A. Pierson, *art. on Harriet Martineau, Autobiography ARTICLE

Title A. Pierson, *art. on Harriet Martineau, Autobiography
Is same as work A. Pierson, *art. on Harriet Martineau, Autobiography
Author Allard Pierson
Reference
Place
Date 1878
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['With memorials by Maria Weston Chapman\n\nDe Gids 1878 III\n[p.1]\n“HARRIET MARTINEAU.\n\nHarriet Martineau\'s Autobiography with Memorials by Maria Weston\nChapman. 3 voll. London, Smith, Elder & C\'.. Second Edition, 1877.\n\nHet Engeland van de eerste helft dezer eeuw beginnen wij\nlangzamerhand te kennen. Pauli\'s Geschiedenis van Engeland\nsedert 1814; Ashley\'s Leven van Palmerston; Brialmont\'s Leven\nvan Wellington; Archbishop Whately\'s Life and Correspondence;\nhet Leven van Shelburne (Lansdowne); de Letters and Memoirs\nvan Kingsley; Eorsters Leven van Dickens; Trevelyans Life\nand Letters van Macaulay; de gedenkschriften van Greville; de\nherinneringen van Koningin Victoria\'s geneesheer en raadsman;\nMill\'s autobiografie; het Leven van Prins Albert; de Memoirs\nof Georgina Lady Chatterton, zijn, — om slechts iets van liet\nin de laatste jaren uitgekomene te vermelden, — min of meer\nkostelijke bijdragen, welker aantal thans vermeerderd is met de\nautobiografie van een veelszins voortreffelijke en belangwekkende\nvrouw, Harriet Martineau. Wanneer dit werk ons haar-alleen\nvan nabij deed kennen, zou het reeds onze aandacht verdienen;\nhet trekt die te meer, nu het ook licht verspreidt over vele\nvan hare tijdgenooten, over wie men gaarne het oordeel verneemt\nvan een schrijfster, uitmuntende door verstand en oprechtheid.\nHarriet Martineau heeft haar eigen Leven te boek gesteld uit\neen plichtgevoel, dat, gelijk zij in de Inleiding verzekert, reeds\nbij haar ontwaakt is, eer zij nog weten kon, dat de geschiedenis\nvan haar volk eens met hare geschiedenis rekening zou moeten\nhouden. En hetgeen zij als haar plicht beschouwde, heeft zij\nzich te meer beijverd te doen, omdat zij bij testamentaire beschikking\nverboden had, dat men ooit hare Brieven zou uitgeven.\nTn haar buitengemeen werkzaam leven, waarin het oogenblik\ntelkens dringende eischen aan haar stelde, zou zij misschien\ner niet toe gekomen zijn, om op een gegeven tijdstip te verrichten,\nwat altijd uitstel scheen te kunnen velen, wanneer haar\n\n2 HARRIET MARTINEAU.\nniet (in 1850) aangekondigd ware, dat zij\'lijdende was aaneen\nkwaal waarmee zij oud worden, waaraan zij evenwel ook onverwachts\nsterven kon. Niet eerder had zij dit bij gelegenheid\nvan een konsult te Londen vernomen, of zij keerde naar hare\nwoonplaats terug om terstond de hand aan het werk te slaan.\nVerscheidene onder hare land- en tijdgenooten zouden, indien\nhunne lippen niet voor goed gesloten waren, van geluk mogen\nspreken, dat de autobiografiie, die bestemd was eerst na den dood\nvan den auteur uit te komen, nog het vierde eener eeuw in de\nlade van haar schrijftafel heeft gesluimerd. Menigeen, met\ngroote vrijmoedigheid door haar beoordeeld, heeft inmiddels den\ntijd gehad om te sterven, en heeft daardoor de kans misgeloopen\nvan zichzelf getaxeerd te zien door een vrouw die scherp zag,\nen wat zij zag, in scherpe bewoordingen wist uit te drukken.\nT.\nDen twaalfden Juni 1802 uit een geslacht van fransche uitgewekenen\nte Norwich geboren, heeft zij al het lijden gekend\nvan een hoogst zenuwachtig kind, groot gebracht naar de opvoedkundige\nbegrippen van dien goeden, ouden tijd, toen stomme\ngehoorzaamheid zoo goed als de eenige deugd was die van het\nkind gevorderd werd; toen ouders in verheven onkunde leefden\nvan hetgeen er omging in het hart van hun kroost. Al zijn\nde herinneringen uit hare kindschheid niet gestoffeerd met tooneelen,\ngelijk aan die welke bijvoorbeeld in lom Jones of Clanssa\nHarlowe over de betrekking tusschen ouders en kinderen in\nEngeland zulk een droevig licht Verspreiden \', Miss Harriet heeft\ntoch in hare levensgeschiedenis menige ervaring kunnen opteekenen,\ndie hare meening rechtvaardigt, dat een verstandiger en\nteerder leiding dan haar te beurt viel, haar in de eerste jeugd\nveel lijden had kunnen besparen. Zij was van den aanvang een\nongezond kind; vol angsten ; vol wantrouwen; slachtoffer van een\nleefregel, die op de talrijke kinderen van het gezin zonder onderscheid\ngestreng werd toegepast; zoo zwaarmoedig, dat zelfmoord\nhaar nu en dan geoorloofd scheen, en gewenscht als het middel,\n\n1 Karakteristiek heeft mij altijd toegeschenen Clarissa\'s bericht in een brief:\n"I have not stirred from (my mothers) bedside and two nights I had the\nlionour of sharing it with her."\n\nHARRIET MARTINEAU. 3\ndat haar dien hemel kon ontsluiten, waar de "Lieve Heer" de\neenige vriend was van het jonge, lijdende schepsel, dat zich geheel\nzonder vrienden waande in deze wereld. Hoe dikwerf hebben\nautobiografiën, — gelijk nog onlangs die van Grillparzer, —\nons door hare beschrijving van kinderen, die zich midden in een\ngezin eenzaam gevoelen, aan den duren plicht herinnerd van te\nzorgen, dat de jonge oogen om ons heen tintelen van levenslust,\nen niet gelijken op die van onze arme Harriet, die later berichten\nkon: van acht tot veertien heb ik dagelijks, maar te\nvergeefs beproefd, niet te schreien. Het kon hare vroolijkheid\nnatuurlijk niet vermeerderen, dat zij op betrekkelijk jeugdigen\nleeftijd door doofheid werd geplaagd ; een kwaal, waarvan de eerste\nflauwe sporen zich reeds op haar twaalfde jaar vertoonden, en\ndie later sterk toenam. Niettemin heeft zij kunnen getuigen,\ndat die doofheid door haar tot het beste werd gerekend wat haar\nooit te beurt viel; — "the best, in a selfish view, as the grandest\nimpulse to self-mastery", maar ook als het beste uit een hooger\noogpunt, omdat haar lijden haar een geheel bijzondere aanleiding\ngaf om anderen te helpen, die in hetzelfde ongeluk verkeerden.\nHaar "Letter to the Deaf\', in 1834 uitgegeven, is reeds een\nbewijs voor de waarheid van hare verzekering.\nBij dit een en ander kwamen al vroeg, en veel te vroeg,\ntheologische tobberijen. Ofschoon van hugenootscheu oorsprong,\nwas Harriet geboren in een sekte der Unitariërs, die in Engeland\ninderdaad een afzonderlijke wereld vormt en zich op haar\nverlicht kristendom niet weinig laat voorstaan. Zij is thans\novervleugeld geworden door eene richting, die vrij wat beter uit\nhare oogen ziet, maar in het begin onzer eeuw was hare willekeur,\n— waarvoor Harriet niet bestemd was blind te blijven, —\nhet uiterste van kerkelijk liberalisme. Het hield evenwel nog\ngenoeg verborgenheden over, om Harriet\'s kinderlijken, maar\nin zichzelf gekeerden geest tot allerlei vragen te brengen, waarop\nnatuurlijk geen antwoord kwam. Wij behoeven er niet bij stil\nte staan; vooral nu wij later haar zullen gadeslaan in de kloekheid\nwaarmede zij zich aan alle theologie ontworstelt.\nUit hetgeen zij omtrent hare jeugd, omtrent de zeventien eerste\njaren van haar leven mededeelt, valt geen algemeen besluit te\ntrekken dan hetgeen men helaas! uit de meeste biografiën afleiden\nkan: de verregaande achterlijkheid van ouders in opvoedkunde.\nVan de groote meerderheid dergenen die kinderen hebben groot\nte brengen, komt dit nooit aan \'t licht, maar wat zou ons nopen\n1*\n\n4 HARRIET MARTINEAU.\naan te nemen, dat zij, wier fouten door de Levens hunner kweekelingen\nkunnen worden nagegaan, een uitzondering vormen op\nden regel ? Dat menschen zulke zonderlinge, zwakke en ongelukkige\nwezens zijn op den aardbodem, is niet te verwonderen,\nwanneer men bedenkt, dat de menschenkultuur nog geen wetenschap\nis niet alleen, maar dat ook de verplichting om haar tot een\nwetenschap te maken, slechts door zeer weinigen wordt erkend.\nHarriet Martineau\'s jeugd doet den opvoeder vooral beseffen, hoe\nonmisbaar het is, een grondige studie te maken, of zich door\nanderen te laten inwijden in de kennis van het zenuwstelsel, de\neigenlijke aarde, die bij het kind bebouwd moet worden. Hare\nouders schijnen zelfs niet vermoed te hebben, dat zij er een had;\nmet het natuurlijk gevolg, dat het door hen bedorven werd zooveel\nhet in hun macht stond, het te bederven. Het werd slechts\nverstandig bearbeid buiten\'s huis: eerst in Dr. Perry\'s school te\nNorwich, daarop te Bristol; na welke inrichtingen bezocht te\nhebben, zij schrijven kon; "I had learned a good deal, and\nhad got into a good way of learning more". Zij was haar\nachttiende jaar toen bijna ingetreden.\nReeds op haar negentiende trad zij voor het eerst, doch zonder\nhaar naam, als schrijfster op, en wel, even als Macaulay, in een\nonbekend tijdschrift van hare sekte. Het opstel liep over Female\nWriters on Practical Divinity, Het droeg de goedkeuring weg\nvan een harer broeders, kort daarop overleden, die het reeds\nbewonderd had eer hij nog wist, wie het had geschreven, maar\nniet eerder daaromtrent was ingelicht, of hij ried zijne zuster\naan, de naald aan andere vrouwen over te laten en de pen\nniet weer neder te leggen. Met haar tweede werk: Devotional\nExercises, was hij evenwel niet zoo ingenomen.\nMaar weldra zou de steun van zijn oordeel haar geheel ontvallen.\nHij stierf op Madeira. Het was het begin van nog\nandere smarten. Niet lang daarna bezweek haar vader, die bij\nzijn dood het gezin in moeilijke omstandigheden achterliet. Zoo\ngoed als geëngageerd, verloor zij tweemaal haar vriend: krankzinnig\ngeworden, stierf hij weldra in een gesticht. Het was hare\neerste en hare laatste liefde. De vermelding van dit verlies\ngeeft haar aanleiding om hare tevredenheid te betuigen over hetgeen\nde Engelschen, ondeugend genoeg, "singleblessedness" hebben\ngenoemd. Ik heb, roept zij in het gevoel van haar vrijheid uit,\nik heb datgene, waarvan het gemis gemeenlijk het ongehuwde\nJeven bederft: degelijke, moeilijke, ernstige bezigheid: "and I\n\nHAERIET MARTINEA.U. 5\nlong ago came to the conclusion that, without meddling with\nthe case of the wives and mothers, I am probablj the happiest\nsingle woman in England. Who could have believed, in that\nawful year 1826 (toen zij haar vriend verloor), that such would\nbe my conclusion a quarter of a century afterwards!"\nHaar taak, haar troost lag elders. Het failliet van het huis,\nwaaraan het weinige was toevertrouwd dat zij met hare moeder\nen zusters bezat, noodzaakte haar met de pen te jrèrdienen\nwat zij kon. Toen schreef zij, zonder nog recht te weten wat\npolitical economy was, hare staathuishoudkundige verhalen, door\neen gelukkig instinkt gedreven, dat haar de mogelijkheid deed\nvermoeden van door fiktie weer te geven, wat in het maatschappelijk\nleven dagelijks gebeurde. Die verhalen werden in den aanvang\nslecht, ook wel in het geheel niet betaald. Winstgevender waren\ndrie prijsverhandelingen, bij een unitarisch komitee ingezonden,\nen die een soort van apologie van den kristelijken godsdienst\ntegenover Katholieken, Joden en Mohammedanen moesten zijn.\nDe drie verhandelingen werden bekroond, en wel in 1831. Het\nheeft voor ons belang, in zoover daaruit blijkt, dat de schrijfster\nnog op bijna dertigjarigen leeftijd de unitarische beschouwingen\ngenoeg was toegedaan om zelfs als tolk en pleitbezorgster dier\nbeschouwingen te kunnen optreden, ja van hare propaganda heil\nte verwachten. Zij is er later, gelijk wij zien zullen, geheel\naan ontgroeid, hetgeen onzen eerbied verhoogt voor haar geest\nen haar karakter. Zij leerde zich schamen over de onkunde en\nde metafysika, die zij in haar opstel tegen de Katholieken had\nten beste gegeven; en van de beide andere opstellen zeggen, dat,\nzoo zij ooit Joden of Musulmannen hadden bekeerd, het haar\nslechts leed kon doen voor het gebrek aan doorzicht, dat de\nbekeerlingen aan den dag hadden gelegd door voor zulke argumenten\nte bezwijken \'.\nDe uitgave van dit apologetisch geknutsel ging vlugger in\nhaar werk dan die van het geschrift, dat haar naam aan de\nwereld bekend zou maken. Voor hare "Ulustrations of Political\n\n1 "I was, in truth, satisfied that they were very fine writing, and believed\nit for long after, — little aware that the time could ever come when I should\nwrite them down, as I do now, to be morbid, fantastical, and therefore\nunphilosophical and untrne... The clearsighted among the Unitarians might\nand should have seen,... that I was one of those merely nominal Christians\nwho refuse whatever they see to be impossible, absurd or immoral in the\nscheme or the records of Christianity, and piek out and appropriate what\nthey like, or interpolate it with views, desires and imaginations of their owu."\n\n6 HARRIET MARTINEAU.\nEconomy", waaraan in 1832 de eerste hand werd gelegd, en\ndat zij bij maandelijksche afleveringen wilde doen uitkomen,\nkon zij geruimen tijd geen uitgever vinden. Zelfs kwam zij\nover naar Londen; ging van de éene firma tot de andere, maar\nontving overal hetzelfde antwoord. Men vond het plan uitnemend;\nmen twijfelde niet of het zou slagen, ware het niet, dat\n"de Reform Bill en de Cholera thans juist aller aandacht bezighielden."\nDie Reform Bill en de Cholera vormden de staande\nfrase. Onder vreezen en beven was eindelijk een uitgever bereid,\nde gevaarlijke kans te wagen. Op de verrassendste wijze werd\nhij voor zijn moed beloond. Had hij de eerste oplage uit\n1500 exemplaren doen bestaan, weldra bleken drie, vier, vijfduizend\nontoereikend, in weerwil van Reform Bill en Cholera.\nOm haren arbeid: het toelichten van ekonomische vraagstukken\ndoor middel van verhalen, — beter te kunnen voortzetten,\nvestigde zij zich te Londen, waar zij alle gegevens tot\nhare beschikking en bij de hand had. Zij leidde er (van \'32\ntot \'39) een hoogst werkzaam leven, stelde zich, — bij Macaulay\nhebben wij hetzelfde gezien, — dagelijks een vaste taak, waarvan\nniets haar af kon brengen. Van \'s morgens zeven tot twee\nure schreef, zij voor hare maandelijksche uitgaaf; de middagen\nwaren aan het ontvangen van bezoeken, de avonden aan uitgaan\ngewijd. Tot allerlei kringen werd de toegang haar gaarne geopend.\nDe indrukken van dat veelvuldig verkeer met de groote wereld\nheeft zij weergegeven in een opstel, dat den aardigen titel voert\nvan "literary Lionism". Zij heeft er al het ledig van gevoeld.\nMaar wij hebben er aan te danken een reeks van portretten of\nschetsen, die in de autobiografie een plaats hebben gevonden.\nMet vaste hand heeft zij het profiel van al de belangrijke persoonlijkheden\ngeteekend, waarmee haar letterkundige roem haar\nin aanraking bracht, hetgeen de blijvende waarde van haar boek\neenigszins verhoogt.\nUit deze nog al breede galerij moeten wij een keus doen, en\nkunnen alleen overnemen wat betrekking heeft op mannen, die\nbij ons de algemeene aandacht hebben getrokken. De eerste is\nde welbekende Brougham. Nooit, schrijft zij , heb ik, zoo als\nde raeesten, voor het algemeen welzijn groote verwachtingen\nvan hem gekoesterd. Veel van hetgeen hij deed voor het volk,\nzelfs voor de opvoeding des volks, werd, naar ik het er voor\nhouden moet, gedaan met het oog op persoonlijk of op partijbelang.\nEchte sympathie voor het volk scheen hij niette\n\nHARRIET MARTINEAU. 7\nkoesteren, evenmin als het oprechte verlangen naar politieke\nopvoeding op breede schaal. Zijn volharding, zijn onbaatzuchtigheid,\nzijn kennis van de menschen en de belangen van zijn\neigen tijd boezemden mij geen vertrouwen in. Ik achtte hem\nte ijdel, te zelfzuchtig, zedelijk te laag staande, te weinig in\nstaat tot zelf beheersching, om zich een groot man te kunnen\nbetoonen wanneer de tijd van handelen voor hem zou gekomen\nz i j n . . . . Toch was ik er met mijn geheele hart bij toen ik,\nen wel met het uitzicht om praktische belangen met hem te\nkunnen behandelen, voor het eerst den man ontmoette, over\nwien ik van mijn kindsheid af zooveel had hooren spreken, en\ndie toen voor het algemeen welzijn meer kon doen dan misschien\niemand anders in de geheele wereld. Nadat ik hem twee- of\ndriemalen ontmoet had, was hij klaarblijkelijk zoo wild, dat de\nvroegere belangstelling plaats maakte voor medelijden en afkeer;\nmaar in het begin wist ik niets van zijne zonderlingheid, die hij\nweldra algemeen bekend genoeg zou maken. Het was in dien tijd\ndat hij in een openbare vergadering zijn leedwezen te kennen\ngaf over de dwaasheid, die hij had begaan met het aannemen\nvan den Pairstitel; ja, in die dagen deed hij vertrouwelijke\nmededeeling aan wildvreemde menschen, die hem over zaken\nkwamen spreken, en zeide hun, dat hij de ongelukkigste man\nop aarde was... . Een paar dagen na mijn aankomst te Londen\ndineerde ik met hem bij den persoon, door wiens tusschenkomst\nhij mij verzocht had hem bij de hervorming van de Arm verzorging\nbij te staan. Op zijn verzoek was niemand anders uitgenoodigd.\nHet eerste dat mij trof was zijn zenuwachtigheid,\nja overdreven gevoeligheid, gelijk spoedig aan het licht kwam,\neerst door een schoothondje van de gastvrouw, dat op zijn knieën\nsprong, daarna door een artikel in de Examiner, dat juist op\ntafel lag. Somber zag hij er uit; ook nog in een anderen\nzin: in zijn geheele toilet was geen stukje wit te zien. Hij\nwas zonderling bang voor mijn hoorn, en zorgde over het algemeen\ndat ik hem zonder mijn hoorn verstond. Hij sprak buitengemeen\nsnel, at gauw en veel, strekte zijn langen arm uit\nnaar eiken schotel waarin hij lust had, en maakte zich meester\nvan de grootste lepels, om in deh kortsten tijd de grootste\nhoeveelheid naar binhen te werken. Zeer aandachtig en onophoudelijk\nsloeg hij mij gade, wanneer ik met iemand anders\nsprak. Gaarne betaalde ik hem met dezelfde munt, zoodra hij\nmet heeren sprak, want dan toonde hij zich zoo als hij was,\n\n8 HARRIET MARTINEATJ.\ninnerlijk en uiterlijk. Zooveel ik heb kunnen waarnemen, was\ndat nooit het geval wanneer hij zich met dames onderhield. Ik\ngeloof niet dat ik mijn geheele leven ooit meer dan drie mannen\nontmoet heb, die met vrouwen spraken op een volkomen natuurlijke\nmanier, dat is: juist zoo als zij met een man zouden\nspreken: maar bij Brougham was liet verschil zoo in het oog\nloopend, dat het onaangenaam werd. Hij stond toch met genoeg\nbeschaafde en verstandige vrouwen in betrekking; maar het\nschijnt hem niet gebaat te hebben. Indien hij zich met haar\nniet kon aanstellen zoo als hij het tegenover onbeduidende\ndames gewoon was te doen, dan werd hij linksch en wist hij\nniet wat hij zeggen zou. Pleizierig was dat niet, maar de verantwoordelijkheid\nvan zijne slechte manieren dragen die ijdeltuiten,\ndie hare vrouwelijke waardigheid om zijnentwil hebben\nverloochend; uren ver geloopen hebben om hem te zien; lang\nvoor het begin eener vergadering, waarin hij spreken zou, reeds\nop hem zaten te wachten, en zich op niet altijd even keurige\nwijze door hem het hof lieten maken. Eer nog twee jaren verstreken\nwaren, had hij vrij wél alle konversatie met dames onmogelijk\ngemaakt. Hij vloekte zoo onophoudelijk, ja soms waren\nzijn onkieschheden zoo onverdragelijk, dat zelfs de kokettes, die\nhem aanbaden, er een kleur van kregen, en de gastvrouw haar\nman vriendelijk verzocht Brougham nooit weer te inviteeren.\nZelf nam ik het besluit om nooit weer en petit comité met hem\nuit te gaan.... Dien dag had ik den indruk, dat hij of dronken\nof krankzinnig moest zijn Dronken was hij evenwel niet, want\ntot op het laatste oogenblik toe was hij (als minister) openlijk\nwerkzaam geweest. Zijne vrienden houden niet op te verzekeren,\ndat hij met al zijne rarigheden, volmaakt goed bij zijn\nverstand is, maar mijn indruk van dien dag in den zomer van\n1834 blijft dezelfde: wie zich gedraagt zooals hij toen deed, is\nof niet nuchter, of heeft zijn vijf zinnen niet bij elkaar.\nEr was nog een ander, die met Harriet Martineau spreken\nkon zonder haar hoorn te gebruiken, misschien wel omdat hij\ngewoon was tot dooven te spreken. Het was de man, die zijn\nnaam gegeven heeft aan een theorie: de veelbesproken en weinig\ngelezen Malthus. Miss Harriet had een groote vereering en\nvriendschap voor hem, en dat was misschien wel de reden, waarom\nzij vond, dat niemand, maar ook inderdaad niemand, zoo gemakkelijk\nte verstaan was als Malthus. Hij had anders een\nlastig gebrek. Zijn verhemelte was niet in orde. Zelf had hij\n\nHARRlEÏ MARTINEAU. 9\nden wensch te kennen gegeven om Miss Harriet te ontmoeten,\ndaar het haar, in onderscheiding van velen, zelfs onder zijne\nvrienden, gelukt was, in een harer staathuishoudkundige verhalen,\naan zijne denkbeelden recht te laten wedervaren. Zijne vrienden,\ndie hem verdedigd hadden, moeten dit zonder het noodige oordeel\nhebben gedaan. Het is wel te begrijpen, dat Miss Martineau\ntegen de kennisneming opzag. Zij was doof, en hij kon,\ndoor het genoemde gebrek, de helft van de medeklinkers in het\nalfabet niet uitspreken; ja zijn,hazenlip belette hem zelfs het\nmondstuk van haar caoutchoucbuis te gebruiken. Maar het viel\nmeer dan mee. Zijn eerste volzin stelde haar gerust. Vol was\nhet geluid zijner klinkers, wat er dan ook van de medeklinkers\nterecht mocht komen. Het schijnt, dat Malthus de meeste moeite\nhad met de letter l, hetgeen hem natuurlijk niet terughield van\nhaar te vragen : "would you not Zike to have a look at the\niakes of KiZfarney?" Maar nu was dan ook wel het ergste over.\nVerder ging het uitstekend, als ter illustratie van het engelsche\nspreekwoord: "where there is a will, there is a way".\nMet Hallam stond zij insgelijks op den besten voet, den vader\nvan dien Arthur, van wien Tennyson\'s onvergelijkelijk. In Memoriam\nons allen gezegd heeft, welk een vriendschap hij in staat\nwas een groote dichterlijke ziel in te boezemen. Hallam heeft\nzijn vrouw en negen kinderen overleefd\'. Wie zou achter den\nernstigen auteur van Engelands konstitutioneele Geschiedenis en\nvan de Letterkunde der Middeleeuwen, den gullen en kinderlijk\nonvoorzichtigen babbelaar hebben gezocht, dien Miss Martineau\nons teekent, den man die even rad sprak als Macaulay en Empson,\nen die met dienzelfden Empson gelijk met Whishaw zorgde dat\n"nothing happened that we ladies did not hear". Hij vleide\nhaar anders niet. In het gezelschap van haar en nog een andere\nschrijfster deelde hij mede, dat hij slechts éene schrijfster kende,\ndie tevens een schoone vrouw was; en uit den samenhang was het\nduidelijk, dat hij geen van de twee tegenwoordige dames bedoelde.\nEer wij ons door haar in de londensche groote wereld van\n1832—34 Macaulay laten wijzen, is het niet overbodig er aan\nte herinneren, dat zij met hare radikale denkbeelden en hare\nvriendschap voor Malthus geen vriendin was van de Whigs.\nNauwlijks laat zij éen gelegenheid voorbijgaan, zonder iets ongunstigs\nover hen te zeggen. In den langen stoet van beroemdheden\nvan den dag, die herinnering en verbeelding in have\nautobiografie weer te voorschijn tooveren, mengt zich ook van\n\n10 HARRIET MARTINEAU.\ntijd tot tijd de "gewone stroom van Parlementsleden, die een\nzonderling eentonigen aanblik opleverde, zelfs wanneer men bedenkt,"\ndat het bijna altemaal Whigs waren". Zij, zoo wordt\ndan verder meegedeeld, "zij hadden allen de vaste overtuiging,\ndat alles buiten Whiggism, alles buiten het gedoe der Whigs,\n"bete" was; dat zij in staat waren "het volk" alles te onderwijzen\nwat voor het volk goed was om te weten ; en dat de\nrechte manier om dat onderwijs te geven was, het volk toe te\nspreken op een flikflooiende en vermanende wijze. Zij hadden\nallen dezelfde vurige bewondering voor Whigsche maatregelen,\nzoolang men met die maatregelen nog niet de proef genomen\nhad; en legden dezelfde onverschilligheid en onbeschaamdheid\naan den dag, door die maatregelen aan hun lot over te laten,\nwanneer hunne onuitvoerbaarheid was gebleken. Tot zoover\nMiss Martineau. Wij kunnen dus reeds vermoeden, ja raden\nhoe zij zich uit zal laten ten aanzien van den man, dien men\nhet vleeschgeworden Whiggism zou kunnen noemen. Of zij\nmet Macaulay ooit persoonlijk iets heeft gehad; of Macaulay\nverzuimd heeft, de noodige hoeveelheid wierook voor haar te\nbranden, — ik weet het niet, maar weuscht men een onttakeling\nbij te wonen, eerste klasse, en een armen schrijver onder\nde vingers, om niet te zeggen, de nagels van een Célimène te\nzien, dan kan men aan het volgende het hart ophalen :\n"Mr. Macaulay was ook een lid van het Parlement, die met\nde wet op het kopierecht zijn naam verbond op een wijze, die\nhem in het eerst weinig tot eer verstrekte. Eens is de wet\ngevallen ten gevolge van een redevoering van Macaulay, die ik\nmij nooit heb kunnen verklaren. Wat kan een man als hem\nbewogen hebben zulk een onzin te vertellen als waaraan hij\nzich schuldig maakte en elk beginsel van billijkheid ter zijde\nte stellen ten aanzien van hetgeen een auteur eerlijk heeft verdiend?\nTk heb het nooit begrepen en anderen zijn niet gelukkiger\ngeweest. Hij heeft later niets kunnen voorstellen of\ndoen, dat goed kon maken wat hij toen aan goeden naam en\nalgemeen vertrouwen verloren heeft; beide schijnt hij in dien\néenen speech zelf op het spel te hebben gezet. Later is hij\nveranderd van gevoelen of van taktiek; maar de gezindheid\nder menschen jegens hem heeft hij daarom niet kunnen veranderen,\nen niemand kunnen doen gelooven, dat hij een man\nwas op wien men rekenen kon. Ik heb er hem nooit voor\ngehouden. Toen ik in Londen kwam wonen, was hij juist lid\n\nHARRIET MARTINEAU. 11\ngeworden van het Parlement, en koesterden de staatslieden van\nde partij der Whigs van hem de meest onbegrensde verwachtingen.\nOvereenkomstig hunne gewoonte om hen, die een\ngeneratie jonger zijn dan zij, als kuikens aan te merken, spraken\nzij met verbazende opgewondenheid over dezen veelbelovenden\njongen man. En zij gingen daarmee voort tot op zijn terugkeer\nuit Indië, vijf jaren later, omstreeks welken tijd de wereld\nbegon te vragen : wanneer dat veelbelovende jonge mensch van\nzevenendertig jaren zijn beloften eens zou beginnen te vervullen.\nDie hem met onbenevelden blik gadesloegen, zagen\ndestijds reeds even helder als op dit oogenblik in, wat Macaulay\neigenlijk waard was. In het Parlement was hij niets meer dan\neen schitterend spreker; zijne speeches gingen volmaakt aan\nhetzelfde groote euvel mank, dat zijne geschriften ontsiert:\nonvolledige voorstelling van het punt in kwestie. De eene of\nandere zijde van de zaak die hij behandelt moet hij altijd veronachtzamen,\nverzwijgen, waardoor alles in een valsch licht\nkomt te staan, en zijne konklusies falen. Er is misschien\nnooit een begaafd spreker of schrijver geweest, die zoo gaarne\niets uiteenzette, en dat dan zoo zelden deed zonder eenzijdigheid\nen onwaarheid. Deze fout is bij Macaulay volstrekt\nniet toevallig; zij hangt samen met den geheelen aanleg van\nzijn geest; dat is mijn indruk althans. Er schijnt uit te blijken\ndat hij niet genoeg hart heeft. Het komt mij voor dat hij dit\nzelf niet weet. Over al wat van hem uitgaat ligt, oppervlakkig\nbeschouwd, een warme tint, die hemzelven en velen met hem\nbedriegt; zoodat hij best kan gelooven, dat hij een hart heeft.\nWie bij de verklaring van zijn leven dezen sleutel mist, moet\nhet al volkomen onverklaarbaar vinden, dat iemand van zooveel\nindrukwekkende en waarachtige bekwaamheid, iemand die alles\nin zijn voordeel heeft wat de gunst van menschen en van de\nomstandigheden kunnen geven, zich nooit in een volkomen\nsukses heeft mogen verheugen. Onwederstaanbaar als spreker\nen met alles tot zijne beschikking wat hij noodig had, heeft\nhij niettemin zijn werk als staatsman op in het oog loopende\nwijze zien mislukken. Als praktisch wetgever heeft hij een\nonovertroffen échec geleden, toen hij met zijn wetboek uit Indië\nterugkwam. Ik ben getuige geweest van .de verbazing en het\nleedgevoel van sommige bekwame rechtsgeleerden bij het lezen\nvan dat wetboek; nauwelijks konden zij een enkele bepaling\nvinden of zij was zoo vaag, zoo ruim, dat een koets met zes\n\n12 IIARBIET MARTINEAU.\npaarden er in omkeeren kon. Men is sedert lang tot het\nbesluit gekomen, dat alleen de loopbaan van een letterkundige\nnog voor hem openstaat, maar met al het schitterende en betooverende\nvan zijne gaven heeft hij eigenhandig den grond\nvernietigd waarop zijne aanbidders dit oordeel lieten rusten,\ntoen hij op rijper leeftijd de twee eerste deelen van zijn Geschiedenis\nvan Engeland uitgaf. Zijne tijdschrift-artikelen, en\nvooral zijn opstel over Baco, hadden reeds den doodsteek moeten\ngeven aan alle vertrouwen in zijn eerlijkheid en in zijn wijsgeerigen\naanleg. Het bleek niet slechts dat hij volkomen\nbuiten staat was om Baco\'s wijsbegeerte te waardeeren, maar\nzijn stelen uit het werk (van Basil Montagu), welks onwaarde\nhij beweerde in het licht te stellen, had reeds eiken nauwkeurigen\nlezer kunnen toonen hoe weinig men zich op hem als\nreferent verlaten kon. Toen hij een Geschiedenis aankondigde,\nontving het publiek het boek, waarop Macaulay zijn roem\nwilde grondvesten, als een werk, dat ter goeder trouw een geschiedenis\nbedoelde te zijn. Had hij het aangekondigd als een\nhistorischen roman, men had het met bijna onverdeeld genoegen\nkunnen lezen, al had men bezwaar kunnen maken tegen zijn\ntrant van verschillende karakters en feiten voor te stellen. Hij\nis overvloedig gestraft geworden voor zijn lasterlijk aan de kaak\nstellen van William Penn. Maar op noodlottige wijze is zijn\nloszinnige en gewetenlooze manier van verhalen aan het licht\ngekomen, en in zijne eerste uitgaaf gaf hij nooit zijne bronnen\nop, wanneer hij het maar eenigszins laten kon. In latere uitgaven\nheeft hij zich door de openbare meening genoodzaakt\ngezien, hier en daar den schijn aan te nemen alsof hij zijne\nbronnen vermeldde, iets dat elk ernstig geschiedschrijver voor\nzijn eigen verantwoording de dringendste behoefte gevoelt om\nte doen. Maar Macaulay doet het alsof hij met zijne lezers\nden gek wilde scheren: al de namen zijner bronnen hoopt hij\naan den voet der bladzijden zoo opeen, dat naslaan zoo goed\nals onmogelijk wordt. Waar het door den een of anderen werkezel\ngeschiedt, groeien de onnauwkeurigheden en valsche voorstellingen\naan naar gelang men de verifikatie voortzet. Het beste\nis, zijn Geschiedenis als een werk der verbeelding op te nemen,\nwaaraan met de waarheid de kalmte der Geschiedenis ontbreekt,\nmaar dat den geest prikkelt en tot op zekere hoogte bruikbare\nwenken geeft. Terwijl ik schrijf, wordt de uitgaaf van twee\nnieuwe deelen als aanstaande aangekondigd. Wanneer de radikale\n\nHARRIET MARTINBAÜ. 13\nfouten daarin verholpen zijn, die de twee eersten aankleven,\nkan er voor dezen begaafden man nog iets over zijn van de\n"loopbaan", die men hem een vijftig jaar geleden zoo boud\nvoorspelde. Zoo niet, dan is het met hem gedaan ; dan zullen zijne\ngaven, eens groot genoeg gewaand om hem in staat te stellen tot\nhet optrekken van blijvende politieke gedenkteekenen en tempelen\nvoor den eerdienst van het genie, bevonden worden slechts toereikend\nte zijn geweest voor het opslaan van aardige kioskes in\nden bloementuin der letterkunde, die de luimen van een nieuwen\nsmaak, even oppervlakkig als de zijne, weldra om zullen blazen."\nWij willen Oelimène nog een oogenblik aan het woord laten\nwie er zich ook aan ergere. Ziehier een paar bladzijden, getiteld\n: Oude Belles en Een vrouwelijke auteur.\n"De oude dames, de Miss Berrys en hare onafscheidelijke vriendin,\nLady Charlotte Lindsay (de jongste dochter van Lord North),\nin wier tegenwoordigheid men zich midden in de achttiende\neeuw waande, waren de groote charmes van die gezelschappen.\nTerwijl zij hart hadden voor alle belangen van onzen tijd, waren\nzij des te vermakelijker met haar ouderwetsch blanketsel en\ngepoeder en valsche tire-bouchons, en vooral met hare damesvloeken\nvan een honderd jaaar geleden. Bijvoorbeeld: Een lakei\nverzoekt de vrouw des huizes uit naam van Lady X. met het\ndiner niet op haar te willen wachten, daar zij bezig is hare\nschoenen te drogen, die nat geworden zijn tusschen het rijtuig\nen de deur; waarop de vrouw des huizes antwoordde: "Kristus!\nals zij maar geen kou heeft gevat". — Mijn moeder hoorde\nhaaï eens voor onze deur uitroepen, toen het portier van het\nrijtuig niet open wilde : "God, ik kan er niet u i t " . . . . Hoe\nanders was het in het gezelschap van zoo\'n blauwkous als Lady\nMary Shepherd! Zij trad overal op in den aureool dien Mr. Tierney\nhaar had gegeven, toen hij gezegd had dat geen kop in Eng']
comments on work Autobiography
In this reception

No persons found

Via received works
Autobiography Harriet Martineau