn geschrift: A Note on Charlotte Brontë {London, Ghaito\nand Windus, Piccadilly, 1877), een geschrift, ontstaan naar aanleiding\nvan het grootere werk over haar van Wemyss Beid. Hij\nspreekt niet alleen over Charlotte, maar ook over hare zuster,\nEmily, welke beide jonge vrouwen Swinburne met Mrs. Browning\n"the perfect trinity for England of highest female fame" noemt.\nWat is zijn maatstaf? Hij heeft dien aangegeven in een dier\nrijke volzinnen, waarin wij beseffen, dat veel nadenken is samengevat:\n"Belief, and not assent, it is that we give to the\nhighest". Aan het hoogste geven wij niet vrijwillig, na overleg,\nonze adhaesie, maar het dwingt ons de erkenning af dat\nhet inderdaad het hoogste is.\nEr is, zegt hij tot uitwerking van die gedachte, er is geen\n\n1 \'•\'•Hymne,.... mot qui, sous sa forme sanscrite sumna, signifie la bonne\non la belle pensee." Emile Burnouf.\n\nALGERNON CHARLES SWINBURNE. 85\nbeter proefsteen, geen krachtiger bewijs dan zulk een onontkoombaar\ngelooven, voor de aanwezigheid van een gebiedend genie,\nvan een genie bij Gods genade. Misschien mogen wij al de\nscheppingen der verbeeldingskracht in deze drie rubrieken brengen:\ntegenover de scheppingen, die het laagst staan, zijn wij\nniet streng; wij nemen gaarne aan, dat zij de natuur getrouw\nweergeven; dat de werkelijkheid eerlijk, trouw werd afgeschilderd,\ngelijk zij door den schrijver trouwhartig en met geest werd\nwaargenomen. Wij vinden behagen in het levendige, het sprekende\nvan zijne teekening. Men denke hier bijvoorbeeld aan\nde Camera Obscura van Hildebrand. — - Bij de tweede klasse\nis het genoegen veel minder onmiddellijk. De werken, die haar\nsamenstellen, doen een beroep op al onze aandacht. Wij treden\nmet die werken in diskussie; wij wikken het voor en tegen ten\naanzien van de vraag of hetgeen de verbeelding schiep, bestand\nheeft in de werkelijkheid. Er is hier een pleit te winnen of te\nverliezen. Maar nu de derde rubriek! Zij laat plaats voor stil\ngenoegen noch voor overleg. Hier legt de verbeelding ons op,\nhetgeen zij schiep, en dat met hetzelfde gezag, als waarmee de\ngewoonlijk dusgenaamde werkelijkheid ons dwingt het bestaan\nte erkennen van hetgeen zij vertoont.\nVoorbeelden van de eerste klasse geeft Swiuburne niet. Als\nde schitterendste voorbeelden van de tweede noemt hij de werken\nvan George Eliot en George Meredith. Van de derde weet\nhij geen beter proeve dan de romans van Charlotte Brontë \'.\nDeze macht vindt hij wel is waar niet terug in elke figuur van\nelk harer drie groote boeken. Dan toch zou zij plaats kunnen\nriemen naast Shakespeare, waar thans vele engelsche beoordeelaars\nde schrijfsters van Adam Bede en den dichter van Queen Mavy\nplaatsen. Swinburne is niet geneigd, hun voorbeeld te volgen.\nSprekende van die dubbele vergelijking: van George Eliot en\nvan Tennyson met Shakespeare, zegt hij met die britsche ongegeneerdheid,\ndie wij hem allerminst benijden, al wordt zij ook\nbij ons wel eens nagevolgd : "the one comparison appears as portentously\nfarcical as the other in its superhuman or subsimious\nabsurdity.". Maar zoo hij aan de beide genoemde auteurs die\nhooge, die eenige plaats ontzegt, hij vordert haar evenmin voor\n\n1 "If," voegt hij er bij, en toont daarmee de beschouwing te zijn toege-r.\ndaan, die ik in de Inleiding ontwikkelde, "if... I may trust my own instinct —\nthat last resource and ultimate reason of all critics in every\ncase and on every question.,\'\'\n\n86 ALGERNON CHARLES SWINBURNE.\nCurrer Bell. Toch is hij van oordeel, dat Shakespeareaansche\nmacht aan sommige harer personen toekomt. Die macht wordt\nnader door Swinburne omschreven als de macht, die ons in iederen\nzenuw doet gevoelen, gelijk bij iederen stap, die onze verbeelding\nonder de leiding van een anders verbeelding genoodzaakt\nis te doen, dat alzoo en niet anders, maar in alle dingen volkomen\njuist zooals het ons gezegd en getoond wordt, het geschapen\nheeft gestaan en geschapen moest staan met de personen\ndie ten tooneele worden gevoerd, met hun handelen en hun\nlijden; dat zij volstrektelijk zoo en niet anders zouden hebben\ngevoeld en gedacht en gesproken, wanneer zij zich onder gelijke\nomstandigheden in het werkelijke leven hadden bewogen.\nZoo hoog stelt Swinburne George Eliot nieL Wat hij haar\ntoekent is humor, overvloedig, diep, vol van gedachte en vruchtbaar\nvoor anderen; een verstaan van het leven, vrij van eenzijdigheid.\nIn kennis, in geestesbeschaving, misschien zelfs in de\nvatbaarheid voor beide, is Charlotte Brontë, volgens hem, niet\nmeer te vergelijken met George Eliot, dan George Eliot met\nCharlotte Brontë te vergelijken is in zuiverheid van hartstocht,\nin diepte en gloed van gevoel, in geestelijke kracht en onmiddellijke\ninspiratie. Hij is niet ongeneigd in Charlotte den type\nte zien van genie, in zoover het zich laten onderscheiden van\nverstand; in George Eliot den type van verstand, in zoover het\ntegenovergesteld is aan genie. Maar juister nog komt het hem\nvoor, de laatstgenoemde het verstand te laten vertegenwoordigen,\ndat verlevendigd en gekleurd wordt door de ader van het\ngenie, en de eerstgenoemde het genie, bestuurd en gevormd door\nde aanraking van het verstand. Aan deze onderscheiding hecht\nhij groot gewicht. Dat een groot genie in groote dwalingen\nkan vervallen, erkent men algemeen en misschien al te gaarne,\nmaar minder bekend, schoon niet minder nuttig te weten, en\nonbetwistbaar is het, dat een groot genie, niet in evenwicht gehouden\ndoor een groot verstand, op verre na niet zoozeer blootstaat\naan even ver af te dwalen als een verstand, dat geen tegenwicht\nvindt in genie. Dat Charlotte Brontë sterk kon dwalen, geheele\ntafereelen en karakters in hare werken leveren er de ffleer\ndan voldoende bewijzen van. Maar George Eliot heeft herhaaldelijk\ngetoond, hoe verstand veel verder, veel aanhoudender,\nveel onherstelbaarder en ondragelijker dwalen kan dan genie alleen.\nAangezien Swinburne geen behagen schept in het ontleden van\nwassen beelden, zal hij Daniël Deronda aan zijne plaats laten,\n\nALGERNON CHARLES SWINBURNE. 87\ndat is: boveu de deur van den voddenwinkel; evenmin wil hij\nacht slaan op George Eliot\'s verzen.\nToen ik in de inleiding zeide, dat ook het schoonste werk\nonvolkomenheden en zelfs gebreken vertoont, waarvan het dan\naltijd de vraag blijft, hoeveel gewicht zij in de schaal zullen\nleggen, dacht ik reeds aan de houding die de kritiek van\nSwinburne aanneemt tegenover de fouten van Jane Eyre. Hij\nziet die fouten, maar beweert er van, dat zij nooit het hart\nvan het werk raken. Dat hart blijft altijd gezond. Of, om\neen ander beeld te bezigen: het stuk is goed, aanmerkingen\nkunnen slechts gemaakt worden op de dekoratiëu. Wat in Jane\nEyre niet deugt, is, volgens Swinburne, ook van hoegenaamd\ngeen aanbelang.\nBrengt ons dit nu veel verder? Wat zijn de dekoratiën?\nWat is van geen aanbelang?\nDat Jane Eyre uitgehongerd en zwervende juist terecht komt\nvoor de deur van bloedverwanten, zou doodelijk zijn voor een\nroman, waarin de gebeurtenissen hoofdzaak zijn, antwoordt Swinburne;\nmaar zulk een roman is Jane Eyre niet. Dat de aristo-,\nkratische gasten van Thornfield Hall zich zoo weinig aristokratisch\nonderhouden, zou de ruïne zijn van een roman, die ons\nde aristokratische kringen wilde schilderen ; maar Jane Eyre heeft\nzich dat niet voorgenomen. Het heeft uitsluitend het mannelijk\nen het vrouwelijk karakter willen teekenen. Is dat gelukt?\nOp die vraag kan het antwoord niet twijfelachtig zijn. "To my\nmind, the figure of Edward Rochester in this book remains, and\nseems like to remain, one of the only two male figures of\nwholly truthful workmanship and vitally heroic mould ever\ncarved and coloured by a woman\'s hand."\nWij laten het ons zeggen. Maar zijn daarmee alle bedenkingen\nopgelost? Mijn hoofdbezwaar tegenover de Jane Eyre is\nbij herhaalde lezing gelegen in de gemeenheid, waaraan Rochester\nzich schuldig maakt als hij Jane naar het altaar voert, terwijl\nhij weet, dat hij bigamie gaat plegen. Een man, die daartoe in\nstaat is, stel ik gelijk met iemand die een valsch bankbillet\nmaakt en uitgeeft. Rochester is eenvoudig een bedrieger, en\nvoor een bedrieger kan ik niet de minste sympathie gevoelen.\nEn het is mij onmogelijk, het Jane te vergeven, niet dat zij\nRochester zelfs hartstochtelijk blijft liefhebben, maar dat zij,\nhem niet genoeg liefhebbende om bij hem te blijven, de vrouw\nvan dien man wil worden; van een man, die haar achting moest\n\n88 ALGERNON CHARLES SWINBURNE.\nverloren hebben. Behoort dit nu tot de dekoratiën en niet tot\nhet stuk? Swinburne heeft deze bedenking niet voorzien, althans\nniets gedaan om haar weg te nemen. Maar dit bewijst juist,\ndat Rochester\'s bedrog hem niet of niet genoeg gehinderd heeft.\nHet boek, tot op dien gang naar de kerk, niet zonder ingenomenheid\ndoor mij gelezen, werd met weerzin uit de hand gelegd,\ntoen ik bespeurde met wien ik te doen had in het voorwerp van\nJane\'s liefde. En weer opgenomen met medegevoel voor de arme\nJane, — ofschoon dit medegevoel belangrijk getemperd werd door\nde wijze, waarop zij Thornfield Hall verliet, — bracht het mij andermaal\nuit het humeur, toen zij voor zulk een man \'de natuurlijke,\nvrouwelijke terughouding vergat, terwijl zij hem vroeger toch\nniet genoeg bemind had om zijn maitres te willen zijn \'.\n\n1 Ik vind onder mijne papieren de volgende in het fransch gestelde aanteekening\nover Jane JSyre, die ook nu nog mijne indrukken weergeeft. Zij\nworde hier in een noot geduld :\n"Jane Eyre m\'a fait toutes sortes d\'impressions et c\'est déja un éloge a\nfaire d\'un ouvrage, car pour être plat, certes il ne l\'est pas. Mais ce que\nj\'ai éprouvé Ie plus souvent en Ie lisant, c\'est de 1\'impatience et parfois\nmême j\'ai cru me révoltcr. D\'emblée, cette petite fille malheureuse, sans\ndoute ne m\'a pas inspiré de pitié a cause de tout 1\'orgueil contenu a grand\npeine dans sa narration qui en est gonflée. Cette petite fille pose si peu\nnaïvement devant Ie public; elle groupe si bien autour d\'elle les gens, les\nchosos et les circonstances qu\'elle ne se fait pas aimer; ce qu\'on éprouve c\'est\nde la curiosité; on a bien envie de savoir ce que fera dans Ie monde ce petit\nmonstre d\'orgueil et de suffisance. Il est possible que 1\'auteur n\'ait pas\nvoulu faire aimer Jane Eyre et ait desiré seulement qu\'elle intéressat n\'importe\na quel prix. Ce qui me déconcerte c\'est la suite de son histoire; il ne\nine semble pas que Ie caractère se soutienne bien. La facon dont elle supporte\nles questions saugrenues et les rebuffades de M. Rochester m\'a surpris;\nje ne m\'y attendais pas; au reste M. Rochester dépasse les bornes a mon\navis; il n\'est plus ce qu\'on appelle un original; c\'est un brutal et pour moi\nla touche est beaucoup trop forte. On n\'est pas grossier comme cela a moins\nqu\'on ne pose pour 1\'être, comme certains hommes qui alors ne sont plus ni\nvrais, ni interessants par conséquent, Cette brutalité rend Jane Eyre manieree\ndans certaines de ses réponses ce qui ne va pas avec 1\'idée qu\'on s\'est\nfaite d\'elle. — Cet homme qui est franc jusqu\'a la brusquerie dans son langage\nme parait trop calculateur dans ses actes; il tourmente eruellement\net avec ruses cette jeune femme qu\'il aime et on ne sait dans quel but, car\nil n\'ignore pas. qu\'il en est aimé. Toutes ces scènes jouées avec miss Ingram\nservent a son propre amusement et ne sont pas bien honorables. — Cet\nhomme qui la tourmente, Jane Eyre en est éprise au poiDt de se laisser\nfroisser par Jui autant qu\'il lui convient; elle 1\'aime comme un chien aime\nson maïtre et il n\'y a pas jusqu\'a cette facon de 1\'appeler "master" qui ne\nsoit étonnante chez une fille orgueilleuse comme elle s\'est montrée d\'abord et\nse montre eneore parfois. — Les scènes d\'amonr entre elle et lui sont bien\nexaltées. On se demande si 1\'auteur est une fernme très-innocente ou trèseffrontée;\nelles sont choquantes en quelques endroits; mais en les relisant on\n\nALGERNON CHARLES SWltïBUBNE. 89\nSwinburne\'s ingenomenheid met Charlotte maakt hem niet\nblind voor datgene, waarin hare zuster Emily boven haar uitmunt.\nZij , Emily, was dichteres in den engeren zin des woords,\nen hare poëzie stond in nauw verband met haar godsdienstig\ngevoel, dat vrij pantheïstisch gekleurd was. "There was a dark\nunconscious instinct as of nature worship in the passionate great\ngenius of Emily Brontë, which found no corresponding quality\nin lier sister\'s." Evenmin vindt hij in Charlotte\'s minder antieke,\nminder titanische ziel een spoor van die minachting des\neenzamen, die geheel op zichzelf vertrouwt, die minachting voor alle\nuiterlijke symbolen van hopen en gelooven, voor alle verlangen\nnaar een nieuw hart en een verbroken geest of een bekeerde\nziel; een minachting, die zoo krachtig spreekt uit dit haar lied :\n\nAnd if I pray, the only prayer\nThat moves my lips for me,\nIs — Leave the heart that now I bear,\nAnd give me liberty!\n\nVan Emily dan ook dat leerzaam verhaal, dat ernstig woord\ntegen alle kunstmatige hemelsgezindheid: een meisje droomt dat\nzij in den hemel is, schreit bitter, waarop de engelen boos worden\nen haar toornig uitwerpen; daarop valt zij weder op aarde\nen ontwaakt, tranen stortende van vreugde.\nSchoon heeft Swinburne die wondere krystallisatie beschreven,\ndie het gevoel in metrischen vorm brengt. "The pure note of\nabsolutely right expression for things inexpressible in fnll by\nprose at its highest point of adequacy — the formal inspiration\nof sound which at once reveals itself, and which can fully reveal\nitself by metrical embodiment alone, in the symphonies\nand antiphonies of regular word-music and definite instinctive\n\ndevine que celle qni les a écrites ne s\'est pas doutée qu\'elles fussent un pcu\nviolentes. — Et maintenant Jane Eyre qui adore son "master", qui lui obéit\nau doigt et a 1\'oeil, qui est folio de lui, qui est faible pour lui et devantlui,\nanra-t-elle vraiment Ie courage de 1abandonner dans sa détresso, dans son\nhumiliatiou, quand il est brisé? Je dirai: oui si elle Ie méprise, si 1\'horreur\nque son nction lui inspire a tué d\'un coup 1\'amour dans cette nature droite et\npuissante, si tout est fini entre eux a jamais. Mais je suis tenté de dire non\nsi elle 1\'aime encore ainsi que Ie prouve la suite. La fuite de Jane Eyre en\nun pareil moment est d\'une mesquinerie sauvage, presque inhumaine\n"En somme dans tout Ie livre j\'ai eu plus d\'étonnement que de plaisir et\nbien rarement la satisfaction de me sentir dans Ie vrai, du monieiit oii les\npersonnages importants sont en scène, car ceux dn second plan me semblent\nplus réels, bien moins cherchés et bien mieux trouvés..."\n\n90 ALGEENON CHARLES SWINBURNE.\nmodulation of corresponsive tones — this is what Emily had\nfor her birthright as certainly as Gharloüe had it not."\nDe hoogste uiting van haar dichterlijk gevoel kwam, naar\nSwinburne, van lippen, reeds wit door den naderenden dood,\ndie haar niet verschrikte. Geene ultima verba van dichter, held,\nwijze of heilige verdienden ooit langer en eerbiediger gedachtenis\ndan die aanroeping, die een gebed zoozeer te boven gaat, tot\nden onverdelgbaren God in haar eigen boezem, een psalm van\nvertrouwen, naar het schijnt, zoo zonderling samengesteld uit\npersoonlijk en pantheïstisch geloof; vurig beide en plechtig ; vol\nonderwerping en zielsverheffing; even ver verwijderd van de aangenomen\ntaal eener alledaagsche vroomheid, als van het compromis\ndat men zich door wetenschappelijke omzichtigheid laat\nopleggen; op dogma en twijfel even laag neerziende; evenzeer\nvervuld van minachting voor traditie als van eerbied voor eigen\ningeving; een psalm, even volkomen ontdaan en gereinigd en\nontheven van alle lasten en banden en versteeningen van kerkelijke\ngeloovigheid als doordrongen en doorademd van den\nverheven en onwraakbaren hartstocht van te gelooven.\nWat hier dit laatste woord beteekent, blijkt uit het vroeger\naangehaalde: "Belief, and not assent, it is that we give to the\nhighest."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']

No works found

In this reception
mentions person Charlotte Brontë
Via received works

No persons found